Op 19 mei 2023 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, vertegenwoordigd door gemachtigde mr. [gestelde gemachtigde], en de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Oost-Brabant. Het beroep was ingesteld tegen een uitspraak op bezwaar van 28 oktober 2021. De rechtbank diende te beoordelen of het beroep ontvankelijk was, waarbij bleek dat de gemachtigde geen schriftelijke machtiging had overgelegd waaruit zijn bevoegdheid om namens de eiser op te treden bleek. Ondanks herhaalde verzoeken van de rechtbank om deze machtiging te overleggen, heeft de gemachtigde dit niet tijdig gedaan. De rechtbank concludeerde dat het beroep niet-ontvankelijk was, omdat niet voldaan was aan de wettelijke vereisten voor het indienen van een beroep. De rechtbank overwoog verder dat de gemachtigde niet kon aantonen dat hij binnen de gestelde termijn een machtiging had ingediend, en dat het beroep om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn werd afgewezen, omdat de rechtbank binnen achttien maanden na het instellen van het beroep een beslissing had genomen. De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk en wees het verzoek om schadevergoeding af.