ECLI:NL:GHDHA:2020:1922

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
31 maart 2020
Publicatiedatum
9 oktober 2020
Zaaknummer
200.260.697/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident ex artikel 223 Rv in hoger beroep met vordering tot schadevergoeding en provisionele vordering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep ingesteld door [appellant], handelend als lasthebber van de vennootschap Fine Star Trading Ltd., tegen KPN B.V. Het hoger beroep is gericht tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam van 10 april 2019, waarin de vorderingen van [appellant] zijn afgewezen. [Appellant] vordert in hoger beroep een schadevergoeding van € 1,1 miljard, te vermeerderen met wettelijke rente, en heeft tevens een provisionele vordering ingesteld tot betaling van een voorschot van € 110 miljoen. De rechtbank heeft in het bestreden vonnis overwogen dat, indien Fine Star al een vordering zou hebben op KPN, deze is verjaard. KPN heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vorderingen van [appellant]. Het hof heeft de incidentele vordering van [appellant] afgewezen, omdat niet is komen vast te staan dat KPN enige schadevergoeding aan [appellant] verschuldigd is en de vordering niet is verjaard. Het hof oordeelt dat de belangen van [appellant] niet zwaarwegend genoeg zijn om de gevorderde voorlopige voorziening te rechtvaardigen, mede gezien het restitutierisico voor KPN. [Appellant] wordt veroordeeld in de kosten van het incident, die aan de zijde van KPN zijn begroot op € 5.501,-- aan advocaatkosten. De hoofdzaak wordt verwezen naar de rol van 12 mei 2020 voor memorie van antwoord aan de zijde van KPN.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.260.697/01
Zaaknummer rechtbank : C/10/542854 / HA ZA 18-46

arrest van 31 maart 2020 in het incident ex artikel 223 Rv

inzake
[appellant], handelend als lasthebber van de vennootschap Fine Star Trading Ltd.,
wonende te [woonplaats] (gemeente [gemeente]),
appellant in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. R.W.J.M. te Pas te Rotterdam,
tegen

KPN B.V.,

gevestigd te Rotterdam,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
hierna te noemen: KPN (vrouwelijk enkelvoud),
advocaat: mr. K. Teuben te Den Haag.

Het geding

Bij exploot van 23 mei 2019 is [appellant] in hoger beroep gekomen van een door de rechtbank Rotterdam, locatie Rotterdam tussen partijen gewezen vonnis van 10 april 2019 (ECLI:NL:RBROT:2019:2839) (hierna: het bestreden vonnis). Bij memorie van grieven met producties heeft [appellant] een incidentele vordering ingesteld op grond van art. 223 Rv. KPN heeft de incidentele vordering bestreden bij memorie van antwoord in het incident. Vervolgens hebben partijen de stukken overgelegd. Hierna heeft [appellant] een akte ‘protest tegen overgelegd dossier door KPN’ genomen en KPN een antwoordakte.
Ten slotte heeft KPN arrest in het incident gevraagd en [appellant] nogmaals het procesdossier overgelegd.

Beoordeling van het incident

Samenvatting van het geschil en de beslissing van de rechtbank
1. Het gaat in deze zaak, heel kort gezegd, om het volgende. [appellant] vordert – naar zijn stellingen als lasthebber van Fine Star – naast een proceskostenveroordeling, een veroordeling van KPN tot betaling van schadevergoeding van € 1,1 miljard, te vermeerderen met wettelijke rente.
Aan deze vorderingen heeft [appellant] ten grondslag gelegd dat KPN in het verleden wanprestatie heeft gepleegd ten opzichte van eenmanszaak [bedrijf] en V.O.F. [naam VOF]. Fine Star is volgens [appellant] door cessie(s) de rechthebbende geworden van de als gevolg van deze wanprestatie ontstane vorderingsrechten op KPN.
2. KPN voert gemotiveerd verweer tegen de vorderingen.
3. De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen en [appellant] veroordeeld in de proceskosten. Kort gezegd heeft zij hiertoe in het bestreden vonnis overwogen dat, als Fine Star al een vordering zou hebben op KPN, deze is verjaard.
het hoger beroep en de incidentele vordering
4. In hoger beroep vordert [appellant] vernietiging van het bestreden vonnis, (alsnog) toewijzing van de vordering tot betaling van € 1,1 miljard (te vermeerderen met wettelijke rente) en veroordeling van KPN in de proceskosten in beide instanties.
5. [appellant] heeft tevens een provisionele vordering ingesteld tot veroordeling van KPN tot betaling van een voorschot van € 110 miljoen, zijnde 10% van de geëiste hoofdsom van € 1,1 miljard.
6. KPN heeft tegen deze incidentele vordering gemotiveerd verweer gevoerd.
de beoordeling van de incidentele vordering
7. De door [appellant] gevorderde voorlopige voorziening, voor de duur van het geding, hangt samen met de hoofdvordering. Deze komt feitelijk neer op een toewijzing van een gedeelte van de vordering in de hoofdzaak.
8. Bij deze provisionele vordering moet worden beoordeeld of een afweging van de (materiële) belangen van partijen de gevorderde voorlopige voorziening rechtvaardigt. In dit kader is onder meer vereist dat de partij die de voorlopige voorziening vordert een zodanig (dringend) belang bij de gevorderde voorziening heeft dat van hem niet gevergd kan worden dat hij de afloop van de bodemzaak afwacht. Bij een gevorderde voorlopige voorziening in de vorm van betaling van een geldsom is, mede in verband met het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, toewijzing over het algemeen alleen gerechtvaardigd, indien de vordering tot het beloop van het gevorderde voorschot al voldoende vaststaat dan wel op eenvoudige wijze kan worden vastgesteld.
9. [appellant] heeft aan zijn vordering tot betaling van de geldsom een door (de rechtsvoorganger van) KPN gepleegde wanprestatie ten grondslag gelegd. In deze stand van de procedure kan, mede gelet op de door KPN daartegen gevoerde verweren, niet op eenvoudige wijze worden vastgesteld dat KPN enige schadevergoeding aan [appellant] verschuldigd is en de vordering van [appellant] niet is verjaard. Het hof volgt [appellant] dus niet in zijn stelling dat op voorhand aannemelijk is dat zijn vordering zal worden toegewezen. Daarbij zijn de belangen die [appellant] bij zijn incidentele vordering heeft aangevoerd – de omstandigheid dat hij al gedurende langere tijd tegen KPN procedeert en de belasting van het gerechtelijk apparaat die hier het gevolg van is – niet zwaarwegend genoeg om de gevorderde voorlopige voorziening, mede gezien het restitutierisico voor KPN, te rechtvaardigen.
conclusie
10. Het voorgaande betekent dat de afweging van de belangen van partijen bij de huidige stand van zaken tot afwijzing van de gevorderde voorlopige voorziening moet leiden.
10. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het incident.

Beslissing in het incident

Het hof:
  • wijst de incidentele vordering van [appellant] af;
  • veroordeelt [appellant] in de kosten van het incident, tot op heden aan de zijde van KPN begroot op € 5.501,-- aan advocaatkosten;
  • verwijst de hoofdzaak naar de rol van 12 mei 2020 voor memorie van antwoord aan de zijde van KPN; en
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. P. Glazener, M.A.F. Tan-de Sonnaville en R.F. Groos en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 maart 2020 in aanwezigheid van de griffier.