ECLI:NL:RBOBR:2023:2267

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
19 mei 2023
Publicatiedatum
16 mei 2023
Zaaknummer
21/3107
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens niet tijdig betalen griffierecht en ontbreken machtiging

In deze zaak heeft eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, beroep ingesteld tegen een uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Eindhoven. Het beroep is ingesteld op 14 december 2021, maar de rechtbank constateert dat het griffierecht niet volledig is betaald. Eiseres heeft slechts €49,00 betaald in plaats van het verschuldigde bedrag van €360,00. De rechtbank heeft eiseres en haar gemachtigde herhaaldelijk de gelegenheid gegeven om het griffierecht te betalen en om een schriftelijke machtiging te overleggen waaruit blijkt dat de gemachtigde bevoegd is om namens eiseres op te treden. Echter, de gemachtigde heeft niet tijdig gereageerd op deze verzoeken.

Tijdens de zitting op 7 april 2023 heeft de gemachtigde een uittreksel uit het handelsregister overgelegd, waaruit blijkt dat eiseres een vennootschap onder firma is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemachtigde niet heeft aangetoond dat hij de juiste machtiging had en dat hij de verzuimen niet binnen de gestelde termijnen heeft hersteld. De rechtbank heeft daarom het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat niet is voldaan aan de vereisten voor het in behandeling nemen van het beroep. Tevens is het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn afgewezen, omdat de rechtbank binnen de redelijke termijn heeft beslist. De rechtbank gelast de griffier het te veel betaalde griffierecht terug te betalen aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 21/3107

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 mei 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gestelde gemachtigde: [gestelde gemachtigde] ),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Eindhoven, verweerder.

Procesverloop

Namens eiseres heeft de heer mr. [naam] (hierna: [gestelde gemachtigde] ) op 14 december 2021 tegen de uitspraak op bezwaar van 2 november 2021 (de bestreden uitspraak op bezwaar) beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 april 2023. Hieraan heeft [gestelde gemachtigde] deelgenomen.

Overwegingen

1. Uit het dossier blijkt het volgende. Het beroepschrift is door [gestelde gemachtigde] ingediend namens [eiseres] . Bij het beroepschrift is geen machtiging meegestuurd waaruit blijkt dat [gestelde gemachtigde] gemachtigd is om namens [eiseres] op te treden en beroep in te stellen. Verder blijkt uit het dossier dat het griffierecht gedeeltelijk betaald is op 12 februari 2022, namelijk € 49,00 in plaats van € 360,00.
Griffierecht
2. Iemand die beroep instelt, moet griffierecht betalen. Dat staat in artikel 8:41, eerste lid, van de Awb. In een zaak als deze is het griffierecht € 360,00,-. De griffier van de rechtbank stelt een termijn waarbinnen het griffierecht moet worden betaald. Het hele bedrag moet binnen die termijn zijn bijgeschreven op de rekening van de rechtbank of dan zijn betaald op de griffie van de rechtbank. Als het griffierecht niet of niet tijdig is betaald, verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk. Dat is alleen anders als het niet of niet tijdig betalen van het griffierecht verontschuldigbaar is.
3. De griffier heeft [gestelde gemachtigde] bij brief van 17 december 2021 in de gelegenheid gesteld het griffierecht te betalen binnen vier weken na dagtekening van die brief. [gestelde gemachtigde] heeft niet op deze brief gereageerd. De rechtbank heeft bij aangetekende brief op 15 januari 2022 nogmaals de gelegenheid geboden om binnen vier weken het verschuldigde griffierecht te betalen. In deze brief is op het risico gewezen van niet-ontvankelijk verklaring. De rechtbank constateert dat het griffierecht gedeeltelijk betaald is. [gestelde gemachtigde] heeft ter zitting als verklaring voor de gedeeltelijke betaling gezegd dat [eiseres] een eenmanszaak is en dat het verlaagde griffierecht verschuldigd is. In artikel 8:41, tweede lid, van de Awb staat dat het griffierecht voor een natuurlijk persoon in een zaak als dit €49,- bedraagt. Het [eiseres] is geen natuurlijk persoon. Gelet op artikel 8:41, tweede lid, aanhef en onder c, van de Awb is het juiste griffierecht geheven. De reden van [gestelde gemachtigde] dat er sprake is van een eenmanszaak is geen reden om de gedeeltelijke betaling verontschuldigbaar te achten. Het beroep is om deze reden al niet-ontvankelijk. De rechtbank zal de griffier gelasten het te weinig betaalde griffierecht terug te betalen.
Machtiging
4. De rechtbank kan van een gemachtigde een schriftelijke machtiging verlangen. Dit staat in artikel 8:24, tweede lid, van de Awb. Ingevolge artikel 6:6, aanhef en onder a, van de Awb kan het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard indien niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 6:5 van de Awb of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
5. Bij aangetekende brief van 20 december 2021 heeft de rechtbank [gestelde gemachtigde] de gelegenheid geboden om binnen vier weken een schriftelijke machtiging toe te sturen waaruit blijkt dat hij gevolmachtigd is om namens [eiseres] beroep in te stellen en stukken waaruit blijkt dat degene die de machtiging heeft afgegeven daartoe ook binnen ondernemingsverband bevoegd is. Hierbij is vermeld dat het beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard indien de verzuimen niet op tijd worden hersteld. [gestelde gemachtigde] heeft niet binnen de gestelde termijn op deze brief gereageerd. Bij aangetekende brief van 24 januari 2022 is [gestelde gemachtigde] in de gelegenheid gesteld om uit te leggen waarom hij de verzuimen niet op tijd heeft hersteld. Bij brief van 17 januari 2022, ontvangen door de rechtbank op 23 februari 2022, en dus buiten de gestelde termijn is een mailwisseling met de heer [naam] en een deel van de volmacht meegestuurd. Uit deze machtiging kan niet opgemaakt worden of de machtiging is ondertekend omdat slechts een klein uitvergroot deel van de volmacht aan de rechtbank is overlegd. Een uittreksel uit het handelsregister is daarbij niet toegestuurd. [gestelde gemachtigde] stelt ter zitting dat de machtiging verkeerd is geprint.
6. Ter zitting laat [gestelde gemachtigde] verder ongevraagd (hij staat op en loopt naar de tafel van de rechter) een uittreksel uit het handelsregister zien. Daarop kon de rechtbank zien dat, in tegenstelling tot wat [gestelde gemachtigde] eerder ter zitting verklaarde, er sprake is van een vennootschap onder firma. Daarop heeft de rechtbank [gestelde gemachtigde] opgedragen dit uittreksel alsnog te overhandigen en voorgehouden dat het leugenachtig verklaren een grens overgaat. Het uittreksel is verder uitgeprint op 6 april 2023 om 09:09 uur. Uit dit uittreksel blijkt dat sprake is van een vestiging genaamd ‘ [eiseres] ’ welke vestiging met ingang van 1 januari 2023 is opgeheven. De onderneming betreft de vennootschap onder firma [naam] met twee vennoten. [gestelde gemachtigde] heeft niet aangetoond dat hij een dergelijk uittreksel dan wel een deugdelijke machtiging binnen de daartoe bij brief van 20 december 2021 aan hem gestelde termijn heeft ingediend. Na de zitting blijkt verder dat hij pas op de dag van de zitting bij de Centrale informatiebalie de stukken met uittreksel en machtiging heeft ingediend en niet binnen de daartoe gestelde termijn. Deze stukken laat de rechtbank wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing.
7. Het risico van niet tijdig en volledig herstellen van de verzuimen komt voor rekening van de eiseres. Ook om die reden is het beroep niet-ontvankelijk.
Redelijke termijn
8. [gestelde gemachtigde] doet een beroep op schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
9. De rechtbank overweegt het volgende. In een geval als dit, waarin het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard, kan een vergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn voor berechting alleen betrekking hebben op de procedure bij de rechtbank (zie de arresten van de Hoge Raad van 2 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2712 en van 4 februari 2022, ECLI:NL:HR:2022:42). De niet-ontvankelijkverklaring van het beroep brengt mee dat het optreden van de heffingsambtenaar in zoverre niet meer aan het oordeel van de belastingrechter is onderworpen.
10. Omdat de rechtbank in deze zaak binnen achttien maanden na het instellen van het beroep op 14 december 2021 een beslissing neemt op het beroep, is de redelijke termijn in de beroepsfase niet overschreden. Het verzoek tot vergoeding van immateriële schade zal derhalve reeds op deze grond worden afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af;
  • gelast de griffier het betaalde griffierecht ter hoogte van € 49,00 aan eiseres terug te betalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M.L. Wijnen, rechter, in aanwezigheid van
A. Ibrahimovic, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch.