ECLI:NL:RBOBR:2023:3147

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
28 juni 2023
Publicatiedatum
27 juni 2023
Zaaknummer
C/01/391045 / HA ZA 23-178
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een voorlopige voorziening voor schadevergoeding in verband met omgevingsvergunning voor melkrundveestal

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 28 juni 2023 uitspraak gedaan in een incident betreffende een voorlopige voorziening. Eiseres PEBE LANDBOUW BEHEER B.V. vorderde een voorschot van € 10 miljoen op schadevergoeding van de gemeente Maashorst, omdat zij in 2012 ten onrechte geen omgevingsvergunning kreeg voor de bouw van een melkrundveestal. De vergunning werd pas in 2020 verleend, waarna PEBE schadevergoeding eiste voor de vertraging. De rechtbank oordeelde dat de vordering niet op eenvoudige wijze kan worden vastgesteld en dat er onvoldoende spoedeisend belang was om de uitkomst van de hoofdzaak niet af te wachten. De rechtbank wees de vordering af en veroordeelde PEBE in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 4.247,-. De rechtbank benadrukte dat de vordering tot het gevorderde voorschot niet voldoende vaststaat en dat er nader debat en onderzoek nodig is, wat niet mogelijk is in het kader van een incidentele procedure. De beslissing werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK Oost-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Zaaknummer: C/01/391045 / HA ZA 23-178
Vonnis in het incident van 28 juni 2023
in de zaak van
PEBE LANDBOUW BEHEER B.V.,
te Maashorst,
eiseres in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
hierna te noemen: PEBE,
advocaat: mr. M.J.G. Pennings te Eindhoven,
tegen
GEMEENTE MAASHORST,
te Uden, gemeente Maashorst,
gedaagde,
verweerster in het incident,
hierna te noemen: de gemeente,
advocaat: mr. H.X. Botter te Breda.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding, tevens inhoudende een provisionele vordering
- de conclusie van antwoord in de hoofdzaak, tevens inhoudende een conclusie van antwoord in de provisionele vordering.
1.2.
Vervolgens heeft de rechtbank bepaald dat vonnis zal worden gewezen.

2.De beoordeling

2.1.
Deze zaak gaat over het volgende. De gemeente heeft in 2012 (achteraf gezien) ten onrechte PEBE geen omgevingsvergunning verstrekt voor de bouw van een melkrundveestal waarin 900 koeien zouden kunnen worden gehouden. De omgevingsvergunning is jaren later, na diverse procedures, op 22 december 2020 alsnog verleend. PEBE vordert in verband met de vertraging betaling van schadevergoeding ter hoogte van bijna € 14 miljoen. De gemeente betwist gehouden te zijn schadevergoeding te betalen.
2.2.
Met het incident vordert PEBE, vooruitlopend op de uitkomst in de hoofdzaak, dat de gemeente wordt veroordeeld een voorschot op de schadevergoeding te betalen ter hoogte van € 10 miljoen, althans ter hoogte van een in goede justitie te bepalen bedrag (hierna: “de provisionele vordering”).
2.3.
Volgens PEBE is het voor haar van groot en spoedeisend belang dat de provisionele vordering wordt toegewezen. Zij legt hieraan ten grondslag dat voor de bouw, inrichtingen en bevolking van de melkrundveestal nu aanzienlijk hogere investeringen noodzakelijk zijn dan als de vergunning in 2012 zou zijn verleend, onder meer (1) omdat zij nu (en in 2012 niet) fosfaatrechten moet kopen ter waarde van circa € 5.500.000,- en (2) vanwege de verder gestegen bouwkosten. Verder moet de provisionele vordering worden toegewezen ter voorkoming van het verder oplopen van schade, aldus PEBE.
2.4.
Volgens de gemeente moet de provisionele vordering worden afgewezen. Hetgeen zij hieraan ten grondslag legt wordt hierna behandeld, voor zover relevant.
2.5.
De rechtbank stelt bij de beoordeling het volgende voorop.
2.6.
PEBE baseert de provisionele vordering op artikel 223 Rv. Dit artikel luidt:
“1. Tijdens een aanhangig geding kan iedere partij vorderen dat de rechter een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding.
2. Deze vordering moet samenhangen met de hoofdvordering.”
2.7.
Uit de rechtspraak volgt het volgende.
Een op artikel 223 Rv gestoelde vordering strekt ertoe om gedurende de duur van de aanhangige hoofdprocedure voorlopige maatregelen te treffen. De vordering dient samen te hangen met de hoofdvordering en eiser dient daarbij voldoende belang te hebben. Verder moet van eiser (in dit geval PEBE) niet kunnen worden gevergd dat hij de uitkomst van de bodemzaak afwacht. Bij de beoordeling dient de rechter de belangen van partijen af te wegen tegen de achtergrond van de te verwachten resterende duur van de hoofdzaak, en van de proceskansen daarin. [1]
Bij een gevorderde voorlopige voorziening in de vorm van betaling van een geldsom (zoals hier het geval) is, mede in verband met het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, toewijzing over het algemeen alleen gerechtvaardigd, indien de vordering tot het beloop van het gevorderde voorschot al voldoende vaststaat dan wel op eenvoudige wijze kan worden vastgesteld. [2]
2.8.
In het licht van dit beoordelingskader overweegt de rechtbank als volgt.
2.9.
Aan de in artikel 223 Rv neergelegde minimumvereisten voor toewijzing van een provisionele vordering, te weten dat de hoofdvordering aanhangig is en dat de incidentele vordering moet samenhangen met de hoofdvordering, is in dit geval voldaan.
2.10.
Niettemin is de rechtbank van oordeel dat de provisionele vordering niet toewijsbaar is.
2.11.
Het gaat hier om een voorlopige voorziening in de vorm van de betaling van een geldsom. Zoals hiervoor overwogen is daarvoor alleen aanleiding als de vordering tot het beloop van het gevorderde voorschot al voldoende vaststaat dan wel op eenvoudige wijze kan worden vastgesteld. Dat is echter niet het geval. Nader debat en onderzoek is vereist, waarvoor een behandeling in het incident zich niet leent.
2.12.
De provisionele vordering (alsook de vordering in de hoofdzaak) is gebaseerd op veronderstellingen over het businessplan van PEBE voor de bouw van een melkrundveestal voor 900 koeien en de uitvoering daarvan, onder andere: dat PEBE de financiering voor de bouw zou kunnen regelen, dat PEBE voldoende grond tot haar beschikking zou hebben, dat aan PEBE tijdig een zogenaamde artikel 19d-natuurvergunning zou zijn verleend en dat PEBE op 2 juli 2015 (hierna: de fosfaatdeadline) een stal zou hebben met 900 koeien als de omgevingsvergunning in 2012 zou zijn verleend (dat is van belang omdat PEBE, als zij op de fosfaatdeadline een stal met 900 koeien had gehad, geen – zeer prijzige – fosfaatrechten had hoeven te kopen). De gemeente heeft wat betreft deze veronderstellingen uitvoerig verweer gevoerd en het gaat om een zeer aanzienlijke schadevergoeding (€ 10 miljoen als voorschot). Dit betekent dat een omvangrijk debat/onderzoek nodig is om de nodige duidelijkheid te verkrijgen. Een mondelinge behandeling in het incident biedt niet voldoende ruimte voor dat debat/onderzoek en het incident leent zich niet voor nadere conclusies of andere handelingen in het proces.
2.13.
PEBE heeft ook overigens onvoldoende onderbouwd dat zij een zodanig spoedeisend belang heeft bij de provisionele vordering, dat de uitkomst van de hoofdzaak niet kan worden afgewacht.
PEBE heeft aangevoerd dat voor (de bouw, inrichtingen en bevolking van) de melkrundveestal aanzienlijk hogere investeringen noodzakelijk zijn dan als de vergunning in 2012 zou zijn verleend. Dat onderbouwt echter niet dat PEBE een zodanig spoedeisend belang heeft bij de provisionele vordering, dat de uitkomst van de hoofdzaak niet kan worden afgewacht. De stijging van de kosten van de investeringen is immers (kennelijk) al een feit en het toe- of afwijzen van de provisionele vordering zal dat niet veranderen. Voor zover PEBE heeft bedoeld te zeggen dat de kosten van de investeringen verder zullen stijgen (zodat het beter is, ter beperking van de kosten, als zo snel mogelijk wordt gebouwd), heeft PEBE de verdere stijging van de kosten niet begroot. Daarom kan de rechtbank dit belang (om verdere prijsstijging te voorkomen) niet afwegen tegen het belang van de gemeente om niet nu alvast een deel van de gestelde schadevergoeding te moeten betalen. Daar komt nog bij dat het verder stijgen van de kosten, als de vordering wordt toegewezen, in beginsel voor risico van de gemeente is en niet is gesteld, noch is gebleken dat de gemeente deze extra kosten niet zou kunnen vergoeden.
PEBE heeft verder gesteld dat haar schade verder zal oplopen als de provisionele vordering niet wordt toegewezen. Op welke schade zij het oog heeft gehad, heeft PEBE niet toegelicht. Voor zover PEBE heeft bedoeld te zeggen dat haar schade verder zal oplopen vanwege de verder stijgende kosten van de investeringen, geldt het voorgaande. Voor zover PEBE heeft bedoeld te zeggen dat de schade om een andere reden zal oplopen heeft zij haar stelling onvoldoende toegelicht.
2.14.
De provisionele vordering wordt afgewezen, omdat uit het gestelde (vooralsnog) niet volgt dat de vordering tot het beloop van het gevorderde voorschot (althans tot een substantieel deel daarvan) voldoende vaststaat dan wel op eenvoudige wijze kan worden vastgesteld en PEBE verder onvoldoende heeft onderbouwd dat zij een zodanig spoedeisend belang heeft bij de provisionele vordering, dat de uitkomst van de hoofdzaak niet kan worden afgewacht.
2.15.
PEBE wordt als in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de proceskosten. Deze worden aan de zijde van de gemeente begroot op € 4.247,- aan salaris advocaat (= 1,0 punt x tarief van € 4.247,- per punt).
2.16.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze incidentele procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
2.17.
De wettelijke rente over de proceskosten en nakosten wordt toegewezen zoals gevorderd.

3.De beslissing

De rechtbank
in het incident
3.1.
wijst het gevorderde af,
3.2.
veroordeelt PEBE in de proceskosten, aan de zijde van de gemeente tot dit vonnis vastgesteld op € 4.247,-, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
3.3.
veroordeelt PEBE in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 173,- aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat PEBE niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 90,-, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
3.4.
verklaart deze proceskostenveroordeling (beschreven in randnummers 3.2. en 3.3.) uitvoerbaar bij voorraad;
in de hoofdzaak
3.5.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
woensdag 12 juli 2023voor beraad rolrechter omtrent het bepalen van een mondelinge behandeling.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.S. Frakes en in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2023.

Voetnoten

1.Gerechtshof Amsterdam 25 juni 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:2129, in het bijzonder randnummer 2.8.
2.Gerechtshof Den Haag 31 maart 2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:1922, in het bijzonder randnummer 8.