Uitspraak
tussenuitspraak van de meervoudige kamer van 27 januari 2023 in de zaak tussen
Artex B.V., uit Aarle-Rixtel, eiseres,
[naam] , [naam] , [naam] , [naam] , [naam] , [naam] , [naam] , [naam] , [naam] , [naam] en [naam] , [naam] , [naam] en [naam]uit Aarle-Rixtel, (gemachtigde mr. T.I.P. Jeltema)
Inleiding
Beoordeling rechtbank
“Diffuse emissies en emissies die via de ruimteventilatie vrijkomen moeten zoveel mogelijk worden beperkt door good-housekeeping en preventieve maatregelen. Aanwezige ramen, deuren en luiken in productieruimten dienen tijdens de werktijden gesloten te zijn. Deuren mogen uitsluitend geopend worden voor het doorlaten van personen en goederen.”
4. Het bevoegd gezag kan, indien blijkt dat de geurhinder ter plaatse van een of meer geurgevoelige objecten een aanvaardbaar hinderniveau overschrijdt, bij maatwerk-voorschrift (…):.” Na 1 juli 2019 luidt de aanhef van dit artikel als volgt: “
4. Het bevoegd gezag kan, indien blijkt dat de geurhinder ter plaatse van een of meer geurgevoelige objecten een aanvaardbaar hinderniveaukanoverschrijden (…).
Een redelijke uitleg van dit artikel brengt met zich dat de geurvoorschriften van de vergunning tot 1 januari 2021 blijven gelden als deze geurvoorschriften als maatwerkvoorschrift mogelijk kunnen worden gesteld op basis van artikel 2.7a van het Abm. In het Abm noch de toelichting op de wijziging van het Abm valt te lezen dat verweerder daadwerkelijk voor 1 januari 2016 moet hebben aangetoond dat sprake was van een overschrijding van het aanvaardbaar geurhinderniveau en op grond van artikel 2.7a, vierde lid van het Abm, daadwerkelijk bevoegd was maatwerkvoorschriften vast te stellen. De ratio voor deze uitleg ontbreekt dan namelijk. Wat is de toegevoegde waarde van het laten gelden van geurvoorschriften uit de oude omgevingsvergunning milieu terwijl het bevoegd gezag direct actuele maatwerkvoorschriften kan stellen? Het ligt veel meer voor de hand dat de wetgever met artikel 2.8a van het Abm heeft willen voorkomen dat bedrijven met een omgevingsvergunning met geurvoorschriften (waar dus ook een behoefte was aan bescherming van de omgeving door middel van geurvoorschriften) na 1 januari 2016 zouden komen te vervallen in een situatie met een open norm waar een tijdrovende procedure voor het stellen van maatwerkvoorschriften zou moeten worden gevolgd om weer bescherming te kunnen bieden aan de omgeving. De wetgever is juist afgeweken van het algemene overgangsrecht in artikel 6.1 van het Abm door het bevoegd gezag een langere termijn van zeven jaar (in plaats van drie jaar) te bieden om eventueel nieuwe maatwerkvoorschriften te bedenken. Dat betekent dat een aantal geurvoorschriften uit de omgevingsvergunning van 5 december 2014, die onherroepelijk waren voor 1 januari 2016, blijven gelden als maatwerkvoorschrift.”
Voor het antwoord op de vraag of vergunningvoorschriften op grond van artikel 2.8a van het Activiteitenbesluit tijdelijk als maatwerkvoorschriften moeten worden aangemerkt, is bepalend of het bevoegd gezag de bevoegdheid toekomt om ten aanzien van de milieugevolgen waarop die vergunningvoorschriften zien maatwerkvoorschriften te stellen. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat voorschrift 5.2.1, waarin de grenswaarde voor geuremissies is vervat, als een maatwerkvoorschrift dient te worden aangemerkt, omdat het college op grond van artikel 2.7a, vierde lid, bevoegd is om over geuremissies maatwerkvoorschriften vast te stellen. Anders dan [appellante] stelt, vereist artikel 2.8a niet dat het bevoegd gezag voorschriften 5.2.1 per 1 januari 2016 met toepassing van artikel 2.7a, vierde lid, als maatwerkvoorschrift had moeten kunnen vaststellen. In aanvulling op de hiervoor onder 7.2 weergegeven overwegingen van de rechtbank neemt de Afdeling hierbij in aanmerking dat voor de toepassing van artikel 2.7a, vierde lid, is vereist dat het bevoegd gezag met toepassing van het derde lid het aanvaardbaar niveau van geurhinder heeft bepaald en dat in de hiervoor onder 7.4 weergegeven toelichting een periode van drie jaar, gerekend vanaf de inwerkingtreding van artikel 2.8a, te kort is geacht om geurvoorschriften als bedoeld in die bepaling met toepassing van artikel 2.7a, vierde lid, in maatwerkvoorschriften om te zetten.”
Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, moet deze bepaling niet zodanig beperkt worden uitgelegd dat een aanvulling, wijziging of intrekking van maatwerkvoorschriften voor een inrichting alleen mogelijk is indien dit leidt tot een verdergaande bescherming van het milieu. Zoals ook besloten ligt in de uitspraak van de Afdeling van 6 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3307, over het wijzigen van vergunningvoorschriften voor inrichtingen in het belang van de bescherming van het milieu, is een aanvulling, wijziging of intrekking van een voorschrift ten behoeve van de exploitant van een inrichting mogelijk voor zover het belang van de bescherming van het milieu zich daartegen niet verzet. Deze uitleg vindt ook steun in de wetsgeschiedenis bij de totstandkoming van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Kamerstukken II 2006/07, 30 844, nr. 3, blz. 117).”De Afdeling heeft dit recent herhaald in een uitspraak van 23 maart 2022 [5] over de wijziging van vergunningsvoorschriften op basis van artikel 2.31 tweede lid, aanhef en onder b, van de Wabo.
Diffuse emissies en emissies die via de ruimteventilatie vrijkomen moeten zoveel als redelijkerwijs mogelijk worden beperkt door good-housekeeping en preventieve maatregelen. Aanwezige ramen, deuren en luiken in productieruimten waar de spanramen staan dienen zoveel als mogelijk tijdens de werktijden gesloten te zijn. In genoemde productieruimten waar de spanramen staan, mogen deuren mogen geopend worden voor het doorlaten van personen en goederen; deze deuren mogen ook geopend zijn als dit noodzakelijk is voor het binnenklimaat in het bedrijf van Artex, bijvoorbeeld bij warme dagen. Dit geldt ook voor de dakluiken en andere gevelopeningen in de productieruimten waarde spanramen staan. Dit voorschrift geldt niet voor de overige ruimten binnen het bedrijf van Artex."