ECLI:NL:RBOBR:2023:3110

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
28 juni 2023
Publicatiedatum
26 juni 2023
Zaaknummer
C/01/381919 / HA ZA 22-273
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C. Schollen – den Besten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van overschot uit debiteurenincasso en rechtsgeldigheid van cessie

In deze civiele zaak heeft ING Bank N.V. (hierna: ING) een vordering ingesteld tegen Atlantis Financiers N.V. (hierna: Atlantis) met betrekking tot een overschot uit de incasso van debiteurenportefeuilles van entiteiten behorende tot de [B]-groep, die op 28 mei 2019 failliet is verklaard. ING stelt dat Atlantis meer opbrengsten uit de debiteurenincasso onder zich houdt dan waar zij recht op heeft, en vordert betaling van € 257.130,02. De rechtbank heeft de procedure gevolgd, die begon met de dagvaarding op 28 april 2022, en heeft verschillende processtukken en een mondelinge behandeling op 17 mei 2023 in overweging genomen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er een kredietovereenkomst bestond tussen Atlantis en de [B]-groep, waarin afspraken zijn gemaakt over de incasso van vorderingen. ING betwist de rechtsgeldigheid van de cessie van vorderingen van de [B]-groep aan Atlantis en stelt dat de cessie niet voldoet aan de wettelijke vereisten. De rechtbank concludeert dat er geen geldige titel was voor de koop van alle vorderingen door Atlantis, en dat de cessies niet rechtsgeldig waren. Hierdoor heeft Atlantis geen eigendom verworven van de vorderingen en moet zij het overschot van de opbrengst aan ING afdragen.

De rechtbank heeft ook geoordeeld dat Atlantis onrechtmatig handelt door meer van de opbrengst onder zich te houden dan waar zij recht op heeft. De vordering van ING is toegewezen, inclusief de wettelijke rente vanaf de datum van dagvaarding. Daarnaast is Atlantis veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan ING. De rechtbank heeft het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
locatie ’s-Hertogenbosch
Team Handel
Zaaknummer / rolnummer: C/01/381919 / HA ZA 22-273
Vonnis van 28 juni 2023
inzake
ING BANK N.V.
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
advocaat mr. C.M. Harmsen,
tegen:
ATLANTIS FINANCIERS N.V.
gevestigd te ’s-Hertogenbosch,
gedaagde,
advocaat mr. S.K. Tuithof.
Partijen worden hierna ING en Atlantis genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 28 april 2022 met producties 1 t/m 28;
- de conclusie van antwoord van 20 juli 2022 met productie 1;
- het tussenvonnis van 3 augustus 2022 waarin de mondelinge behandeling is bepaald;
- de mondelinge behandeling van 17 mei 2023, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt;
- de spreekaantekeningen van ING;
- de spreekaantekeningen van Atlantis.
1.2.
Ten slotte is bepaald dat een vonnis zal worden uitgesproken.

2.De beoordeling

Waar gaat de zaak over?

2.1.
Zowel ING als Atlantis hebben entiteiten behorende tot de [B] -Groep gefinancierd, waaronder [B] B.V. (hierna: “ [B] ”), [C] B.V. en [D] B.V. (hierna samen te noemen: “ [B] c.s.”). [B] is op 28 mei 2019 failliet verklaard. Atlantis verzorgde de debiteurenincasso voor [B] c.s. en is dit ook na faillietverklaring van [B] blijven doen. ING vordert betaling van Atlantis, kort gezegd omdat Atlantis meer opbrengsten uit de debiteurenincasso onder zich houdt dan waar zij op basis van haar positie recht op heeft. ING krijgt hierin gelijk. Atlantis moet betalen.
Wat is er door [B] c.s. afgesproken met ING en met Atlantis?
Financiering ING
2.2.
[B] c.s., en andere entiteiten behorende tot de [B] -groep, hebben op 8 april 2009 de offerte getekend voor uitbreiding van het door ING verstrekte rekening-courant krediet. De nieuwe kredietfaciliteit had een limiet tot € 1.250.000,-. De getekende offerte benoemt dat reeds een (eerste) pandrecht is gevestigd op onder andere de vorderingen van [B] c.s. op derden, tot zekerheid voor al hetgeen zij aan ING verschuldigd is of wordt. De pandakte voor dit pandrecht op (onder andere) vorderingen is op 12 maart 2008 ondertekend door partijen en op 20 mei 2008 geregistreerd bij de Belastingdienst. Op 22 maart 2019 hebben onder andere [B] c.s. aan ING een volmacht verstrekt om namens hen tot verpanding van bestaande en toekomstige vorderingen op derden over te gaan. Die volmacht is op 2 april 2019 geregistreerd bij de Belastingdienst.
Financiering Atlantis
2.3.
Op 11 juni 2018 is een kredietovereenkomst gesloten tussen Atlantis en [B] c.s. Partijen spraken af dat Atlantis de debiteurenadministratie voor [B] c.s. zou gaan verzorgen en Atlantis was bereid vorderingen te bevoorschotten tot een percentage van 20% en tot ten hoogste het maximale bevoorschottingsbedrag van € 150.000,-. [B] c.s. vestigden een pandrecht op hun vorderingen op derden, ten behoeve van Atlantis. In de overeenkomst wordt ook een volmacht verleend aan Atlantis om al het nodige te doen om de pandrechten ten gunste van Atlantis te vestigen en voor registratie bij de Belastingdienst zorg te dragen. De kredietovereenkomst is op 21 juni 2018 geregistreerd bij de Belastingdienst.
2.4.
In de kredietovereenkomst zijn ook afspraken opgenomen over koop van vorderingen, van [B] c.s. op derden, door Atlantis. Voor de beoordeling zijn de volgende bepalingen van belang:
“In aanmerking nemende:
B. Atlantis is bereid onder de voorwaarden van deze overeenkomst het debiteurenrisico van Vorderingen van cliënt op afnemer(s) over te nemen van cliënt en de desbetreffende Vorderingen van cliënte te kopen en in eigendom over te nemen;
D. Overname van debiteurenrisico, koop en eigendomsoverdracht van vorderingen
Artikel 3 – Koop en eigendomsoverdracht van Vorderingen
3.1
Atlantis zal van cliënt vorderingen, waarvan het Debiteurenrisico door Atlantis van cliënt is overgenomen en welke Vorderingen geheel of gedeeltelijk onbetaald zijn gebleven, op het moment van betaling van de koopsom als bedoeld in artikel 4 ten titel van koop van cliënt in eigendom overnemen, tot overdracht waarvan de onderhavige akte strekt. (…)
(…)
3.3
Ter voldoening aan de hiervoor onder 3.1 opgenomen verplichting van cliënt verleent cliënt hierbij aan Atlantis een onherroepelijke en onvoorwaardelijke volmacht om, zo vaak als Atlantis dat nodig acht, de daartoe overeenkomstig artikel 3.1 in aanmerking komende Vorderingen aan Atlantis over te dragen, de benodigde akte van cessie mede namens cliënt te ondertekenen en ter registratie aan te bieden. Atlantis is bevoegd om mede namens cliënt aan Afnemer mededeling te doen van de cessie.
Wat is er gebeurd na de faillietverklaring van [B] ?
2.5.
Atlantis is na 28 mei 2019 doorgegaan met de debiteurenincasso. Op 17 juli 2019 schrijft de heer [E] namens ING, aan de heer [F] , bestuurder van Atlantis: “
We zijn uit praktische overwegingen akkoord gegaan met de incasso van deze vordering door uw organisatie omdat u beschikt over de nodige informatie. We spraken al af dat u deze opbrengst niet verrekent met uw vordering. Wij voeren graag overleg met u over de voortgang van de incasso en wie de opbrengst toekomt.” Op 15 oktober 2019 reageert de heer [F] : “
Wij verwachten de komende weken nog de laatste posten te incasseren en dan dit dossier ( [B] ) qua debiteurenincasso te sluiten. Ik zal dan rapporteren wat de opbrengsten zijn geweest.
2.6.
Op 20 januari 2021 heeft Atlantis aan de curator in het faillissement van [B] het overzicht verstrekt dat door ING als productie 19 is overgelegd. Op basis van dit overzicht en de toelichting die Atlantis daarbij heeft gegeven, heeft de curator het overzicht opgesteld dat ING als productie 23 heeft overgelegd (hierna: het “overzicht curator”).
Stellingen van partijen
2.7.
ING vordert dat Atlantis wordt veroordeeld tot betaling van € 257.130,02. Atlantis betwist dat zij moet betalen aan ING. Atlantis voert aan dat zij op 11 juni 2018, de datum van ondertekening van de kredietovereenkomst met [B] c.s., alle bestaande vorderingen, en alle toekomstige vorderingen die voortvloeien uit een op dat moment bestaande rechtsverhouding, van [B] c.s. op derden, heeft gekocht tegen betaling van een koopsom van 20% van de nominale waarde van de vorderingen. Atlantis voert aan dat aan de wettelijke vereisten van artikel 3:83, 3:84 en 3:94 BW, is voldaan, omdat sprake is van een rechtsgeldige overeenkomst van koop.
2.8.
ING legt aan haar vordering primair ten grondslag dat de cessie van vorderingen van [B] c.s. op derden aan Atlantis niet rechtsgeldig was. ING stelt dat de cessie niet voldoet aan de eisen van de wet en het bepaalde in de kredietovereenkomst tussen Atlantis en [B] c.s. ING vordert ook een verklaring voor recht dat de cessie niet rechtsgeldig is. Volgens ING heeft Atlantis de vorderingen van [B] c.s. op derden geïncasseerd als pandhouder, en niet als eigenaar van die vorderingen, en kon Atlantis zich alleen verhalen op die opbrengst voor zover zij een vordering had op [B] c.s. Het meerdere heeft Atlantis geïncasseerd voor ING.
Er is geen sprake van een geldige titel voor de koop van de vorderingen door Atlantis
2.9.
Voor cessie van vorderingen is een geldige titel nodig (artikel 3:84 BW). De titel is opgenomen in de kredietovereenkomst tussen Atlantis en [B] c.s. Voor de beantwoording van de vraag hoe Atlantis en [B] c.s. hun verhouding in de kredietovereenkomst hebben geregeld, is in beginsel niet alleen de zuiver taalkundige uitleg van de schriftelijke overeenkomst van belang. Het komt daarbij ook aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen mochten toekennen en wat zij redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Tijdens de mondelinge behandeling heeft Atlantis desgevraagd bevestigd dat voor de bedoeling van partijen uit moet worden gegaan van de inhoud van de overeenkomst. Volgens Atlantis was de intentie van partijen om een bevoorschottingsovereenkomst te sluiten.
2.10.
Bij de titel moet met voldoende bepaaldheid zijn omschreven om welke vorderingen het gaat (artikel 3:84 lid 2 BW). Aan dit bepaaldheidsvereiste is voldaan als de akte zodanige gegevens bevat dat, eventueel achteraf, aan de hand daarvan kan worden vastgesteld op welke vorderingen de verkoop ziet. De bedoeling van partijen bij de akte is bij de beoordeling of aan het bepaaldheidsvereiste is voldaan niet relevant, voor zover die bedoeling niet aan de hand van gegevens in de akte zelf kan worden vastgesteld (aldus de Hoge Raad, 22 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1841).
2.11.
In de kredietovereenkomst is expliciet bepaald welke vorderingen Atlantis van [B] c.s. kan kopen. Uit Afdeling D, artikel 3.1, volgt dat Atlantis alleen vorderingen waarvan het debiteurenrisico is overgenomen zal kopen. Afdeling D, artikel 1.2 bepaalt dat Atlantis uitsluitend onder de daarin genoemde voorwaarden het debiteurenrisico van vorderingen van [B] c.s. zal overnemen. Hierbij is (in artikel 1.2 onder h.) opgenomen dat het debiteurenrisico niet wordt overgenomen indien het “
vorderingen betreffen, die conform artikel 1 van afdeling B niet in aanmerking komen voor bevoorschotting”. Afdeling B, artikel 1.3 bepaalt dat Atlantis onder meer niet bereid is om voorschotten te verstrekken voor vorderingen ten aanzien waarvan afnemer langer dan de in bijlage 1 (zie B.3.1.a.) vermelde termijn (van 60 dagen) achterstallig is met de betaling.
2.12.
Kortom: alleen als aan bepaalde voorwaarden is voldaan, kan Atlantis een vordering van [B] c.s. op een derde kopen. Alleen voor vorderingen die aan die voorwaarden voldoen, kan sprake zijn van een geldige titel voor cessie. Het standpunt van Atlantis dat zij op 11 juni 2018 álle vorderingen van [B] c.s. op derden heeft gekocht, kan daarom niet slagen. De kredietovereenkomst bevat daarvoor geen geldige titel. Dit standpunt strookt ook niet met het bedoeling van partijen om een bevoorschottingsovereenkomst te sluiten. Voor zover Atlantis betoogt dat zij, al dan niet op basis van de volmacht in de kredietovereenkomst, zelf kon bepalen of zij vorderingen van [B] c.s. aan haarzelf cedeerde, gaat dit betoog niet op. De kredietovereenkomst en de daarin opgenomen volmacht geven Atlantis geen ongelimiteerde bevoegdheid om over de vorderingen van [B] c.s. te beschikken. Atlantis heeft bovendien te weinig aangevoerd om vast te stellen dat zij met [B] c.s. afspraken heeft gemaakt die afwijken van de kredietovereenkomst.
2.13.
Atlantis heeft niet uitgelegd of er vorderingen van [B] c.s. op derden zijn die voldoen aan het bepaalde in de kredietovereenkomst, waardoor deze vorderingen wél aan haar (kunnen) zijn verkocht. Het was aan Atlantis om hier inzicht in te geven. De rechtbank concludeert dat er geen geldige titel was voor de koop door Atlantis van alle vorderingen van [B] c.s. op derden op 11 juni 2018. Atlantis is (gelet op het causale stelsel) geen eigenaar geworden van de vorderingen van [B] c.s. De door ING gevorderde verklaring voor recht dat geen sprake is van rechtsgeldige cessie aan Atlantis wordt toegewezen.
Atlantis moet een gedeelte van de debiteurenincasso aan ING afdragen
2.14.
Atlantis voert aan dat zij – voor zover zij geen eigenaar is geworden van de vorderingen van [B] c.s. op derden – pandhouder is ten aanzien van die vorderingen. Ten behoeve van dit geschil erkent ING het pandrecht van Atlantis en berust zij in een positie als pandhouder tweede in rang. Atlantis heeft dit pandrecht tweede in rang van ING niet weersproken. Omdat bij de rechtbank geen inzicht bestaat in de debiteurenportefeuille van [B] c.s., geldt als uitgangspunt dat zowel Atlantis als ING een pandrecht had op de vorderingen die door Atlantis zijn geïncasseerd na de faillietverklaring van [B] . Door incasso van de vorderingen door Atlantis zijn de pandrechten op die vorderingen teniet gegaan. De vraag die moet worden beantwoord is of ING recht heeft op een deel van de opbrengst.
2.15.
ING stelt terecht dat Atlantis zich alleen kan verhalen op de opbrengst uit de debiteurenincasso voor zover Atlantis een vordering heeft op [B] c.s. Het meerdere houdt Atlantis voor ING als pandhouder tweede in rang. Uit haar bericht van 17 juli 2019 volgt dat ING instemt met de incasso door Atlantis, tegen de achtergrond dat partijen met elkaar moeten overleggen over wie de opbrengst toekomt. Alleen tegen die achtergrond heeft ING haar zekerheid prijsgegeven. Atlantis handelde bij de incasso dus mede namens ING als pandhouder tweede in rang.
2.16.
ING vordert betaling van € 257.130,02. Zij baseert haar vordering op het overzicht curator, waaruit blijkt dat Atlantis totaal € 322.370,02 heeft geïncasseerd en zelf een vordering van € 65.240,- had op [B] c.s.
2.17.
Atlantis heeft de gestelde hoogte van haar vordering op [B] c.s. en het totaal geïncasseerde bedrag niet betwist. Ter zitting heeft Atlantis weliswaar aangevoerd dat zij de berekening voor het eerst hoort en hier niet op kan reageren, maar dit standpunt kan de rechtbank niet volgen. In de dagvaarding (randnummer 61) heeft ING met verwijzing naar het overzicht curator (productie 23) uitgelegd hoe de hoogte van haar vordering is berekend. Dit standpunt blijkt ook reeds uit de brief van ING van 10 september 2021 aan Atlantis (productie 24). Ter zitting is productie 23 ook besproken. ING heeft voldoende gemotiveerd gesteld wat de vordering van Atlantis is en wat door Atlantis is geïncasseerd. Atlantis heeft dit niet gemotiveerd weersproken, zodat van de juistheid van de door ING genoemde bedragen zal worden uitgegaan. Het is onbegrijpelijk dat Atlantis niet kan uitleggen wat zij heeft geïncasseerd en hoe hoog haar vordering op [B] was. Dat Atlantis dit inzicht niet geeft, dient voor haar risico te blijven.
2.18.
De slotsom is dat Atlantis € 257.130,02 moet betalen aan ING. De rechtbank stelt vast dat de vordering van Atlantis op [B] c.s. per faillissementsdatum van [B] € 65.240,- was. Atlantis kon zich alleen tot dat bedrag verhalen op de opbrengst uit de debiteurenincasso. Atlantis is verplicht het meerdere af te dragen aan ING (artikel 3:353 lid 1 BW en artikel 490b Rv). Uitgangspunt van artikel 490b Rv is dat partijen overeenstemming bereiken over wie welk bedrag toekomt. Partijen zijn het erover eens dat Atlantis een pandrecht eerste in rang heeft en ING een pandrecht tweede in rang. Op basis daarvan kan de verdeling worden vastgesteld. Het is niet nodig dat ING alsnog een rangregeling verzoekt, zoals Atlantis betoogt.
2.19.
ING vordert ook wettelijke rente over de hoofdsom, vanaf datum faillissement van [B] , althans vanaf 17 juli 2019, de datum waarop ING jegens Atlantis aanspraak maakt op betaling althans de dag van dagvaarding. De wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf de datum van dagvaarding, 28 april 2022. Op datum faillissement van [B] bestond er nog geen aanspraak van ING op Atlantis uit hoofde van de debiteurenincasso. En op 17 juli 2019 geeft ING weliswaar aan met Atlantis te willen overleggen over wie de opbrengst toekomt, maar maakt ING nog geen aanspraak op betaling. Dat er op dat moment sprake was van vertraging in de voldoening van een geldsom (artikel 6:119 lid 1 BW) staat daarom niet vast.
2.20.
Door de meeropbrengst niet af te dragen, handelt Atlantis onrechtmatig tegenover ING. De door ING gevorderde verklaring voor recht dat Atlantis onrechtmatig handelt zal daarom ook worden toegewezen. ING vordert ook – kort gezegd – een verklaring voor recht dat Atlantis het overschot moet uitkeren. Ook deze verklaring voor recht zal worden toegewezen, omdat uit het voorgaande volgt dat Atlantis zich maar tot een bedrag van € 65.240,- mag verhalen op de opbrengst. De overige gronden die ING aan haar vordering ten grondslag legt behoeven gezien het vorenstaande geen bespreking meer.
Atlantis moet de proceskosten van ING betalen
2.21.
De proceskosten komen voor rekening van Atlantis, omdat zij in het ongelijk is gesteld. Aan de kant van ING begroot de rechtbank die kosten op € 103,33 voor de dagvaarding, € 5.737,- voor het griffierecht en € 5.290,- voor het salaris advocaat (2 punten tegen het tarief van € 2.645,-). Samen is dat € 11.130,33. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen met inachtneming van de hierna te bepalen termijn.
2.22.
ING vordert ook veroordeling van Atlantis in de nakosten. Uit de uitspraak van 10 juni 2022 van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2022:853, r.o. 2.3) volgt dat in dit vonnis geen aparte beslissingen hoeven te worden genomen over de nakosten.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
verklaart voor recht dat de cessies van de vorderingen van [B] c.s. op haar afnemers aan Atlantis niet-rechtsgeldig waren;
3.2.
verklaart voor recht dat Atlantis als houdster van een pandrecht eerste in rang op de op 21 juni 2018 bestaande vorderingen van [B] c.s. en op de toekomstige vorderingen die rechtstreeks voortvloeien uit de op die datum bestaande rechtsverhoudingen van [B] c.s. onrechtmatig handelt jegens ING door meer van de opbrengst van de door haar geïncasseerde vorderingen van [B] c.s. onder zich te houden dan het bedrag waarop Atlantis aanspraak kan maken op grond van haar pandrecht;
3.3.
verklaart voor recht dat Atlantis gehouden is hetgeen zij meer onder zich houdt dan waartoe zij gerechtigd is (het overschot) uit te keren aan ING als houdster van een pandrecht tweede in rang op de op 21 juni 2018 bestaande vorderingen van [B] c.s. en de toekomstige vorderingen die rechtstreeks voortvloeien uit de op die datum bestaande rechtsverhoudingen van [B] c.s. die Atlantis heeft geïnd;
3.4.
veroordeelt Atlantis tot betaling aan ING van € 257,130,02, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 28 april 2022 tot de voldoening;
3.5.
veroordeelt Atlantis tot betaling van de proceskosten aan de zijde van ING tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 11.130,33, te voldoen binnen 14 dagen na dagen na de datum van dit vonnis, bij gebreke waarvan dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de voldoening;
3.6.
verklaart dit vonnis voor wat betreft 3.4 en 3.5 uitvoerbaar bij voorraad;
3.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Schollen – den Besten, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2023.