In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant op 17 juli 2023, wordt het beroep van eiser tegen de WOZ-waarde van zijn woning in Nuenen beoordeeld. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde vastgesteld op € 335.000 voor het kalenderjaar 2021. Eiser betwist deze waarde en stelt dat de waarde te hoog is. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar voldoende heeft aangetoond dat de vastgestelde waarde niet te hoog is en verklaart het beroep ongegrond. De rechtbank wijst erop dat de heffingsambtenaar de waarde heeft onderbouwd met vergelijkingsobjecten en dat de gehanteerde inhoudsmaten en gemiddelde m³-prijs correct zijn berekend. Eiser heeft zijn stellingen onvoldoende onderbouwd en de rechtbank ziet geen reden om aan de juistheid van de vastgestelde waarde te twijfelen.
Daarnaast heeft eiser verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank oordeelt dat de redelijke termijn voor de bezwaar- en beroepsfase gezamenlijk twee jaar bedraagt, maar dat deze termijn is overschreden met 28 maanden. De rechtbank kent eiser een schadevergoeding toe van € 500 voor immateriële schade, te betalen door de heffingsambtenaar. Ook wordt een vergoeding van € 418,50 voor proceskosten toegekend, maar er is geen recht op vergoeding van het griffierecht. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen hebben het recht om in hoger beroep te gaan.