ECLI:NL:CRVB:2023:1395

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 juli 2023
Publicatiedatum
20 juli 2023
Zaaknummer
23/1354 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar brief over noodopvang dakloze gezinnen

Op 20 juli 2023 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de niet-ontvankelijk verklaring van een bezwaar tegen een brief van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. De zaak betreft verzoekster die tijdens de coronacrisis in een opvanglocatie voor dak- en thuisloze gezinnen verbleef. Het college had haar in een brief van 13 mei 2022 laten weten dat zij niet in aanmerking kwam voor de noodopvang, wat verzoekster als een besluit beschouwde en hiertegen bezwaar maakte. De rechtbank Amsterdam had het bezwaar tegen de brief van 13 mei 2022 echter niet-ontvankelijk verklaard, wat verzoekster niet kon accepteren.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de brief van 13 mei 2022, ondanks de ongelukkige formulering, niet op rechtsgevolg was gericht en derhalve geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) was. De voorzieningenrechter concludeerde dat het college terecht het bezwaar tegen deze brief niet-ontvankelijk had verklaard. De rechtbank had het oordeel van het college niet gevolgd, maar de Centrale Raad van Beroep vernietigde deze uitspraak en verklaarde het beroep ongegrond.

De voorzieningenrechter wees ook het verzoek om een voorlopige voorziening af en stelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van de juiste interpretatie van bestuursbesluiten en de rol van de voorzieningenrechter in het bestuursrecht.

Uitspraak

23/1354 WMO15, 23/1373 WMO15-VV
Datum uitspraak: 20 juli 2023
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrechter (Awb) op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 17 maart 2023, 22/4765 (aangevallen uitspraak) en op het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Awb van 2 mei 2023
Partijen:
[verzoekster] te [woonplaats] (verzoekster)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)

PROCESVERLOOP

Namens verzoekster heeft mr. T.F.W. Kouwenhoven, advocaat, hoger beroep ingesteld en een verzoek om een voorlopige voorziening gedaan.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juni 2023. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door mr. Kouwenhoven en P. Ghosh als tolk. Het college heeft zich laten vertegenwoordiger door mr. E.D. Mensing van Charante.

OVERWEGINGEN

1.1.
Het college heeft verzoekster tijdens de coronacrisis opgevangen in het [locatie] . Deze opvang in het [locatie] is bedoeld voor dak- en thuisloze gezinnen die niet voor de noodopvang dakloze gezinnen in aanmerking komen. Omdat de opvang tijdens de coronacrisis is beëindigd heeft het college bij besluit van 11 februari 2022 aan verzoekster laten weten dat zij uiterlijk tot 28 februari 2022 in het [locatie] mag verblijven. Verzoekster heeft tegen het besluit van 11 februari 2022 bezwaar gemaakt.
1.2.
Hangende het in 1.1 vermelde bezwaar heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam een voorlopige voorziening getroffen inhoudende dat het college de noodopvang niet mocht beëindigen tot twee weken na de beslissing op bezwaar. Het college heeft vervolgens naar verzoekster een brief van 13 mei 2022 met als onderwerp ‘Einde verblijf noodopvang’ verstuurd. Hierin is zowel vermeld dat verzoekster tot twee weken na de beslissing op bezwaar wordt toegelaten tot de noodopvang dakloze gezinnen als dat zij niet voldoet aan de voorwaarden van deze noodopvang. Verder is vermeld dat zij tot twee weken na de beslissing op bezwaar in de noodopvang mag verblijven. Verzoekster heeft tegen de brief van 13 mei 2022 bezwaar gemaakt.
1.4.
Het college heeft bij besluit van 21 september 2022 (bestreden besluit) het bezwaar tegen het besluit van 11 februari 2022 ongegrond verklaard en het bezwaar tegen de brief van 13 mei 2022 niet-ontvankelijk verklaard. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat deze brief geen besluit bevat. Deze brief is niet gericht op rechtsgevolg; er is met deze brief slechts uitvoering gegeven aan de uitspraak van de voorzieningenrechter.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, voor zover daarbij het bezwaar tegen de brief van 13 mei 2022 niet-ontvankelijk is verklaard, dat bezwaar ongegrond verklaard en bepaald dat de uitspraak in de plaatst treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit. De rechtbank heeft, voor zover van belang, overwogen dat het college met de brief van 13 mei 2022 uitvoering heeft gegeven aan de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam. Voor wat betreft dit punt bevat de brief van 13 mei 2022 geen besluit. De brief van 13 mei 2022 bevat daarnaast echter ook de weigering verzoekster toe te laten tot de noodopvang dakloze gezinnen. Deze weigering is wel een besluit Het college heeft het bezwaar tegen deze weigering ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. In het kader van de finale geschilbeslechting heeft de rechtbank overwogen dat verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat het college het buitenwettelijk begunstigend beleid niet op consistente wijze heeft toegepast.
3. Verzoekster heeft tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep ingesteld en een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening. Appellante heeft betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college met de brief van 13 mei 2022 uitvoering heeft gegeven aan de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank. Uit de brief van 13 mei 2022 volgt evident dat ze is toegelaten tot de noodopvang dakloze gezinnen. Gelet op de termijnen in het beleid heeft het college ten onrechte bepaald dat appellante slechts tot twee weken na de beslissing op bezwaar is toegelaten.
4. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
Ingevolge de artikelen 8:104, eerste lid, en 8:108, eerste lid, van de Awb in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of de voorzieningenrechter van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4.1.2.
Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb in verbinding met artikel 8:86, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter, indien hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak, tevens onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
4.1.3.
De onder 4.1.2 bedoelde situatie doet zich voor. Ook overigens zijn er geen beletselen om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
4.2.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de brief van 13 mei 2022 – zoals verweerder ter zitting ook heeft aangegeven – ongelukkig is geformuleerd. Zoals uit de in 1.2 vermelde omschrijving van de brief volgt, is deze brief op verschillende manieren te interpreteren. Het oordeel van de rechtbank en het standpunt van verzoekster is daarom ook begrijpelijk. De voorzieningenrechter van de Raad volgt dit standpunt en oordeel echter niet. Met het oog op de context van deze brief in het verloop van de procedure, de eerdere besluitvorming en de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam, is het ondanks de ongelukkige tekst de bedoeling van het college geweest om hiermee slechts uitvoering te geven aan de uitspraak van de voorzieningenrechter van rechtbank Amsterdam. Verzoekster is nimmer toegelaten tot de noodopvang dakloze gezinnen. Daarom werd zij nu juist in het kader van Coronamaatregelen in het [locatie] opgevangen. De brief van 13 mei 2022 biedt ondanks de ongelukkige tekst geen aanknopingspunten dat het college zou hebben overwogen of besloten over de toegang van verzoekster tot de noodopvang dakloze gezinnen. De brief van 13 mei 2022 is dus niet op rechtsgevolg gericht en is geen besluit is in de zin van de Awb.
4.3.
Dit betekent dat het college het bezwaar tegen de brief van 13 mei 2022 terecht nietontvankelijk heeft verklaard en het oordeel van de rechtbank niet kan worden gevolgd. Het hoger beroep slaagt en de aangevallen uitspraak zal worden vernietigd. De voorzieningenrechter van de Raad zal het beroep ongegrond verklaren. Verder zal het verzoek om een voorlopige voorziening worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 21 september 2022 ongegrond;
  • bepaalt dat het college aan verzoekster het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 136,- vergoedt;
  • wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van S. Ploum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2023.
(getekend) J. Brand
(getekend) S. Ploum