7.3 “Verweerder heeft gevraagd om objectieve verifieerbare stukken waaruit blijkt hoe zij in haar levensonderhoud heeft voorzien. De voorzieningenrechter merkt op dat verweerder met deze vraagstelling eraan voorbij gegaan dat op verzoekster de last rust om haar recht op bijstand aannemelijk te maken. Aan deze last kan natuurlijk voldaan worden door het leveren van objectief verifieerbaar bewijs, maar niet valt uit te sluiten dat verzoekster ook anderszins haar bijstandbehoevendheid aannemelijk kan maken. De realiteit leert dat niet alle feiten door middel van objectieve en verifieerbare bewijsstukken kunnen worden onderbouwd. Feiten kunnen desalniettemin aannemelijk worden gemaakt, bijvoorbeeld door verklaringen en het aantonen van bijkomende feiten en omstandigheden die zulke verklaringen geloofwaardig maken.
In dit geval heeft verweerder naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter evenwel terecht geconcludeerd dat verzoekster niet aan de op haar rustende bewijslast heeft voldaan. Verzoekster heeft, met betrekking tot de uitgaven voor levensonderhoud, aangegeven dat zij contant € 700,- heeft geleend van de heer [naam] . Deze lening heeft verzoekster met de schriftelijke verklaring van [naam] wel onderbouwd, maar die verklaring heeft verweerder onvoldoende kunnen vinden. Daarbij is van belang dat de juistheid van de verklaring niet kan worden geverifieerd terwijl bovendien vraagtekens te stellen zijn bij de objectiviteit nu de heer [naam] een vriend zou zijn van de zoon van verzoekster”.
8. De rechtbank ziet in wat in beroep en op zitting is aangevoerd geen reden om over wat de voorzieningenrechter hiervoor heeft gezegd anders te oordelen. De rechtbank neemt deze overwegingen van de voorzieningenrechter daarom over.
9. De vraag is vervolgens of verweerder de aanvraag gelet op wat hiervoor is gezegd terecht heeft afgewezen.
10. Verweerder heeft eiseres gevraagd om met schriftelijke, objectieve en verifieerbare bewijsstukken aan te tonen hoe zij in haar levensonderhoud heeft voorzien in de periode vóór de aanvraag.
11. De vraag om aan te tonen hoe eiseres in haar levensonderhoud heeft voorzien is naar het oordeel van de rechtbank een gerichte vraag om inlichtingen. Als verweerder vindt dat eiseres alleen aan die vraag kon voldoen door bewijsstukken in te leveren, is dat onjuist, zoals ook al uit de uitspraak van de voorzieningenrechter blijkt. Het verstrekken van inlichtingen of het aannemelijk maken dat recht op bijstand bestaat, kan met bewijsstukken worden gedaan maar ook op andere wijze: bijvoorbeeld met een toelichting, het verduidelijken van de omstandigheden of met mondelinge verklaringen van bijvoorbeeld familie, kennissen of de (ex-)partner.
12. De rechtbank heeft hiervoor een deel van de overwegingen van de voorzieningenrechter overgenomen. De rechtbank vindt dat gelet op die overwegingen de conclusie is dat eiseres niet heeft aangetoond hoe zij voorafgaand aan de aanvraag in haar levensonderhoud heeft voorzien. De rechtbank kan de voorzieningenrechter daarom ook volgen in zijn conclusie dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in bijstandsbehoevende omstandigheden verkeert.
13. Maar de afwijzingsgrond van verweerder is niet dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in bijstandsbehoevende omstandigheden verkeert. Verweerder heeft de aanvraag in het bestreden besluit afgewezen omdat eiseres de inlichtingenplicht zou hebben geschonden en dat daardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Dat is de tweede afwijzingsgrond. In beroep heeft verweerder gezegd dat niet de inlichtingenplicht maar de medewerkingsplicht is geschonden.
14. Dat de medewerkingsplicht is geschonden is volgens de rechtbank onjuist. Dat zou alleen het geval kunnen zijn als vast staat dat de bewijsstukken die verweerder vraagt ook echt bestaan en eiseres die niet heeft ingeleverd. Maar het staat volgens de rechtbank niet vast dat de door verweerder gevraagde ‘schriftelijke, objectieve en verifieerbare bewijsstukken’ die aantonen hoe eiseres in haar levensonderhoud heeft voorzien in de periode vóór de aanvraag, wel bestaan. In ieder geval heeft verweerder dat niet aannemelijk gemaakt al was het maar omdat niet concreet is genoemd om welke stukken het dan gaat.
15. Maar de rechtbank vindt dat eiseres wel de inlichtingenplicht heeft geschonden. De rechtbank heeft hiervoor al gezegd dat de vraag om aan te tonen hoe eiseres in haar levensonderhoud heeft voorzien een gerichte vraag is om inlichtingen. Die vraag is begrijpelijk en gaat over voor de bijstand relevante informatie omdat eiseres sinds
29 juni 2021 geen inkomsten meer had en op de bankafschriften weinig uitgaven voor levensonderhoud te zien waren. Eiseres heeft die inlichtingen onvoldoende verstrekt en daarom is de conclusie dat zij niet heeft aangetoond hoe zij voorafgaand aan de aanvraag in haar levensonderhoud heeft voorzien. Daarmee heeft zij de inlichtingenplicht geschonden.
16. Dit betekent dat verweerder de aanvraag in het bestreden besluit terecht heeft afgewezen omdat eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden. Verweerder zegt in het bestreden besluit ook terecht dat daardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
17. De voorzieningenrechter heeft verweerder vóór de zitting de uitspraak van de CRvB van 12 juli 2022 (ECLI:NL:CRVB:2023:1395) voorgelegd. Op de zitting bij de voorzieningenrechter is besproken of die uitspraak een verandering betekent voor wanneer de inlichtingenplicht of de medewerkingsplicht is geschonden. Ook op de zitting bij de rechtbank is daarover gesproken. 18. Nadat de voorzieningenrechter de uitspraak van de CRvB had voorgelegd, heeft verweerder zijn standpunt in beroep gewijzigd en gezegd dat de medewerkingsplicht is geschonden. De rechtbank heeft hiervoor geoordeeld dat dit onjuist is. In het licht van het gesprek op de zittingen over inlichtingenplicht en medewerkingsplicht is de rechtbank van oordeel dat het gewijzigde standpunt van verweerder in beroep, ook al is dat onjuist, onvoldoende is om een motiveringsgebrek aan te nemen met name ook omdat de besluitvorming steeds is uitgegaan van de - juiste - conclusie dat sprake is van een schending van de inlichtingenplicht.