ECLI:NL:RBOBR:2023:2592

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
31 mei 2023
Publicatiedatum
26 mei 2023
Zaaknummer
22/1793
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsuitkering wegens schending inlichtingenplicht

In deze zaak heeft eiseres op 10 november 2021 een aanvraag voor een bijstandsuitkering ingediend, welke door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Best is afgewezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de afwijzing terecht was, omdat eiseres niet voldoende duidelijkheid heeft gegeven over hoe zij in haar levensonderhoud heeft voorzien. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. Eiseres had sinds 19 december 2011 een bijstandsuitkering, maar na een heronderzoek zijn er twijfels gerezen over haar financiële situatie. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 13 december 2022, waarbij zowel de gemachtigde van eiseres als die van verweerder aanwezig waren. Eiseres heeft onvoldoende bewijsstukken overlegd om aan te tonen hoe zij in haar levensonderhoud heeft voorzien, ondanks dat zij in het verleden een bijstandsuitkering ontving. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres en verweerder overwogen, maar concludeert dat de aanvraag terecht is afgewezen. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en geen proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 22/1793

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 mei 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. A. Alkir),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Best, verweerder

(gemachtigde: mr. P. van Bree).

Inleiding en samenvatting

1.1
Eiseres heeft op 10 november 2021 een aanvraag ingediend voor een bijstandsuitkering. Verweerder heeft die aanvraag afgewezen.
1.2
De rechtbank vindt dat de aanvraag terecht is afgewezen. Verweerder heeft eiseres gericht gevraagd om duidelijk te maken hoe zij voor de aanvraag in haar levensonderhoud heeft voorzien. Dat kon zij met bewijsstukken of op andere wijze. Eiseres heeft die duidelijkheid onvoldoende gegeven. Daarmee heeft zij de inlichtingenplicht geschonden en kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld.
1.3
De rechtbank zal hierna uitleggen waarom de rechtbank tot dit oordeel komt en wat de gevolgen daarvan zijn.
1.4
De rechtbank heeft het beroep op 13 december 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Belangrijke brieven en data

2.1
Eiseres woont samen met haar 28-jarige studerende zoon. Eiseres kreeg sinds 19 december 2011 een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw) naar de norm voor een alleenstaande. Bij een heronderzoek heeft verweerder bankafschriften opgevraagd. Op die bankafschriften was te zien dat eiseres over de maanden juli 2020 tot april 2021 weinig uitgaven had voor boodschappen en ook weinig contante opnames. Verweerder heeft geconstateerd dat er in deze periode, op enkele maanden na, zeer lage tot geen uitgaven zijn gedaan voor boodschappen. Uit onderzoek bleek verder dat eiseres een zeer hoog waterverbruik had.
2.2
In een besluit van 29 juni 2021 heeft verweerder de bijstandsuitkering ingetrokken per dezelfde datum omdat verzoekster die dag niet had meegewerkt aan een huisbezoek. Dit besluit is in bezwaar gehandhaafd in een besluit van 30 november 2021. Het beroep hiertegen is door de rechtbank in een uitspraak van 31 mei 2022 (zaaknummer SHE 21/3208) gegrond verklaard maar de intrekking van de bijstand per 29 juni 2021 is in stand gelaten. Tegen deze uitspraak heeft eiseres hoger beroep ingesteld. Op het hoger beroep is nog niet beslist.
2.3
Eiseres heeft op 10 november 2021 een nieuwe aanvraag voor een bijstandsuitkering ingediend. Verweerder heeft daarop onderzoek gedaan. Verweerder heeft bij eiseres de bankafschriften van 10 augustus 2021 tot 10 november 2021 opgevraagd. Ook is eiseres gevraagd om met schriftelijke, objectieve en verifieerbare bewijsstukken aan te tonen hoe zij in de periode voor de aanvraag in haar levensonderhoud heeft voorzien.
2.4
Verweerder heeft de aanvraag afgewezen in een besluit van 10 januari 2022. Het bezwaar van eiseres daartegen is door verweerder ongegrond verklaard in een besluit van 8 juli 2022 (het bestreden besluit). Tegen dit besluit heeft eiseres beroep ingesteld.
2.5
Eiseres heeft ook een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. Dat verzoek is door de voorzieningenrechter afgewezen in een uitspraak van 5 oktober 2022 (zaaknummer SHE 22/1792).

Griffierecht

3. Eiseres heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht wegens betalingsonmacht. De rechtbank wijst dat verzoek toe. Dat betekent dat eiseres geen griffierecht hoeft te betalen.

Wat vinden partijen?

4. Verweerder zegt dat eiseres niet met schriftelijke, objectieve en verifieerbare bewijsstukken heeft aangetoond hoe zij in de kosten van levensonderhoud heeft voorzien in de periode vóór de aanvraag. Daarmee heeft zij de inlichtingenplicht geschonden en kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld.
5. Eiseres vindt dat zij voldoende heeft aangetoond hoe zij in haar levensonderhoud heeft voorzien. Eiseres heeft tien jaar een bijstandsuitkering gehad en is sinds de beëindiging per 29 juni 2021 verwikkeld in procedures om bijstand te krijgen. Zij was genoodzaakt leningen aan te gaan en heeft aangetoond dat zij daarmee in haar levensonderhoud heeft voorzien.

De beoordeling

De te beoordelen periode
5. Bij een aanvraag voor bijstand loopt de te beoordelen periode vanaf de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen tot en met de datum van het besluit op de aanvraag. De te beoordelen periode loopt in deze zaak dus van 10 november 2021 tot 10 januari 2022.
Wat moet worden beoordeeld bij een aanvraag?
6.1
In de uitspraak van 2 mei 2023 (ECLI:NL:CRVB:2023:814) heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) het volgende gezegd over het beoordelen van een aanvraag voor bijstand.
6.2
Iemand die bijstand aanvraagt moet aannemelijk maken dat hij recht heeft op bijstand. De bewijslast van de bijstandbehoevendheid rust dus in beginsel op de aanvrager. Een aanvrager moet daarom feiten en omstandigheden aannemelijk maken die duidelijkheid geven over zijn woon- en leefsituatie en over zijn financiële situatie. Daarna moet de bijstandverlenende instantie in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid controleren. Als de aanvrager niet aannemelijk maakt dat hij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert, is dit een grond voor afwijzing van de aanvraag. Als de bijstandverlenende instantie aannemelijk maakt dat een aanvrager de inlichtingen- of medewerkingsverplichting heeft geschonden, is dit een grond voor afwijzing van de aanvraag als daardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
6.3
De rechtbank maakt hieruit op dat een aanvraag voor bijstand op twee gronden kan worden afgewezen.
6.4
De eerste afwijzingsgrond is dat de aanvrager niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in bijstandsbehoevende omstandigheden verkeert. Voor de conclusie dat de aanvrager niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in bijstandsbehoevende omstandigheden verkeert is niet vereist dat de aanvrager de inlichtingenplicht of de medewerkingsplicht heeft geschonden.
6.5
De tweede afwijzingsgrond is dat de bijstandverlenende instantie aannemelijk heeft gemaakt dat de inlichtingenplicht of de medewerkingsplicht is geschonden.
6.6
Wanneer is de inlichtingenplicht geschonden en wanneer de medewerkingsplicht?
Eiseres is verplicht om op verzoek van verweerder schriftelijk mededeling te doen van feiten en omstandigheden die van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand. Verweerder kan concrete inlichtingen van eiseres vragen. Die inlichtingen moeten worden verstrekt op grond van artikel 17, eerste lid, van de Pw. Als die inlichtingen niet worden verstrekt kan sprake zijn van schending van de inlichtingenplicht.
6.7
Verweerder kan voor het beoordelen van de aanvraag vragen om bewijsstukken. Het moet wel gaan om bewijsstukken die relevant kunnen zijn voor het recht op bijstand zoals bijvoorbeeld bankafschriften, de huurovereenkomst en salarisstroken. Die bewijsstukken moeten worden verstrekt op grond van artikel 17, tweede lid, van de Pw. Dat is de medewerkingsplicht. Als de bewijsstukken niet worden ingeleverd is dat een schending van de medewerkingsplicht maar alleen als vaststaat dat die stukken ook daadwerkelijk bestaan.
6.7
Een concreet voorbeeld van het verschil tussen inlichtingenplicht en medewerkingsplicht is het volgende. Als wordt gevraagd om bankafschriften en die worden niet ingeleverd, is doorgaans geen sprake van schending van de inlichtingenplicht (CRvB 12 juli 2022, ECLI:NL:CRVB:2023:1395). Bankafschriften hoeven immers niet zonder meer voor de bijstand relevante feiten te bevatten. Wel kan dat een schending van de medewerkingsplicht zijn.
Heeft verweerder de aanvraag terecht afgewezen?
7.1
De voorzieningenrechter heeft in zijn uitspraak van 5 oktober 2022 (zaaknummer SHE 22/1792) het volgende gezegd.
7.2 “
Vast staat dat verzoekster sinds 29 juni 2021 niet meer beschikt over een bijstandsuitkering. Uit de bankafschriften blijkt dat zij inkomsten ontvangt uit de zorg- en huurtoeslagen, de terugboekingen van Oxxio en de leningen, en dat die voor het overgrote deel opgaan aan haar vaste lasten. Zij heeft in de periode van 10 augustus 2021 tot 10 november 2021 vijf geldopnames/pintransacties gedaan die kunnen worden toegeschreven aan de kosten voor dagelijks levensonderhoud. Deze transacties bedragen in totaal € 216,46. Voor een vrouw van haar leeftijd met een 2-persoonshuishouden hanteert het Nibud een norm van € 190,03 per maand. In de periode van 10 augustus 2021 tot 10 november 2021 lag dus een besteding van € 570,09 in de lijn der verwachtingen. Enkel zuinig leven kan naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter het verschil tussen te verwachten uitgaven en de genoemde transacties niet verklaren, zodat de vraag rijst met welke (niet op bankafschriften terug te vinden) middelen verzoekster dan nog meer in haar levensonderhoud heeft voorzien”.
7.3 “
Verweerder heeft gevraagd om objectieve verifieerbare stukken waaruit blijkt hoe zij in haar levensonderhoud heeft voorzien. De voorzieningenrechter merkt op dat verweerder met deze vraagstelling eraan voorbij gegaan dat op verzoekster de last rust om haar recht op bijstand aannemelijk te maken. Aan deze last kan natuurlijk voldaan worden door het leveren van objectief verifieerbaar bewijs, maar niet valt uit te sluiten dat verzoekster ook anderszins haar bijstandbehoevendheid aannemelijk kan maken. De realiteit leert dat niet alle feiten door middel van objectieve en verifieerbare bewijsstukken kunnen worden onderbouwd. Feiten kunnen desalniettemin aannemelijk worden gemaakt, bijvoorbeeld door verklaringen en het aantonen van bijkomende feiten en omstandigheden die zulke verklaringen geloofwaardig maken.
In dit geval heeft verweerder naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter evenwel terecht geconcludeerd dat verzoekster niet aan de op haar rustende bewijslast heeft voldaan. Verzoekster heeft, met betrekking tot de uitgaven voor levensonderhoud, aangegeven dat zij contant € 700,- heeft geleend van de heer [naam] . Deze lening heeft verzoekster met de schriftelijke verklaring van [naam] wel onderbouwd, maar die verklaring heeft verweerder onvoldoende kunnen vinden. Daarbij is van belang dat de juistheid van de verklaring niet kan worden geverifieerd terwijl bovendien vraagtekens te stellen zijn bij de objectiviteit nu de heer [naam] een vriend zou zijn van de zoon van verzoekster”.
8. De rechtbank ziet in wat in beroep en op zitting is aangevoerd geen reden om over wat de voorzieningenrechter hiervoor heeft gezegd anders te oordelen. De rechtbank neemt deze overwegingen van de voorzieningenrechter daarom over.
9. De vraag is vervolgens of verweerder de aanvraag gelet op wat hiervoor is gezegd terecht heeft afgewezen.
10. Verweerder heeft eiseres gevraagd om met schriftelijke, objectieve en verifieerbare bewijsstukken aan te tonen hoe zij in haar levensonderhoud heeft voorzien in de periode vóór de aanvraag.
11. De vraag om aan te tonen hoe eiseres in haar levensonderhoud heeft voorzien is naar het oordeel van de rechtbank een gerichte vraag om inlichtingen. Als verweerder vindt dat eiseres alleen aan die vraag kon voldoen door bewijsstukken in te leveren, is dat onjuist, zoals ook al uit de uitspraak van de voorzieningenrechter blijkt. Het verstrekken van inlichtingen of het aannemelijk maken dat recht op bijstand bestaat, kan met bewijsstukken worden gedaan maar ook op andere wijze: bijvoorbeeld met een toelichting, het verduidelijken van de omstandigheden of met mondelinge verklaringen van bijvoorbeeld familie, kennissen of de (ex-)partner.
12. De rechtbank heeft hiervoor een deel van de overwegingen van de voorzieningenrechter overgenomen. De rechtbank vindt dat gelet op die overwegingen de conclusie is dat eiseres niet heeft aangetoond hoe zij voorafgaand aan de aanvraag in haar levensonderhoud heeft voorzien. De rechtbank kan de voorzieningenrechter daarom ook volgen in zijn conclusie dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in bijstandsbehoevende omstandigheden verkeert.
13. Maar de afwijzingsgrond van verweerder is niet dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in bijstandsbehoevende omstandigheden verkeert. Verweerder heeft de aanvraag in het bestreden besluit afgewezen omdat eiseres de inlichtingenplicht zou hebben geschonden en dat daardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Dat is de tweede afwijzingsgrond. In beroep heeft verweerder gezegd dat niet de inlichtingenplicht maar de medewerkingsplicht is geschonden.
14. Dat de medewerkingsplicht is geschonden is volgens de rechtbank onjuist. Dat zou alleen het geval kunnen zijn als vast staat dat de bewijsstukken die verweerder vraagt ook echt bestaan en eiseres die niet heeft ingeleverd. Maar het staat volgens de rechtbank niet vast dat de door verweerder gevraagde ‘schriftelijke, objectieve en verifieerbare bewijsstukken’ die aantonen hoe eiseres in haar levensonderhoud heeft voorzien in de periode vóór de aanvraag, wel bestaan. In ieder geval heeft verweerder dat niet aannemelijk gemaakt al was het maar omdat niet concreet is genoemd om welke stukken het dan gaat.
15. Maar de rechtbank vindt dat eiseres wel de inlichtingenplicht heeft geschonden. De rechtbank heeft hiervoor al gezegd dat de vraag om aan te tonen hoe eiseres in haar levensonderhoud heeft voorzien een gerichte vraag is om inlichtingen. Die vraag is begrijpelijk en gaat over voor de bijstand relevante informatie omdat eiseres sinds
29 juni 2021 geen inkomsten meer had en op de bankafschriften weinig uitgaven voor levensonderhoud te zien waren. Eiseres heeft die inlichtingen onvoldoende verstrekt en daarom is de conclusie dat zij niet heeft aangetoond hoe zij voorafgaand aan de aanvraag in haar levensonderhoud heeft voorzien. Daarmee heeft zij de inlichtingenplicht geschonden.
16. Dit betekent dat verweerder de aanvraag in het bestreden besluit terecht heeft afgewezen omdat eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden. Verweerder zegt in het bestreden besluit ook terecht dat daardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
17. De voorzieningenrechter heeft verweerder vóór de zitting de uitspraak van de CRvB van 12 juli 2022 (ECLI:NL:CRVB:2023:1395) voorgelegd. Op de zitting bij de voorzieningenrechter is besproken of die uitspraak een verandering betekent voor wanneer de inlichtingenplicht of de medewerkingsplicht is geschonden. Ook op de zitting bij de rechtbank is daarover gesproken.
18. Nadat de voorzieningenrechter de uitspraak van de CRvB had voorgelegd, heeft verweerder zijn standpunt in beroep gewijzigd en gezegd dat de medewerkingsplicht is geschonden. De rechtbank heeft hiervoor geoordeeld dat dit onjuist is. In het licht van het gesprek op de zittingen over inlichtingenplicht en medewerkingsplicht is de rechtbank van oordeel dat het gewijzigde standpunt van verweerder in beroep, ook al is dat onjuist, onvoldoende is om een motiveringsgebrek aan te nemen met name ook omdat de besluitvorming steeds is uitgegaan van de - juiste - conclusie dat sprake is van een schending van de inlichtingenplicht.

Conclusie en gevolgen

19. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Zij krijgt daarom ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.M. Dohmen, rechter, in aanwezigheid van
J.H. van Wordragen - van Kampen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar
op 31 mei 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.