Op 23 maart 2023 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Oost-Brabant een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoeker, geboren in 1986 en vertegenwoordigd door mr. W.P.R. Peeters, was gericht tegen mr. R.H. van Marle, de rechter in een zaak over vreemdelingenbewaring. Verzoeker stelde dat de rechter haar bevoegdheid overschreed door een arrest van het Hof van Justitie op een manier uit te leggen die in het voordeel van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid leek te zijn. Tijdens de mondelinge behandeling op 9 maart 2023 werd het wrakingsverzoek toegelicht, waarbij verzoeker zijn bezorgdheid over de schijn van partijdigheid van de rechter naar voren bracht.
De wrakingskamer oordeelde dat een rechter alleen gewraakt kan worden als er objectieve omstandigheden zijn die de onpartijdigheid van de rechter in twijfel trekken. De kamer benadrukte dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn en dat verzoeker concrete omstandigheden moet aanvoeren die deze onpartijdigheid in twijfel trekken. De kamer concludeerde dat de door verzoeker aangedragen gronden, waaronder de vermeende vooringenomenheid van de rechter, niet voldoende waren om tot wraking over te gaan. De kamer stelde vast dat de rechter tijdens de zitting geen beslissing had genomen en dat de motivering van een (tussen)beslissing op zichzelf geen grond voor wraking kan zijn.
Uiteindelijk werd het verzoek tot wraking afgewezen, en de beslissing werd openbaar uitgesproken. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.