ECLI:NL:RBOBR:2023:361

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
27 januari 2023
Publicatiedatum
24 januari 2023
Zaaknummer
22/1141 T
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake wijziging maatwerkvoorschrift omgevingsvergunning Artex B.V.

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant op 27 januari 2023, wordt het beroep van Artex B.V. tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Laarbeek om maatwerkvoorschriften te wijzigen, beoordeeld. Artex, een woningtextielbedrijf, verzoekt om wijziging van een vergunningsvoorschrift dat hen verplicht ramen en deuren in productieruimtes te sluiten tijdens werktijden. Dit verzoek is gedaan met het oog op betere arbeidsomstandigheden voor hun personeel tijdens warme dagen. Het college weigert deze wijziging, omdat zij van mening is dat dit alleen kan als het milieu niet in gevaar komt. De rechtbank oordeelt dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de wijziging niet kan plaatsvinden en dat het college eerst had moeten onderzoeken of de wijziging van het voorschrift evenredig is, rekening houdend met de belangen van Artex en de omwonenden. De rechtbank schakelt de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (StAB) in om de situatie te beoordelen en biedt het college de gelegenheid om de gebreken in het besluit te herstellen. De rechtbank streeft ernaar om voor de zomer van 2023 uitspraak te doen, voordat de warme dagen aanbreken.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 22/1141 T

tussenuitspraak van de meervoudige kamer van 27 januari 2023 in de zaak tussen

Artex B.V., uit Aarle-Rixtel, eiseres,

(gemachtigde: mr. E.T. Sillevis Smitt),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Laarbeek, het college
(gemachtigden: mr. M. van Dam-Benders, ing. H.L. van Aarle en J.M.A. Paauw).
Als derde-partijen hebben aan het geding deelgenomen:
[naam] , [naam] , [naam] , [naam] , [naam] , [naam] , [naam] , [naam] , [naam] , [naam] en [naam] , [naam] , [naam] en [naam]uit Aarle-Rixtel, (gemachtigde mr. T.I.P. Jeltema)

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van Artex tegen de weigering van het college om voor Artex geldende maatwerkvoorschriften op haar verzoek te wijzigen.
1.2
Artex heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.3
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
1.4
Verschenen zijn namens Artex haar gemachtigde en [naam] , vergezeld van de deskundige [naam] . Verder zijn de gemachtigden van het college en de gemachtigde van de derde-partijen verschenen.

Beoordeling rechtbank

2. Hieronder zet de rechtbank eerst de feiten op een rij. Daarna behandelt de rechtbank twee juridische geschilpunten. De rechtbank schakelt de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (StAB) in en biedt het college de gelegenheid om de gebreken in het bestreden besluit te herstellen.
Feiten
3. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten:
 Artex exploiteert sinds 1947 een woningtextielbedrijf (de inrichting) aan de [adres] . Binnen de inrichting worden met name gordijn- en meubelstoffen en alternatieve raambekleding vervaardigd. Voor het weven, voorbehandelen, verven en bedrukken, drogen, impregneren, coaten en fixeren van textiel in de inrichting heeft het college aan Artex op 25 november 2010 een revisievergunning (de revisievergunning) verleend. De geurvoorschriften 11.4.1 en 11.4.2 van de revisievergunning schrijven een maximale geurimmissie als respectievelijk 98 en 99,99 percentiel voor. Verder is hierin het voorschrift 11.1.12 opgenomen dat luidt als volgt:
“Diffuse emissies en emissies die via de ruimteventilatie vrijkomen moeten zoveel mogelijk worden beperkt door good-housekeeping en preventieve maatregelen. Aanwezige ramen, deuren en luiken in productieruimten dienen tijdens de werktijden gesloten te zijn. Deuren mogen uitsluitend geopend worden voor het doorlaten van personen en goederen.”
 Op 7 april 2017 is een omgevingsvergunning voor een milieuneutrale wijziging verleend, die betrekking heeft op het bijplaatsen van een breed spanraam in de productieruimte waar de spanramen zijn opgesteld. Een deel van de productie is toen verplaatst naar dit nieuwe spanraam.
 De Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant (de Omgevingsdienst) heeft in opdracht van het college beoordeeld of (en zo ja hoeveel) geuremissies optreden vanwege de open ramen en deuren bij de productieruimte waar de spanramen staan. De resultaten hiervan zijn opgenomen in het rapport "Inspectie van de geuremissies, Artex B.v., [adres] ", van 14 juni 2017.
 In de zomer van 2018 heeft de Omgevingsdienst geconstateerd dat er in de inrichting ramen en luiken open stonden. Vervolgens heeft het college in maart 2019 een last onder dwangsom opgelegd vanwege overtreding van voorschrift 11.1.12.
 Op 3 juli 2018 heeft Artex bij het college een aanvraag ingediend voor het schrappen van voorschrift 11.1.12, dan wel voor het aanvullen van het voorschrift, waardoor er op warme dagen een uitzondering mogelijk is op het gesloten moeten houden van aanwezige ramen, deuren en luiken in productieruimten tijdens de werktijden. Dit verzoek is in latere brieven nader onderbouwd met een geurrapport van 14 juni 2017 en nadere rapporten waarbij is gereageerd op het controlerapport van de Omgevingsdienst.
 Op 28 augustus 2018 heeft het college een geluidrapport van KWA toegezonden.
 De derde-partijen wonen in de directe omgeving van de inrichting op afstanden variërend tussen de 200 en 1.000 meter en stellen dat zij geuroverlast hebben van het bedrijf van Artex.
4. In het bestreden besluit heeft het college het verzoek van Artex voor het wijzigen of schrappen van maatwerkvoorschriften die zijn opgenomen bij de omgevingsvergunning (revisie) van 25 november 2010 afgewezen, omdat volgens het college - kort gezegd - het openen van deuren, ramen en luiken in productieruimtes niet in het belang van de bescherming van het milieu is. Het bestreden besluit is voorbereid met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure. Artex heeft een zienswijze ingediend.
Moet Artex zich nog aan voorschrift 11.1.12 houden?
5.1
Volgens Artex is voorschrift 11.1.12 per 1 januari 2016 van rechtswege vervallen, op grond van artikel 2.7a, vierde lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer (Abm), zoals dat artikel toen luidde. Daarin stond dat het bevoegd gezag alléén maatwerkvoorschriften kon stellen, als bleek dat de geurhinder ter plaatse van één of meer geurgevoelige objecten een aanvaardbaar hinderniveau overschreed. De wetgever heeft de formulering later gewijzigd naar “kan overschrijden”. Deze wijziging geldt pas per 1 juli 2019 en kent geen terugwerkende kracht.
5.2
Het college is van mening dat de wetgever artikel 2.7a, vierde lid van het Abm per 1 juli 2019 heeft verduidelijkt, maar dat het artikel altijd zo is bedoeld. Hiervoor verwijst het college naar de wetsgeschiedenis en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van Raad van State (de Afdeling) van 20 juli 2022 [1] , Het voorschrift 11.1.12 is een gedragsregel zoals bedoeld in artikel 2.7a, vierde lid, onder c, van het Abm en geldt volgens het college dus als maatwerkvoorschrift tot de datum van inwerkingtreding van de Omgevingswet.
5.3
Per 1 januari 2016 is het Abm uitgebreid met afdeling 2.3. Deze afdeling is ook van toepassing op bedrijven met een omgevingsvergunning milieu met uitzondering van de emissies naar de lucht van een IPPC-installatie als bedoeld in artikel 2.3a, tweede lid, van het Abm. Op het bedrijf van Artex is afdeling 2.3 van het Abm dus van toepassing, inclusief artikel 2.7a, van het Abm. Op grond van het Abm gelden algemene regels uit het Abm voor bedrijven met een omgevingsvergunning milieu, ook in het geval er in die omgevingsvergunning al op maat gemaakte voorschriften zijn gesteld. De wetgever heeft kennelijk met het oog op die veelal bestaande vergunningsvoorschriften voorzien in specifiek overgangsrecht in artikel 2.8a van het Abm. Vrij vertaald is hierin bepaald dat voor een bedrijf met een omgevingsvergunning milieu die direct voor 1 januari 2016 onherroepelijk was, de geurvoorschriften van die vergunning na 1 januari 2016 tot 1 januari 2021 worden aangemerkt als maatwerkvoorschriften, mits de geurvoorschriften van de vergunning vallen binnen de bevoegdheid van het bevoegd gezag om maatwerkvoorschriften te stellen. Op basis van artikel 2.7a, vierde lid van het Abm heeft het college de bevoegdheid om maatwerkvoorschriften op te leggen. Tot 1 juli 2019 luidde de aanhef van dit artikel als volgt: “
4. Het bevoegd gezag kan, indien blijkt dat de geurhinder ter plaatse van een of meer geurgevoelige objecten een aanvaardbaar hinderniveau overschrijdt, bij maatwerk-voorschrift (…):.” Na 1 juli 2019 luidt de aanhef van dit artikel als volgt: “
4. Het bevoegd gezag kan, indien blijkt dat de geurhinder ter plaatse van een of meer geurgevoelige objecten een aanvaardbaar hinderniveaukanoverschrijden (…).
5.4
Deze rechtbank heeft in de uitspraak van 5 april 2019 [2] het volgende overwogen over de uitleg van artikel 2.7a vierde lid van het Abm (in de oude redactie): “
Een redelijke uitleg van dit artikel brengt met zich dat de geurvoorschriften van de vergunning tot 1 januari 2021 blijven gelden als deze geurvoorschriften als maatwerkvoorschrift mogelijk kunnen worden gesteld op basis van artikel 2.7a van het Abm. In het Abm noch de toelichting op de wijziging van het Abm valt te lezen dat verweerder daadwerkelijk voor 1 januari 2016 moet hebben aangetoond dat sprake was van een overschrijding van het aanvaardbaar geurhinderniveau en op grond van artikel 2.7a, vierde lid van het Abm, daadwerkelijk bevoegd was maatwerkvoorschriften vast te stellen. De ratio voor deze uitleg ontbreekt dan namelijk. Wat is de toegevoegde waarde van het laten gelden van geurvoorschriften uit de oude omgevingsvergunning milieu terwijl het bevoegd gezag direct actuele maatwerkvoorschriften kan stellen? Het ligt veel meer voor de hand dat de wetgever met artikel 2.8a van het Abm heeft willen voorkomen dat bedrijven met een omgevingsvergunning met geurvoorschriften (waar dus ook een behoefte was aan bescherming van de omgeving door middel van geurvoorschriften) na 1 januari 2016 zouden komen te vervallen in een situatie met een open norm waar een tijdrovende procedure voor het stellen van maatwerkvoorschriften zou moeten worden gevolgd om weer bescherming te kunnen bieden aan de omgeving. De wetgever is juist afgeweken van het algemene overgangsrecht in artikel 6.1 van het Abm door het bevoegd gezag een langere termijn van zeven jaar (in plaats van drie jaar) te bieden om eventueel nieuwe maatwerkvoorschriften te bedenken. Dat betekent dat een aantal geurvoorschriften uit de omgevingsvergunning van 5 december 2014, die onherroepelijk waren voor 1 januari 2016, blijven gelden als maatwerkvoorschrift.
Deze uitspraak is vernietigd in de uitspraak van 24 maart 2021 [3] van de Afdeling, waarin de Afdeling zich niet heeft uitgelaten over de juistheid van dit oordeel. De Afdeling heeft zich hierover wel uitgelaten in de door het college genoemde uitspraak: “
Voor het antwoord op de vraag of vergunningvoorschriften op grond van artikel 2.8a van het Activiteitenbesluit tijdelijk als maatwerkvoorschriften moeten worden aangemerkt, is bepalend of het bevoegd gezag de bevoegdheid toekomt om ten aanzien van de milieugevolgen waarop die vergunningvoorschriften zien maatwerkvoorschriften te stellen. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat voorschrift 5.2.1, waarin de grenswaarde voor geuremissies is vervat, als een maatwerkvoorschrift dient te worden aangemerkt, omdat het college op grond van artikel 2.7a, vierde lid, bevoegd is om over geuremissies maatwerkvoorschriften vast te stellen. Anders dan [appellante] stelt, vereist artikel 2.8a niet dat het bevoegd gezag voorschriften 5.2.1 per 1 januari 2016 met toepassing van artikel 2.7a, vierde lid, als maatwerkvoorschrift had moeten kunnen vaststellen. In aanvulling op de hiervoor onder 7.2 weergegeven overwegingen van de rechtbank neemt de Afdeling hierbij in aanmerking dat voor de toepassing van artikel 2.7a, vierde lid, is vereist dat het bevoegd gezag met toepassing van het derde lid het aanvaardbaar niveau van geurhinder heeft bepaald en dat in de hiervoor onder 7.4 weergegeven toelichting een periode van drie jaar, gerekend vanaf de inwerkingtreding van artikel 2.8a, te kort is geacht om geurvoorschriften als bedoeld in die bepaling met toepassing van artikel 2.7a, vierde lid, in maatwerkvoorschriften om te zetten.”
5.5
De rechtbank blijft, gelet op deze uitspraken, van oordeel dat de oorspronkelijke tekst van artikel 2.7a, vierde lid van het Abm het college ook voor 1 juli 2019 de bevoegdheid gaf om maatwerkvoorschriften op te leggen, zonder dat het college had aangetoond dat sprake was van een overschrijding van het aanvaardbaar geurhinderniveau. De omstandigheid dat de redactie van artikel 2.7a, vierde lid van het Abm is gewijzigd, leidt niet tot een ander oordeel. Uit de Nota van toelichting bij het wijzigingsbesluit blijkt niet dat de wetgever heeft beoogd om de bevoegdheid van het college te verruimen. Volgens de rechtbank heeft de wetgever niet beoogd artikel 2.7a, vierde lid met terugwerkende kracht aan te passen.
Wanneer mag het maatwerkvoorschrift worden gewijzigd?
6.1
Volgens Artex is het college van een onjuist toetsingskader uitgegaan. Het aanvullen, wijzigen of intrekken van maatwerkvoorschriften is volgens Artex niet alleen toegestaan als dit leidt tot een verdergaande bescherming van het milieu. Volgens Artex is dit ook mogelijk, voor zover het belang van de bescherming van het milieu zich daartegen niet verzet. Artex verwijst naar een uitspraak van de Afdeling van 11 juli 2018 [4] .
6.2
Het college is, gelet op de tekst van artikel 8.42, vierde lid, van de Wet milieubeheer (Wm), van mening dat wijziging van een maatwerkvoorschrift alleen mogelijk is als dat nodig is ter bescherming van het milieu. Verder benadrukt het college dat hij beleidsvrijheid heeft bij de beslissing op een verzoek om wijziging of intrekking van een maatwerkvoorschrift. De arbeidsomstandigheden van het personeel van Artex maken geen onderdeel uit van het toetsingskader en kunnen dus ook niet worden meegenomen in de belangenafweging. Het college weigert mee te werken, omdat de wijziging of intrekking van voorschrift 11.1.12 leidt tot een verslechtering van het milieu (met name voor omwonenden). Dit voorschrift was destijds opgenomen om omwonenden te beschermen.
6.3
Omwonenden verzetten zich ook tegen de wijziging of intrekking van voorschrift 11.1.12, omdat zij bang zijn voor meer geurimmissie en zij bovendien gezondheidsrisico’s vrezen door de emissie van schadelijke stoffen via de open ramen of deuren.
6.4
Maatwerkvoorschriften op grond van het Abm kunnen ingevolge artikel 8.42, vierde lid, van de Wm worden aangevuld, gewijzigd of ingetrokken, indien dat nodig is in het belang van de bescherming van het milieu.
6.5
De Afdeling heeft in de door Artex genoemde uitspraak het volgende overwogen: “
Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, moet deze bepaling niet zodanig beperkt worden uitgelegd dat een aanvulling, wijziging of intrekking van maatwerkvoorschriften voor een inrichting alleen mogelijk is indien dit leidt tot een verdergaande bescherming van het milieu. Zoals ook besloten ligt in de uitspraak van de Afdeling van 6 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3307, over het wijzigen van vergunningvoorschriften voor inrichtingen in het belang van de bescherming van het milieu, is een aanvulling, wijziging of intrekking van een voorschrift ten behoeve van de exploitant van een inrichting mogelijk voor zover het belang van de bescherming van het milieu zich daartegen niet verzet. Deze uitleg vindt ook steun in de wetsgeschiedenis bij de totstandkoming van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Kamerstukken II 2006/07, 30 844, nr. 3, blz. 117).”De Afdeling heeft dit recent herhaald in een uitspraak van 23 maart 2022 [5] over de wijziging van vergunningsvoorschriften op basis van artikel 2.31 tweede lid, aanhef en onder b, van de Wabo.
6.6
Gelet op de uitspraken van de Afdeling is de rechtbank van oordeel dat maatwerkvoorschriften (of vergunningsvoorschriften) ook kunnen worden gewijzigd indien dit niet nodig is voor een verder gaande bescherming van het milieu. Dit volgt mede uit de systematiek van maatwerkvoorschriften in het Abm, waarbij ook kan worden afgeweken van de algemene regels in het Abm (als er een bevoegdheid is voor het stellen van maatwerkvoorschriften) in het voordeel van bedrijven, bijvoorbeeld door hogere grenswaarden te stellen. De enige randvoorwaarde is dat het belang van de bescherming van het milieu (en daarmee ook de milieugevolgen voor omwonenden) zich hiertegen niet verzet. Het college beschikt bij het gebruik van deze bevoegdheid over een zekere beoordelingsruimte. Bij het gebruik van deze beoordelingsruimte zal het college moeten bezien of de wijziging van het voorschrift (dan wel de weigering om dit te doen) evenredig is. Bij de beantwoording van deze vraag komen alle belangen aan de orde. Dat zijn dus de belangen van Artex om het voorschrift te wijzigen ter verbetering van de arbeidsomstandigheden van haar personeel, maar ook de belangen van de omwonenden. Het gaat hier om zwaarwegende belangen (het recht op gezondheid is beschermd in artikel 1.1a van de Wm en artikel 8 van het Europese verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden). De rechtbank ziet geen aanleiding voor een terughoudende toetsing.
6.7
De rechtbank concludeert dat het college het verzoek van Artex verkeerd heeft beoordeeld. Het college had moeten onderzoeken of het belang van de bescherming van het milieu (en de omwonenden) zich verzet tegen wijziging van het voorschrift 11.1.12. Het college had (als vast staat dat het belang van de bescherming van het milieu zich niet tegen de wijziging van voorschrift 11.1.12 verzet) daarnaast ook moeten onderzoeken of de weigering om het voorschrift 11.1.12 te wijzigen evenredig is. Hierbij had het college wel rekening moeten houden met het achterliggende belang van Artex, namelijk de arbeidsomstandigheden van haar personeel. Dat heeft het college niet gedaan, zodat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd.
Inhoudelijke beoordeling van het verzoek
7.1
Artex vraagt subsidiair om een verduidelijking van voorschrift 11.1.12 en stelt een andere formulering voor: "
Diffuse emissies en emissies die via de ruimteventilatie vrijkomen moeten zoveel als redelijkerwijs mogelijk worden beperkt door good-housekeeping en preventieve maatregelen. Aanwezige ramen, deuren en luiken in productieruimten waar de spanramen staan dienen zoveel als mogelijk tijdens de werktijden gesloten te zijn. In genoemde productieruimten waar de spanramen staan, mogen deuren mogen geopend worden voor het doorlaten van personen en goederen; deze deuren mogen ook geopend zijn als dit noodzakelijk is voor het binnenklimaat in het bedrijf van Artex, bijvoorbeeld bij warme dagen. Dit geldt ook voor de dakluiken en andere gevelopeningen in de productieruimten waarde spanramen staan. Dit voorschrift geldt niet voor de overige ruimten binnen het bedrijf van Artex."
7.2
Het college ziet sowieso geen aanleiding voorschrift 11.1.12 te wijzigen.
7.3
De rechtbank leidt uit het nadere verzoek van Artex af dat het niet noodzakelijk is om het gehele voorschrift 11.1.12 te schrappen. Kennelijk kan worden volstaan met aanpassing van het voorschrift met betrekking tot de ramen en deuren waar de spanramen staan en niet door het hele jaar heen, maar alleen op warme dagen (als het noodzakelijk is voor het binnenklimaat).. Het college kan dit betrekken bij zijn beoordeling van de evenredigheid van het besluit.
8.1
Artex stelt dat er geen geuremissies optreden vanuit geopende ramen en deuren in de productieruimte met de spanramen en doet een beroep op drie geurrapporten van Olfasense: - “Bevindingen van Olfasense” van 27 juli 2021;
- “ Onderzoek naar diffuse emissies bij Artex, ARTE20A2T, juli 2021”;
- het briefrapport van Olfasense van 6 mei 2019.
Volgens Olfasense leiden de te openen delen in productieruimten waar de vier spanramen opgesteld zijn en waar geurbelastende processen plaatsvinden, niet tot diffuse emissies die impact hebben op de geurbeleving van de omgeving. Artex verwijt het college dat hij op deze rapportages niet is ingegaan.
8.2
Het college stelt wel alle rapporten te hebben bekeken. Het college verwijst onder andere naar de “Procedurele overwegingen”, de paragraaf “Stellen van maatwerkvoorschriften”, de reactie op de tweede zienswijze en de laatste paragraaf van de “Inhoudelijke overwegingen”. Volgens het college leiden de te openen delen in productieruimten waar de vier spanramen opgesteld zijn wel tot diffuse emissies. Het college verwijst hiervoor naar het rapport van de Omgevingsdienst.
8.3
De rechtbank stelt vast dat de bevindingen van de Omgevingsdienst en Olfasense haaks op elkaar staan. De rechtbank kan niet beoordelen wie er gelijk heeft. Wel merkt de rechtbank op dat wijzigingen hebben plaatsgevonden in de afzuiginstallatie in de productieruimte met de spanramen, nadat het rapport van de Omgevingsdienst is opgesteld. De rechtbank zal hierna bespreken hoe hiermee wordt omgegaan.
9.1
Artex is verder van mening dat zij ook aan de geluidvergunningsvoorschriften 8.1.2 en 8.1.3 voldoen, als de dakramen en op begane grond de gevelopeningen/roldeuren open worden gehouden. Zij verwijst naar het geluidsrapport van KWA bedrijfsadviseurs (KWA) van 27 augustus 2018 en het akoestisch rapport van 20 juni 2022
9.2
Het college heeft in de reactie op de zienswijzen in het bestreden besluit wel gereageerd op de brief van KWA van 3 februari 2022 waarin de conclusies uit het KWA-geluidrapport uit 2018 worden beschreven. Het geluid door de open ramen en deuren in de productieruimte draagt bij aan de geluidsbelasting op de omgeving, ook al is deze geluidsbelasting lager dan de geluidsbelasting van de maatgevende bronnen. Het college merkt ook op dat voorschrift 11.1.12 niet is gesteld om de geluidsbelasting te beperken, maar om te beschermen tegen de geuremissies. Hier is Artex niet op ingegaan volgens het college. Het is niet relevant of met open ramen en deuren kan worden voldaan aan de geluidsvoorschriften in de revisievergunning want dit is simpelweg niet vergund.
9.3
De rechtbank stelt voorop dat het bedrijf met de productieruimte is vergund met de daarin opgenomen ramen en deuren. Daarmee is ook vergund dat deuren en ramen open kunnen. Juist om de milieugevolgen hiervan te beperken heeft het college voorschrift 11.1.12 gesteld. Als een bedrijf was vergund met permanent gesloten dakramen, zou er geen enkele noodzaak voor voorschrift 11.1.12 zijn geweest. Het openen van ramen en deuren in de productieruimte is géén wijziging van de werking van de inrichting waarvoor een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder e, van de Wabo is vereist.
9.4
De rechtbank is verder van oordeel dat wel degelijk relevant is of met open ramen en deuren kan worden voldaan aan de geluidsvoorschriften in de revisievergunning. Als dat niet zo is, dan verzet het belang van de bescherming van het milieu zich tegen het wijzigen van voorschrift 11.1.12. Dit blijkt niet uit het eerste rapport van KWA, maar Artex maakt het wel aannemelijk met het rapport van KWA van 20 juni 2022. Het college heeft in reactie op dit laatste rapport onvoldoende betwist dat met open ramen en deuren kan worden voldaan aan de geluidsvoorschriften in de revisievergunning. Het bestreden besluit is op dit onderdeel onvoldoende gemotiveerd.
10.1
Het bestreden besluit is onvoldoende gemotiveerd. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om het college in de gelegenheid te stellen de gebreken te herstellen.
10.2
De rechtbank ziet echter aanleiding om, voordat de gebreken worden hersteld, eerst een deskundige in te schakelen om te beoordelen of met open ramen en deuren in de productieruimtes emissies naar de buitenlucht optreden. De rechtbank zal daarom de StAB inschakelen. Uit de laatste brief van de derde-partijen maakt de rechtbank op dat er naast deze procedure nog een procedure loopt waarbij de derde-partijen bezwaar hebben gemaakt tegen een weigering om handhavend op te treden. Hierbij is onder meer in geschil wat onder een productieruimte moet worden verstaan. De rechtbank volstaat daarom met het verzoek aan de StAB om advies uit te brengen op basis van de stukken en bevindingen ter plaatse. Hierbij wordt de StAB mede verzocht de onderdelen van het bedrijf te beschrijven, alsmede in het bijzonder na te gaan of met open ramen en deuren emissies naar buiten kunnen optreden. De StAB zal ter plaatse gaan kijken en alle partijen in deze zaak horen. Partijen krijgen vier weken de gelegenheid om te reageren op het uit te brengen verslag van de StAB. De rechtbank zal deze reacties doorzenden aan partijen.
10.3
Vervolgens krijgt het college de gelegenheid om de gebreken beschreven in deze uitspraak te herstellen. Hierbij moet het college de bevindingen van de StAB betrekken en moet het college reageren op het rapport van KWA van 20 juni 2022. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen het college de gebreken kan herstellen op tien weken na de dag waar op het StAB-advies wordt uitgebracht.
10.4
Het college moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, de rechtbank mededelen of het gebruik maakt van de gelegenheid de gebreken te herstellen. Als het college gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank Artex in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het college. Gelet op de inschakeling van de StAB zal de rechtbank deze zaak behandelen op een nieuwe zitting, eventueel gelijktijdig met een eventuele door de derde-partijen aanhangig te maken zaak tegen de nog te nemen beslissing op bezwaar tegen de weigering handhavend op te treden.
10.5
De rechtbank streeft ernaar om uitspraak te doen voor de zomer van 2023 (voordat er warme dagen komen). Mede gelet op dit streven ziet de rechtbank nu geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dit laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt het college op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of het gebruik maakt van de gelegenheid de gebreken te herstellen;
- stelt het college in de gelegenheid om binnen tien weken na de dag waarop het verslag van de StAB wordt uitgebracht om de gebreken te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M Verhoeven, voorzitter, en mr. D.J. de Lange en mr. D. Bruinse-Pot, leden, in aanwezigheid van mr. A.F. Hooghuis, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 januari 2023
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.