ECLI:NL:RBOBR:2023:2254

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
16 mei 2023
Publicatiedatum
16 mei 2023
Zaaknummer
71/319049-21
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Leiding geven aan een criminele organisatie en gewoontewitwassen met betrekking tot verdovende middelen

Op 16 mei 2023 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het als leider deelnemen aan een criminele organisatie met het oogmerk op het plegen van misdrijven als bedoeld in de Opiumwet, medeplegen van gewoontewitwassen, en het voorbereiden of bevorderen van feiten als bedoeld in de Opiumwet. De rechtbank oordeelde dat de verdachte gedurende een periode van ruim 21 maanden leiding heeft gegeven aan een criminele organisatie die zich bezighield met de grootschalige handel in en productie van (synthetische) drugs. De verdachte gaf opdrachten aan andere leden van de organisatie en bepaalde waar in werd geïnvesteerd. Ondanks dat hij op papier geen inkomsten had, leefde hij in weelde en reisde hij de wereld rond. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 10 jaar op, met aftrek van voorarrest, en verklaarde dat de inbeslaggenomen verdovende middelen onttrokken worden aan het verkeer. De rechtbank verwierp de verweren van de verdediging met betrekking tot de rechtmatigheid van de vergaring van bewijs en oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten. De eis van de officier van justitie was een gevangenisstraf van 15 jaar, maar de rechtbank legde een lichtere straf op, rekening houdend met de vrijspraak van enkele feiten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Team strafrecht
Parketnummer: 71.319049.21
Datum uitspraak: 16 mei 2023
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962,
wonende te [woonadres] ,
thans gedetineerd te: P.I. Sittard.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 11 maart 2022, 27 mei 2022, 24 juni 2022, 16 september 2022, 11 november 2022, 27 januari 2023, 06 maart 2023, 07 maart 2023, 13 maart 2023, 21 maart 2023 en 09 mei 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 23 februari 2022. Nadat de tenlastelegging tijdens de terechtzitting van 24 juni 2022 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
ten aanzien van feit 1:
hij op een of meer plaatsen in of omstreeks de periode van 21 februari 2020 tot en met 12 juni 2020 te Nederland en/of het Verenigd Koninkrijk, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, althans opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, 106 kilo, althans een (grote) hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet;
ten aanzien van feit 2:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 21 februari 2020 tot en met 30 november 2021 te Eindhoven en/of één of meer andere plaatsen in Nederland en/of in Spanje en/of (elders) in Europa en/of de Verenigde Arabische Emiraten en/of de Seychellen, als oprichter en/of leider en/of bestuurder heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (onder andere) [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 7] en/of [medeverdachte 8] en/of [medeverdachte 9] en/of [medeverdachte 10] en/of [medeverdachte 11] en/of een of meer overige personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde, vierde, vijfde lid, 10a eerste lid, 11 derde, vijfde lid en/of 11a Opiumwet;
ten aanzien van feit 3:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 21 februari 2020 tot en met 30 november 2021 te Eindhoven en/of één of meer andere plaatsen in Nederland en/of in Spanje en/of (elders) in Europa en/of de Verenigde Arabische Emiraten en/of de Seychellen, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, (van) een of meerdere voorwerpen, te weten
- een of meerdere geldbedrag(en) van (in totaal) (ongeveer) EUR 4.845.364, althans een of meer (grote) geldbedrag(en)
a. de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op voornoemd(e) voorwerp(en) was, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie voornoemd(e) voorwerp(en) voorhanden heeft gehad en/of
b. heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van voornoemd(e) voorwerp(en) gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) daarvan een gewoonte heeft/hebben gemaakt;
ten aanzien van feit 4:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 21 februari 2020 tot en met 30 november 2021 te Eindhoven en/of één of meer andere plaatsen in Nederland en/of Europa en/of de Verenigde Arabische Emiraten en/of de Seychellen, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van een of meer middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
-een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
-zich en/of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen en/of
-voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen en/of gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft/hebben gehad, waarvan verdachte en/of zijn mededader(s)wisten of ernstige redenen had/hadden om te vermoeden dat zij bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en),
hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s)
- een of meerdere zogenaamde cryptotelefoon(s) voorhanden gehad en/of
- (via deze cryptotelefoon(s)) met een of meer anderen (uitgebreid) gecommuniceerd over de productie en/of aankoop en/of verkoop en/of het vervoer van een of meer middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of (pre-)precursoren daarvan en/of
- een of meer laboranten en/of (overige) personen voor de productie en/of het vervoer van een of meer middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of (pre-)precursoren daarvan geregeld en/of aangestuurd en/of laten regelen en/of laten aansturen, althans getracht te (laten) regelen en/of aansturen en/of
- gesproken over de inrichting van (een) productielocatie(s) en/of bewerkings-/verwerkingslocatie(s) van een of meer middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of (pre-)precursoren daarvan en/of
- 1000 kilo, althans een hoeveelheid, van een materiaal bevattende APAAN en/of APAA en/of MAPA gekocht en/of verkocht en/of besteld en/of voorhanden gehad en/of geregeld en/of vervoerd en/of laten vervoeren en/of geleverd (aan [medeverdachte 10] ) en/of omgezet en/of om laten zetten naar BMK en/of (vervolgens) een hoeveelheid van een hoeveelheid van een materiaal bevattende BMK gekocht en/of verkocht en/of besteld en/of voorhanden gehad en/of geregeld en/of vervoerd en/of laten vervoeren en/of
- in of rond mei 2021 (opnieuw) 1000 kilo, althans een hoeveelheid, van een materiaal bevattende APAAN en/of APAA en/of MAPA gekocht en/of verkocht en/of besteld en/of voorhanden gehad en/of geregeld en/of vervoerd en/of laten vervoeren en/of geleverd (aan [persoon 1] en/of [persoon 2] ) en/of
- een of meer (overige) hoeveelheid/hoeveelheden chemicaliën en/of grondstoffen en/of hardware ten behoeve van de vervaardiging van voornoemd(e) middel(en) gekocht en/of verkocht en/of besteld en/of voorhanden gehad en/of geregeld en/of vervoerd en/of laten vervoeren en/of het concrete voornemen tot die/dat aankoop en/of verkoop en/of bestelling en/of voorhanden hebben en/of regelen en/of vervoer geuit en/of
- een of meer productielocaties en/of bewerkings-/verwerkingslocatie(s) van een of meer middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I geregeld en/of laten regelen, althans getracht te (laten) regelen;
ten aanzien van feit 5:
hij op een of meer plaatsen in of omstreeks de periode van 1 januari 2021 tot en met 9 juni 2021 te Eersel en/of Oostzaan, althans in Nederland en/of Duitsland en/of Tsjechië en/of (elders) in Europa, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, althans opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, 840 kilo, althans een (grote) hoeveelheid, van een materiaal bevattende een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
ten aanzien van feit 6:
hij op een of meer plaatsen in of omstreeks de periode van 21 februari 2020 tot en met 12 juni 2020 te Eindhoven en/of één of meer andere plaatsen in Nederland en/of Europa en/of de Verenigde Arabische Emiraten en/of de Seychellen, tezamen en in vereniging met een ander(en) althans alleen, zonder registratie een hoeveelheid van ongeveer 80 kilogram ketamine, in elk geval een hoeveelheid van een werkzame stof, in voorraad heeft gehad, en/of hij op een of meer plaatsen in of omstreeks de periode van 21 februari 2020 tot en met 12 juni 2020 te Eindhoven en/of één of meer andere plaatsen in Nederland en/of Europa en/of de Verenigde Arabische Emiraten en/of de Seychellen, tezamen en in vereniging met een ander(en) althans alleen, zonder registratie 80 kilo ketamine, in elk geval een hoeveelheid van een werkzame stof, heeft bereid en/of ingevoerd en/of afgeleverd en/of uitgevoerd en/of verhandeld en/of in een werkzame stof, te weten ketamine, een groothandel heeft gedreven.

De formele voorvragen.

Geldigheid van de dagvaarding.
Door de verdediging is – kort gezegd – aangevoerd dat de tenlastelegging waar deze ziet op zaakdossier 06, verweven in de tenlastelegging van feit 4, geen duidelijkheid geeft waartegen verdachte en diens verdediging zich moeten verdedigen en dit gedeelte van de tenlastelegging derhalve nietig dient te worden verklaard. Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat de tenlastelegging is uitgebreid naar APAAN/APAA en/of MAPA, de periode te ruim is en de locatie onduidelijk is. Dit zou het verwijt onduidelijk en ondoorzichtig maken.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman en overweegt hieromtrent als volgt. De inhoud van de tenlastelegging wordt niet alleen beoordeeld aan de hand van de letterlijke tekst, maar moet mede worden bezien in samenhang met de inhoud van het dossier. In de tenlastelegging wordt een specifieke periode ten laste gelegd, die bovendien gelijk is aan de periode in andere ten laste gelegde feiten. Ook worden er in de tenlastelegging locaties genoemd. In dit gedeelte van de tenlastelegging wordt een gespecificeerde hoeveelheid genoemd van een pre-precursor. Dat er in de tenlastelegging niet wordt gespecificeerd of het ging om APAAN/APAA en/of MAPA maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat verdachte niet weet waartegen hij zich moet verdedigen. Door het Openbaar Ministerie is aangevoerd dat is gekozen voor alle drie de benamingen, omdat MAPA één van de opvolgers is van APAAN als precursor om BMK te maken en net als APAAN/APAA door criminelen wordt aangeduid als ‘ap’.
Daarbij is in de tenlastelegging verwezen naar de zaakdossiers waar de verweten gedragingen in worden weergegeven.
De rechtbank verwerpt het verweer van partiële nietigheid van de dagvaarding en de rechtbank stelt vast dat de dagvaarding in de onderhavige zaak voldoet aan de in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv.) gestelde eisen.
De rechtbank is bevoegd om van de zaak kennis te nemen en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
De beoordeling van het bewijs:

Inleiding.

In maart en oktober 2020 ontving het Openbaar Ministerie informatie vanuit het Team Criminele Inlichtingen dat onder andere verdachte zich bezig zou houden met de productie en aan- en verkoop van verdovende middelen.
Op 28 oktober 2020 werd door het Landelijk Parket een strafrechtelijk onderzoek gestart onder de naam 26Alston.
Binnen een ander onderzoek, genaamd 26Lemont, werd onderzoek gedaan naar de berichtenservice Encrochat. In dit onderzoek werd bekend dat ook verdachte gebruik zou maken van deze berichtenservice. Op 13 juni 2020 werd een groot aantal berichten van deze berichtenservice onderschept. Op 09 november 2020 is door de officier van justitie van onderzoek 26Lemont toestemming gegeven om de gegevens uit dat onderzoek op grond van artikel 126dd Sv. te gebruiken binnen onderzoek 26Alston. Door het Openbaar Ministerie wordt een tweetal Encrochat-accounts aan verdachte gekoppeld, te weten tiempo-dorado@encrochat.com en toirtoise@encrochat.com .
Daarnaast is door het Nederlandse Openbaar Ministerie in een Joint Investigation Team met Frankrijk en België onderzoek gedaan naar de gebruikers van de berichtendienst SKY-ECC. Onder deze gebruikers waren de accounts 1DBE5U, 2E0T9P en QG3RYU, die door het Openbaar Ministerie aan verdachte worden gelinkt. Op 25 februari 2021 is op basis van artikel 126dd Sv. de informatie uit onderzoek 26Argus (SKY-ECC) overgedragen aan onderzoek 26Alston.
Op 30 maart 2021 is door het Landelijk Parket onderzoek 26Eagles gestart. Binnen dit onderzoek werden criminele samenwerkingsverbanden onderzocht die gebruik zouden maken van het ANOM-platform en zich schuldig zouden maken aan (zware) criminaliteit. Binnen dit onderzoek is ontsleutelde communicatie door de Verenigde Staten gedeeld met de Nederlandse opsporingsautoriteiten. De verdenking is toen ontstaan dat verdachte ook binnen deze berichtenservice een account zou hebben, genaamd ‘ pluralthink ’. Door het Openbaar Ministerie werd de informatie uit onderzoek 26Eagles overgedragen aan onderzoek 26Alston.
Verdachte wordt – kort gezegd – verweten dat hij onder andere door middel van deze versleutelde communicatie zich schuldig zou hebben gemaakt aan een zestal feiten. Verdachte zou met elf medeverdachten gedurende een periode van ruim anderhalf jaar een criminele organisatie hebben gevormd, die tot doel had het plegen van (drugsgerelateerde) strafbare feiten. Verdachte wordt niet alleen de deelname aan deze organisatie verweten, maar ook het leiding geven aan de overige leden van de organisatie. Binnen deze organisatie zou verdachte zich in wisselende samenstelling met zijn medeverdachten schuldig hebben gemaakt aan de export van cocaïne, de import van hasj, het voorhanden hebben van een partij ketamine en het treffen van voorbereidingshandelingen die zien op Opiumfeiten. Daarnaast zou verdachte een bedrag van ongeveer 4,8 miljoen euro hebben witgewassen.
De rechtbank zal hieronder eerst ingaan op de door de verdediging gevoerde rechtmatigheidsverweren en de daarmee samenhangende aanhoudingsverzoeken en onderzoekswensen.

Rechtmatigheidsverweren mr. [advocaat]

Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat sprake is van onherstelbare vormverzuimen, waardoor de rechtbank op grond van artikel 359a Sv. de resultaten van het onderzoek van het bewijs dient uit te sluiten dan wel strafvermindering dient toe te passen van tenminste 50 procent.
Ten aanzien van dit verweer heeft de verdediging aangevoerd dat de vergaring en verwerking van de Encrochat, SkyECC, en ANOMdata onrechtmatig heeft plaatsgevonden. Deze onrechtmatigheden zijn niet begaan in onderzoek 26Alston, en komen in beginsel dan ook niet voor sanctionering ex artikel 359a Sv. in aanmerking. De verdediging heeft betoogd, met verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 1 december 2020 (ECLI:NL:HR:202:1889), dat in dit geval toch sprake moet zijn van sanctionering, nu de onrechtmatigheden van bepalende invloed zijn geweest op het verloop van het opsporingsonderzoek dan wel de vervolging van verdachte in onderzoek 26Alston.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is geweest van onrechtmatige verkrijging, bewaring en verwerking van de cryptodata. De rechtmatigheidsverweren van de verdediging dienen dan ook te worden verworpen.
Het oordeel van de rechtbank.
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de onderzoeken 26Lemont, 26Argus en 26Eagles niet zijn aan te merken als voorbereidende onderzoeken voor het onderhavig onderzoek waarbinnen verdachte als verdachte in de zin van artikel 27 Sv. is aangemerkt. Onder omstandigheden kan echter een rechtsgevolg worden verbonden aan een vormverzuim dat niet is begaan bij het voorbereidend onderzoek in de zin van artikel 132 Sv. tegen verdachte. Dit kan aan de orde zijn als het betreffende vormverzuim of de betreffende onrechtmatige handeling van bepalende invloed is geweest op het verloop van het opsporingsonderzoek naar en/of de (verdere) vervolging van de verdachte ter zake van het tenlastegelegde feit.
Ten einde vast te stellen of van een dergelijk vormverzuim of onrechtmatige handeling sprake is in onderhavig onderzoek, zal de rechtbank naar aanleiding van hetgeen de verdediging heeft aangevoerd hieronder de rechtmatigheid van de vergaring en verwerking van de EncroChat, SkyECC en Anom data bespreken.
Feitelijke gang van zaken EncroChat, SkyECC en ANOM data
Het onderwerp van de rechtmatigheid van de vergaring, verwerking en het gebruik van de cryptodata is de afgelopen jaren bij verschillende gerechten veelvuldig aan de orde geweest. Ondertussen hebben al veel rechtbanken en ook gerechtshoven verweren aangaande dit onderwerp behandeld en hierover rechterlijke uitspraken gedaan.
Voor de beoordeling van de verweren van mr. [advocaat] is het van belang eerst het feitelijk verloop van de vergaring en verwerking van de EncroChat, SkyECC en ANOM data te bespreken. Nu deze feitelijke verlopen reeds in vele rechterlijke uitspraken zijn besproken, zal de rechtbank grotendeels verwijzen naar jurisprudentie op dit vlak en deze feitelijke gang van zaken niet integraal opnemen in dit vonnis.
Ten aanzien van de feitelijke gang van zaken bij de inzet van de EncroChat-interceptietool en verstrekking van de data aan Nederland verwijst de rechtbank naar de overwegingen hierover van het Gerechtshof Den Haag in zijn arrest van 23 februari 2023 (ECLI:NL:GHDHA:2023:324) en maakt deze overwegingen tot de hare. Hierbij vult de rechtbank nog aan dat op 9 november 2020 door officier van justitie LAP0796 van het Landelijk Parket in Rotterdam, conform het bepaalde in artikel 126dd, eerste lid, Sv., werd beslist dat gegevens die tijdens het onderzoek 26Lemont zijn vergaard, kunnen worden gebruikt voor onderzoek 26Alston. Op basis van deze toestemming zijn Encrochat-berichten vanuit onderzoek 26Lemont gedeeld met het onderzoek 26Alston.
Voor wat betreft de vergaring, verwerking en het gebruik van de SkyECC data verwijst de rechtbank naar de overwegingen hierover in de einduitspraken van de rechtbank Amsterdam in onderzoek 26Cherokee (o.a. ECLI:NL:RBAMS:2022:7866) en maakt deze tot de hare. Hierbij vult de rechtbank aan dat op 3 juni 2021 door officier van justitie LAP0883 van het Landelijk Parket in Rotterdam, conform het bepaalde in artikel 126dd, eerste lid, Sv., is beslist dat gegevens die tijdens het onderzoek 26Argus zijn vergaard, kunnen worden gebruikt voor onderzoek 26Alston. Op basis van deze toestemming zijn SkyECC berichten vanuit onderzoek 26Argus gedeeld met het onderzoek 26Alston.
Ten aanzien van de vergaring, verwerking en het gebruik van de ANOM data, verwijst de rechtbank naar een eerdere uitspraak van deze rechtbank van 10 november 2022 (ECLI:NL:RBOBR:2022:4957) onder het kopje ‘Anom inleiding’ en maakt de overwegingen die hierop zien tot de hare. De rechtbank vult hierbij aan dat op 20 mei 2022 één van de zaaksofficieren in onderzoek 26Eagles in een op ambtsbelofte ondertekend proces-verbaal van bevindingen heeft verklaard dat in onderzoek 26Alston gebruik is gemaakt van gegevens uit onderzoek 26Eagles, al dan niet verkregen middels bijzondere opsporingsbevoegdheden conform artikel 126dd Sv., na verkregen toestemming van de zaaksofficieren in onderzoek 26Eagles.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
EncroChat en SkyECC
De verdediging heeft aangevoerd dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet aan toetsing van de inzet van de interceptietools (als ook alle andere fasen van het strafrechtelijk onderzoek) van de EncroChat en SkyECC data in de weg staat. Hiertoe is aangevoerd dat waar de intercepties gebruikers in Nederland betreffen, de wetgevende rechtsmacht in Nederland ligt. Dit leidt volgens de verdediging ertoe dat de beoordeling van de rechtmatigheid van de data-intercepties van gebruikers in Nederland bij de Nederlandse strafrechter voorligt en niet bij de Franse rechter.
De rechtbank volgt de verdediging hierin niet. De interceptietool waarmee de EncroChat data is verkregen, is ingezet op Frans grondgebied door het Franse openbaar ministerie en getoetst door de Franse rechter. Dit maakt dat sprake is van onderzoek dat heeft plaatsgevonden onder verantwoordelijkheid van de Franse autoriteiten. Met verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad uit 2010 (HR 5 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL5629), overweegt de rechtbank dat zij dan enkel dient te waarborgen dat het gebruik van de EncroChat data geen inbreuk oplevert op artikel 6 van het Europees verdrag ter bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden (hierna: EVRM).
In zijn brief van 2 juni 2022 heeft het openbaar ministerie nader uiteengezet hoe de internationale samenwerking met Frankrijk en België heeft plaatsgevonden ten aanzien van SkyECC. Hierbij blijkt niet van aanwijzingen dat het onderzoek naar SkyECC
nietonder Franse verantwoordelijkheid heeft plaatsgevonden. Dat Nederland technische bijstand heeft geleverd aan het Franse onderzoek, maakt dit niet anders. Ook voor SkyECC geldt dan ook dat de rechtbank enkel dient te waarborgen dat het gebruik van de data geen inbreuk oplevert op artikel 6 EVRM.
De rechtbank merkt hierbij nog op dat het inherent is aan het onderwerp van deze intercepties, te weten PGP-toestellen, dat de interceptie van data zich niet door landsgrenzen heeft laten begrenzen. Dat hierbij ook PGP-toestellen van gebruikers in Nederland betrokken waren, maakt niet dat er sprake was van opsporingshandelingen op Nederlands grondgebied of onder Nederlandse (mede)verantwoordelijkheid.
ANOM
De verdediging heeft betoogd dat ook ten aanzien van ANOM het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet aan toetsing van de rechtmatigheid door de Nederlandse rechter in de weg staat. Hiertoe is aangevoerd dat de ANOM operatie niet is voorzien in verdragen en overeenkomsten tussen Nederland en de Verenigde Staten, waardoor het vertrouwensbeginsel niet op onderhavige situatie van toepassing is. Bij de ANOM operatie kan volgens de verdediging niet worden uitgegaan van vertrouwen in de Verenigde Staten.
De rechtbank overweegt dat de ANOM-data door Nederland is verkregen middels eenzijdige verstrekking van de Amerikaanse opsporingsdiensten. Het onderzoek waarin de data is verkregen heeft plaatsgevonden onder Amerikaanse verantwoordelijkheid. De Verenigde Staten zijn geen verdragslidstaat bij het EVRM, maar het vertrouwensbeginsel tussen Nederland en de Verenigde Staten komt tot uiting in verschillende verdragen die deze twee staten hebben gesloten en verdragen tussen de Verenigde Staten en de Europese Unie. Uitgangspunt bij de beoordeling van door de Verenigde Staten verstrekte informatie is dan ook dat de Amerikaanse autoriteiten bij de verkrijging en verstrekking van de data de rechten en verplichtingen die zijn opgenomen in het EVRM hebben gerespecteerd. De rechtbank wijst in dit kader ook nog op het arrest
Rodriguez v. Nederlandvan het EHRM van 27 juni 2000 en het arrest van de Hoge Raad van 5 november 2010 (NJ 2011/169. De door de verdediging aangehaalde jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie inzake Shrems II is niet van toepassing, nu deze niet zag op een strafrechtelijke zaak en in casu sprake was van toetsing aan de AVG. Aan de AVG wordt in strafzaken niet getoetst. De rechtbank overweegt dat niet aannemelijk is gemaakt dat er sterke aanwijzingen zijn dat de overgedragen data onrechtmatig is verkregen in de Verenigde Staten. Dit alles maakt dat ook ten aanzien van de verkrijging van de ANOM data moet worden uitgegaan van het interstatelijke vertrouwensbeginsel.
Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel de rechtmatigheid van de inzet van de interceptietools bij EncroChat en SkyECC en de vergaring van cryptodata van Encrochat, SkyECC en ANOM niet ter toetsing aan deze rechtbank voorligt.
De werkingssfeer van het Unierecht
De verdediging heeft voorts betoogd dat binnen alle fases van onderzoek van de EncroChat, SkyECC en ANOM data – van interceptie tot verstrekking van een dataset aan het onderzoek 26Alston – is gehandeld binnen de werkingssfeer van het Unierecht. Specifiek is de verdediging hierbij ingegaan op de richtlijnen 2002/58 en 2016/680.
Nu vanwege het interstatelijk vertrouwensbeginsel de verkrijging van de data niet voor ter toetsing aan de rechtbank voorligt, zal hieronder worden besproken of het Unierecht van toepassing is op de verwerking/gebruikmaking van de cryptodata.
Richtlijn 2002/58.
De rechtbank is van oordeel dat bij de verwerking van de cryptodata niet binnen de werkingssfeer van richtlijn 2002/58 is gehandeld, nu in het geval van de inzet van de interceptietools geen sprake is geweest van verwerking van persoonsgegevens door een aanbieder van elektronische communicatie zelf (te weten de aanbieders EncroChat en SkyECC). De Franse staat heeft door middel van de inzet van de interceptietools zonder medeweten van deze aanbieders de data onderschept. Dit maakt dat geen sprake is van activiteiten die vallen onder de werkingssfeer van richtlijn 2002/58. Ook de aangehaalde jurisprudentie over deze richtlijn is niet van toepassing. Een andere interpretatie van de werkingssfeer van deze richtlijn zoals door de verdediging betoogd schuift de rechtbank terzijde.
Richtlijn 2016/680
Richtlijn 2016/680 ziet onder meer op de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming van, het onderzoek naar, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen. Deze richtlijn is in Nederland geïmplementeerd in de Wet politiegegevens en de Wet Justitiële en strafvorderlijke gegevens. Daarmee valt het verwerken van de cryptodata onder de werkingssfeer van deze richtlijn en het Handvest. Hiermee is het Unierecht van toepassing.
Inbreuk op grondrechten?
De verdediging heeft aangevoerd dat sprake is van een inbreuk op artikel 8 EVRM als ook de artikelen 7, 8 en 52 van het Handvest van de Grondrechten van de EU (hierna: het Handvest).
In artikel 8 van het EVRM is het recht op eerbiediging van privé-, familie- en gezinsleven neergelegd. In artikel 7 van het Handvest is het grondrecht van burgers op eerbiediging van privéleven, familie- en gezinsleven, woning en communicatie neergelegd. In artikel 8 van het Handvest is het grondrecht op privacy van burgers neergelegd. Uit artikel 52, eerste lid, van het Handvest volgt dat beperkingen op grondrechten zijn toegelaten, mits deze beperkingen bij wet zijn gesteld en de wezenlijke inhoud van die rechten en vrijheden eerbiedigen. Gelet op het evenredigheidsbeginsel kunnen slechts beperkingen worden gesteld, indien zij noodzakelijk zijn en daadwerkelijk beantwoorden aan door de Unie erkende doelstellingen van algemeen belang of aan de eisen van de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
De rechtbank acht het evident dat door het verwerken van de PGP-data in onderzoek 26Alston sprake is geweest van
enigeinbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de gebruikers. De verdediging heeft tijdens de zittingen van het onderzoek 26Alston weliswaar aangevoerd dat met het verwerken van de datasets sprake is geweest van een inbreuk op het privéleven, maar heeft dit geenszins naar de eigen situatie geconcretiseerd. Verdachte heeft zich op zijn zwijgrecht beroepen op vragen of hij de gebruiker was van de aan hem toegeschreven accounts en ook overigens is niet onderbouwd op grond van welke feiten en omstandigheden een inbreuk op zijn persoonlijke levenssfeer zou hebben plaatsgevonden
.Evenmin is gebleken dat met de inhoud van de data een behoorlijk beeld kon worden verkregen van het privéleven van verdachte.
Nu de rechtbank verderop in dit vonnis tot de conclusie komt dat verdachte de gebruiker was van de cryptocommunicatie-accounts die aan hem zijn toegeschreven, zal de rechtbank hieronder nader bespreken of sprake is geweest van
enigeonrechtmatige inbreuk op zijn persoonlijke levenssfeer.
Is de inbreuk bij wet voorzien?
De verdediging heeft aangevoerd dat er in Nederland geen wettelijke grondslag bestond voor het verwerken van de cryptodata. Het Wetboek van Strafvordering en de Wet politiegegevens bieden hiertoe geen grondslag.
Naar het oordeel van de rechtbank biedt de Franse wetgeving aangaande de inzet van opsporingsbevoegdheden niet alleen een wettelijke grondslag voor het verkrijgen, maar ook voor het vervolgens verwerken van de cryptodata van Encrochat en SkyECC. De bevoegdheid tot verwerking zit ingebakken in de bevoegdheid tot verkrijging van de data. Als de verkregen data niet zou mogen worden verwerkt, heeft verkrijging hiervan immers geen zelfstandige betekenis. Artikel 126uba Sv. is hier het Nederlandse equivalent van de in Frankrijk toegepaste bepalingen, maar is juridisch gezien niet aan de orde als wettelijke grondslag omdat geen sprake is van de inzet van opsporingsbevoegdheden door de Nederlandse overheid.
Wat Anom betreft is sprake geweest van spontane en eenzijdige verstrekking van gegevens door de Amerikaanse autoriteiten. Op basis van de geldende (rechtshulp)verdragen tussen de VS en Nederland, mogen de Nederlandse autoriteiten de ontvangen gegevens gebruiken in het kader van Nederlandse opsporingsonderzoeken. Een Nederlands equivalent van de door de VS gebruikte opsporingsbevoegdheden zou kunnen worden gevonden in artikel 126s Sv.
Zoals hierboven reeds is overwogen ligt de vraag op welke manier de Franse en de Amerikaanse autoriteiten gebruik hebben gemaakt van de hun ten dienste staande opsporingsbevoegdheden niet aan de Nederlandse strafrechter ter toetsing voor.
Eisen van proportionaliteit en subsidiariteit
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of bij het verwerken en analyseren van de verkregen data is voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. In de onderzoeken 26Lemont, 26Argus en 26Eagles beschikte de Nederlandse overheid over een enorme hoeveelheid data van gebruikers. In tegenstelling tot hetgeen de verdediging heeft aangevoerd, is naar het oordeel van de rechtbank in deze onderzoeken echter geen sprake geweest van algemene en ongedifferentieerde dataverzameling, nu het in deze onderzoeken: 1. een afgebakende groep personen en 2. een concrete verdenking betrof. Gebleken is dat een groot deel van de gebruikers de Encrochat-, SkyECC- en ANOM-diensten (met name) gebruikte voor het voorbereiden en plegen van ernstige vormen van (georganiseerde) criminaliteit, en dat de communicatie veelal betrekking had op strafbare feiten en niet of nauwelijks op het privéleven van de gebruikers.
Het Openbaar Ministerie heeft ‘zekerheidshalve’ machtigingen gevraagd aan de Nederlandse rechter-commissaris ten aanzien van het verdere verwerken en analyseren van de van Frankrijk verkregen EncroChat en SkyECC data.
De betrokken rechters-commissarissen hebben in dat verband overwogen dat de informatie niet op een andere, effectieve en minder ingrijpende wijze kon worden verkregen en gebruikt. De rechters-commissarissen hebben bij het verlenen van de machtigingen voorwaarden geformuleerd teneinde mogelijke privacyschendingen zoveel mogelijk te beperken. In de data is slechts gezocht met behulp van zoeksleutels die sterke aanwijzingen opleveren voor ernstige georganiseerde criminaliteit. De rechters-commissarissen hebben bovendien beperkende voorwaarden gesteld aan de wijze waarop de data mochten worden doorzocht. De data zijn onderzocht en vervolgens gebruikt met aanvullende toestemming van de rechters-commissarissen op grond van de machtigingen.
In het geval van de ANOM data zijn door het openbaar ministerie uitgangspunten geformuleerd die zijn toegepast bij het onderzoek aan de verkregen data. Zo is eveneens gebruik gemaakt van zoeksleutels en diende het onderzoek achteraf reproduceerbaar en verifieerbaar te zijn. Voorts moest het verschoningsrecht van geheimhouders worden gewaarborgd.
Gelet op het vorenstaande is naar het oordeel van de rechtbank bij het (verder) verwerken/gebruiken van de EncroChat, SkyECC en ANOM data door de Nederlandse overheid voldaan aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit.
De rechtbank concludeert dat enige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer bij wet is voorzien en met inachtneming van de in het Unierecht en het EVRM neergelegde waarborgen. De rechtbank overweegt hierbij dat nu door de verdediging, zoals hierboven al benoemd, geen concrete aanknopingspunten zijn aangevoerd waaruit een inbreuk op verdachtes privéleven zou kunnen blijken, zij ook geen strengere maatstaf heeft gehanteerd dan enkel in algemene zin toetsen of in casu enige inbreuk op het privéleven een schending van het Handvest dan wel EVRM oplevert.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat de interceptie, verwerking en gebruikmaking van de EncroChat, SkyECC en ANOM data rechtmatig is. Dit betekent dat naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is van een vormverzuim of een onrechtmatige handeling in het voorbereidend onderzoek van 26Alston. Evenmin is sprake van een schending van het recht op een eerlijk proces zoals neergelegd in artikel 6 EVRM.
Voorwaardelijke verzoeken
Voor het geval dat de rechtbank de verdediging niet zou volgen in haar rechtmatigheidsverweren, heeft de raadsman vier voorwaardelijke verzoeken gedaan, te weten:
  • opvragen van aanvullende informatie aangaande EncroChat, SkyECC en ANOM;
  • wachten op de antwoorden op de prejudiciële vragen die door de rechtbank Noord-Nederland zijn gesteld aan de Hoge Raad;
  • stellen van aanvullende vragen aan de Hoge Raad;
  • stellen van prejudiciële vragen aan het HvJEU.
Aanvullende informatie
1.
Ten aanzien van EncroChat en SkyECC Aanvullend proces-verbaal over de vraag of er onderzoek is gedaan naar de mogelijkheid van een gerichte interceptie (zowel voor EncroChat als SkyECC).
De rechtbank wijst dit verzoek af, nu de noodzaak tot het opvragen van een dergelijk proces-verbaal niet is gebleken. Zoals hierboven besproken, hebben naar het oordeel van de rechtbank gerichte intercepties plaatsgevonden.
2.
Aanvullend proces-verbaal van de rechter-commissaris over de vraag naar wetenschap dat 26Lemont een titel IVa onderzoek was en hoe dit is betrokken in de beoordeling.
De rechtbank wijst dit verzoek af, nu de noodzaak hiertoe niet is gebleken. Uit het ‘proces-verbaal aanvraag bevel binnendringen en onderzoek doen geautomatiseerd werk’ blijkt genoegzaam dat sprake was van een IVA-onderzoek.
3.
Aanvullend proces-verbaal over de doorwerking van de voorwaarden uit de machtigingen van de rechters-commissarissen in onderzoek Werl.
De rechtbank wijst dit verzoek af. Uit het procesdossier blijkt dat de SkyECC data die in onderzoek 26Alston zijn gebruikt, afkomstig zijn uit onderzoek 26Argus. De noodzaak tot het aanvragen van een dergelijk proces-verbaal is dan ook niet gebleken.
4.
Aanvullend proces-verbaal over de samenwerking van Nederland met andere EU-lidstaten bij de verwerking van de ANOM-data, in welke periode dit plaatsvond en of dit voorafgaand of na de verstrekking door de VS betrof, wat werd verwerkt in 26Eagles.
Nu de rechtbank hierboven heeft overwogen dat sprake is geweest van eenzijdige verstrekking van de ANOM data door de Verenigde Staten, wijst zij dit verzoek bij gebrek aan noodzaak af.
5.
Machtigingen en daaraan ten grondslag liggende stukken voor het kopiëren en driemaal per week verstrekken van de iBot-server door het derde EU-land aan de Verenigde Staten.
Gelet op het van toepassing zijnde interstatelijk vertrouwensbeginsel wordt dit verzoek afgewezen.
6.
Bepalen dat aan de Verenigde Staten wordt verzocht te berichten over de waarborgen van de grondrechten die zij hebben toegepast in de interceptie en verwerking van de ANOM-data.
Gelet op het van toepassing zijnde interstatelijk vertrouwensbeginsel wordt dit verzoek afgewezen.
Wachten op beantwoording prejudiciële vragen door de Hoge Raad en stellen aanvullende vragen
Tijdens eerdere zittingen in het onderzoek 26Alston heeft de verdediging verzocht om te wachten op de antwoorden op de gestelde prejudiciële vragen aan de Hoge Raad voordat met de inhoudelijke behandeling van de zaak wordt aangevangen dan wel uitspraak wordt gedaan. Bij pleidooi heeft de verdediging wederom deze vraag aan de rechtbank voorgelegd, evenals het verzoek tot het stellen van aanvullende prejudiciële vragen aan de Hoge Raad.
De rechtbank is van oordeel dat er geen noodzaak bestaat tot het afwachten van de beantwoording van de prejudiciële vragen door de Hoge Raad. De rechtbank acht zich op basis van de stukken die zich bevinden in procesdossier 26Alston voldoende voorgelicht en in staat om op de rechtmatigheidsverweren een beslissing te nemen. Hierbij overweegt de rechtbank dat uit de wetsgeschiedenis van artikel 553 Sv. volgt dat het stellen van prejudiciële vragen ook niet betekent dat andere strafzaken hangende die procedure moeten worden aangehouden.
Nu de rechtbank de rechtmatigheidsverweren van de verdediging heeft afgewezen, ziet zij ook geen belang bij het stellen van de aanvullende prejudiciële vragen die door de verdediging zijn voorgesteld. Ook dit verzoek wordt afgewezen.
Stellen van prejudiciële vragen aan het HvJEU
Gelet op al het voorgaande, acht de rechtbank het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie EU eveneens niet noodzakelijk voor de beoordeling van de verweren.
De rechtbank concludeert dat zij zich na de inhoudelijke behandeling, bestudering van alle stukken en nadere bestudering van de jurisprudentie voldoende voorgelicht en in staat acht een inhoudelijke beslissing te nemen in de zaak van verdachte. Alle voorwaardelijke verzoeken worden dan ook afgewezen. De cryptodata kan voor het bewijs worden gebruikt.
Verzoek tot heropening.
De verdediging heeft na sluiting van het onderzoek verzocht om heropening hiervan. Dit gelet op een als bijlage bij het verzoek gevoegd stuk van een Franse officier van justitie en gelet op het feit dat de verdediging (nog steeds) van mening is dat de JIT-overeenkomst inzake Encrochat aan het dossier moet worden toegevoegd.
De rechtbank wijst het verzoek af. Zij verwijst in dit verband naar haar overwegingen over het feitelijk verloop van het onderzoek naar Encrochat, de vaststelling dat Frankrijk hier het juridisch verantwoordelijke land is en de overwegingen over het interstatelijke vertrouwensbeginsel.

De bewijsbeslissing.

Bewijsbijlage.
Omwille van de leesbaarheid van dit vonnis, wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen verwezen naar een uitwerking daarvan. Deze is gevoegd als bijlage A bij dit vonnis.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle aan verdachte ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen. Ten aanzien van de verdenking van witwassen heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de verhullingsvariant en de gewoonte kan worden bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich ten aanzien van alle aan verdachte ten laste gelegde feiten op het standpunt gesteld dat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. Ten aanzien van feit 3 heeft de verdediging subsidiair aangevoerd dat enkel kan worden gesproken van het voorhanden hebben van de geldbedragen.
Het oordeel van de rechtbank.
Wettelijk bewijsminimum.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het bewijs is gebaseerd op een enkele bron, te weten de ontsleutelde berichten van Encrochat, Sky en ANOM. Deze berichten zijn een overig geschrift zoals bedoeld in artikel 344 lid 1 sub 5 Sv. Deze berichten zouden enkel als wettig bewijsmiddel kunnen gelden in combinatie met andere bewijsmiddelen. De verdediging heeft aangevoerd dat steunbewijs voor deze berichten ontbreekt.
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de zich in het dossier bevindende cryptoberichten gelden als ‘overig geschrift’ als bedoeld in artikel 344 lid 1 sub 5 Sv.
Per feit zal worden beoordeeld of sprake is van voldoende wettig bewijs. Hiervan is niet alleen sprake als een dergelijk geschrift (cryptobericht) wordt ondersteund door een ander soort bewijsmiddel. Ook twee of meer van dergelijke geschriften kunnen tezamen voldoende wettig bewijs opleveren.
Identificatie verdachte als Encrochat-, SkyECC- en ANOM gebruiker.
Op basis van de in de bewijsbijlage genoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte gedurende de ten laste gelegde periode de beschikking heeft gehad over en gebruik heeft gemaakt van meerdere accounts van cryptotelefoons. Aan verdachte kunnen op basis van de bewijsmiddelen en de door de politie opgemaakte identificaties twee Encrochat accounts, drie SkyECC accounts en één ANOM account worden gekoppeld. Bij de verdere bespreking van de bewijsoverwegingen gaat de rechtbank steeds uit van deze identificaties.
Bewijsoverwegingen per feit:
ten aanzien van feit 1.
Op grond van het dossier kan de rechtbank vaststellen dat [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] betrokken waren bij een transport van 40 ‘camels’ van Nederland naar het Verenigd Koninkrijk in april 2020. Verder blijkt uit een ‘eindafrekening’ van Encrochatcontact ‘ [contactnaam 1] ’ alias ‘ [contactnaam 2] ’ van 10 juni 2020 dat in ieder geval [verdachte] en [medeverdachte 1] ook betrokken waren bij de overdracht van een aantal ‘ladies’.
Verbalisanten hebben op basis van deze eindafrekening berekend dat er in totaal 58 camels en 48 ladies zijn verkocht en dat het totale door ‘ [contactnaam 2] ’ hiervoor betaalde bedrag gedeeld door 106 (58 + 48) neerkomt op een prijs van 26.873 euro per eenheid. Dit komt overeen met de in 2020 gangbare ‘groothandelsprijs’ per kilo cocaïne. In het dossier bevindt zich verder een foto van een wit blok, dat gezien de context van de berichten waarin deze foto is opgenomen, aan bovengenoemde overdracht van camels en/of ladies kan worden gekoppeld.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in de ten laste gelegde periode betrokken zijn geweest bij de export van verdovende middelen naar het Verenigd Koninkrijk. In het kader van deze export zijn miljoenen euro’s omgezet en witgewassen. Er zijn aanwijzingen dat het hierbij meer specifiek ging om de export van cocaïne. Deze aanwijzingen vindt de rechtbank echter onvoldoende om tot wettig en overtuigend bewijs te komen. Zij overweegt in dat verband als volgt. De verhandelde stoffen zijn niet in beslag genomen en dus ook niet nader onderzocht. Verder zijn de termen ‘ladies’ en ‘camels’ naar het oordeel van de rechtbank niet onderscheidend genoeg. Het is geen feit van algemene bekendheid dat met camels en ladies cocaïne wordt bedoeld. In dat kader blijft ook in de lucht hangen waarom er verschillende termen worden gebruikt als zowel een camel als een lady zou verwijzen naar een blok van één kilo cocaïne. Ook de drie foto’s met witte blokken die op 6 juni 2020 door ‘ [contactnaam 3] ’ worden gezonden aan ‘ [contactnaam 1] ’ vindt de rechtbank niet onderscheidend genoeg. Er is geen proces-verbaal voorhanden waarin bijvoorbeeld in het kader van een ander onderzoek identieke of soortgelijke blokken in beslag genomen zijn en na onderzoek is gebleken dat het om cocaïne gaat. Tot slot stelt de rechtbank vast dat binnen het criminele samenwerkingsverband verder niet over de handel in cocaïne wordt gesproken. De hoofdactiviteiten lijken vooral te zien op de productie van en de handel in synthetische drugs en drugsprecursoren, met een uitstapje naar de hasj begin 2021. Bij de inbeslagnames binnen onderzoek 26Alston is geen cocaïne aangetroffen.
Gelet op het vorenstaande zal verdachte worden vrijgesproken van het onder feit 1 ten laste gelegde.
ten aanzien van feit 2.
De rechtbank is op grond van de bewijsmiddelen van oordeel dat gedurende de gehele ten laste gelegde periode sprake is geweest van een crimineel samenwerkingsverband. Dit samenwerkingsverband had tot oogmerk het plegen van misdrijven als bedoeld in de artikelen 10, 10a en 11 van de Opiumwet. Met deze misdrijven werden grote sommen geld verdiend, die buiten het zicht van de autoriteiten werden gehouden. Er werd gecommuniceerd met behulp van cryptotelefoons om ontdekking door politie en justitie te bemoeilijken. Door de organisatie werd een boekhouding bijgehouden. Deelnemers ontvingen onkostenvergoedingen en sommigen ook ‘werkgeld of loon’ voor hun werkzaamheden. Uit het bekend geworden gedeelte van de boekhouding (zie ZD1, bijlage 27, pagina 687 e.v.) blijkt dat de organisatie miljoenen euro’s heeft omgezet.
[verdachte] was de onbetwiste leider van het criminele samenwerkingsverband. Hij gaf opdrachten tot aan- en verkoop van drugs en drugsprecursoren en bepaalde waarin werd geïnvesteerd. Het opzetten van productielocaties werd met [verdachte] besproken en pas als hij akkoord was, werd daadwerkelijk actie ondernomen. Terwijl andere leden van de organisatie risico’s namen door met grote hoeveelheden drugs en tonnen aan contant geld de weg op te gaan tijdens de eerste coronalockdown, bevond [verdachte] zich op een luxe jacht op de Seychellen en gaf vanaf daar zijn orders. Hoe de verdeling van de winsten plaatsvond, wordt op grond van het dossier niet duidelijk. Wel blijkt dat [verdachte] zelf in ieder geval flinke sommen geld naar eigen inzicht kon uitgeven, bijvoorbeeld voor het vervoer van zijn vriendin per privéjet van de Seychellen naar Nederland voor een bedrag van 97.000 euro.
[medeverdachte 1] hield na het overlijden van [medeverdachte 3] op 12 mei 2020 de boekhouding bij en verzorgde verder in opdracht van [verdachte] de overdrachten van drugs en geld van en aan de organisatie. [medeverdachte 1] had in die hoedanigheid de beschikking over en toegang tot grote contante geldbedragen.
[medeverdachte 2] werd, vooral door [medeverdachte 1] , ingezet voor het feitelijk ophalen en wegbrengen van drugs, precursoren en geld in het kader van door [verdachte] met andere criminelen gesloten drugsdeals.
De organisatie had de beschikking over verschillende locaties voor de opslag van hardware, precursoren, chemicaliën en drugs. Op 30 november 2021 zijn deze goederen aangetroffen op locaties in Bladel, Eersel en Weert. De locaties in Eersel en Bladel kunnen op grond van het dossier worden gekoppeld aan [medeverdachte 8] . [medeverdachte 7] bezocht gedurende de tenlastegelegde periode de locaties in Weert, Eersel en Bladel. [medeverdachte 7] stuurde [medeverdachte 8] en [medeverdachte 11] aan op het gebied van transport en opslag van hardware en chemicaliën. [medeverdachte 7] stuurde op 31 maart 2020 een uitgebreid overzicht aan [medeverdachte 4] met door hem en anderen gemaakte kosten over de voorafgaande maanden.
[medeverdachte 4] heeft veel kennis van de (chemische) processen rond de productie van synthetische drugs. [medeverdachte 4] is op 26 maart 2020 vanwege gezondheidsredenen in vrijheid gesteld, terwijl hij een langdurige straf uitzat voor drugsdelicten. Vanaf de dag van zijn invrijheidstelling had hij een cryptotoestel in bezit en coördineerde hij de opzet van productielocaties en de aanschaf van de hiervoor benodigde hardware en chemicaliën. Hij overlegde hierover direct met [verdachte] , waarbij [verdachte] bij de beoordeling van wat er nodig was, afging op de ervaring en deskundigheid van [medeverdachte 4] . [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] waren, onder aansturing van [medeverdachte 4] , betrokken bij het opzetten van productielocaties en het aanschaffen van de hiervoor benodigde spullen. Uit de bekend geworden kostenoverzichten blijkt dat grote geldbedragen zijn geïnvesteerd in het opzetten van productielocaties.
[medeverdachte 9] alias ‘ [alias van medeverdachte 9] ’ heeft contact gehad met [medeverdachte 4] , [medeverdachte 7] en [medeverdachte 6] . Hij heeft in opdracht van [medeverdachte 7] en [medeverdachte 4] op eigen naam goederen besteld bij diverse bedrijven en deze goederen vervolgens ter beschikking gesteld aan de organisatie. Verder heeft [medeverdachte 9] in opdracht van [medeverdachte 4] technische tekeningen gemaakt.
[medeverdachte 10] speelde een belangrijke rol bij de aankoop van de benodigde grondstoffen en (pre-)precursoren en bij het (laten) verwerken hiervan. Hij heeft hierover contact met [medeverdachte 7] , [medeverdachte 1] en veelvuldig met [verdachte] .
Uit de onderschepte communicatie, met name de Encrochat- en SkyECC berichten blijkt dat de deelnemers aan die communicatie heel goed wisten waar ze mee bezig waren en waar de activiteiten van de organisatie op waren gericht. Er wordt openlijk gesproken over de productie van en handel in synthetische drugs, precursoren, hasj en ketamine. Uit deze communicatie blijkt ook dat niemand op enig moment morele bedenkingen heeft gehad tegen de activiteiten waaraan werd deelgenomen. De deelnemers lijken vooral gretig en bereid tot actie. Men wil aan de slag, omzet draaien en geld verdienen.
De rechtbank acht de gehele ten laste gelegde periode voor verdachte bewezen. Het feit dat verdachte gedurende de laatste vijf maanden tot zijn aanhouding in deze zaak op 30 november 2021 gedetineerd heeft gezeten in verband met het uitzitten van een opgelegde gevangenisstraf, doet hieraan - mede gezien de leidinggevende positie van verdachte binnen de criminele organisatie - niet af.
ten aanzien van feit 3.
De rechtbank is op grond van de bewijsmiddelen van oordeel dat verdachte het ten laste gelegde bedrag van 4.845.364,00 euro tezamen met anderen heeft witgewassen en van dat witwassen een gewoonte heeft gemaakt. Voor een bewezenverklaring van dit feit zal moeten worden vastgesteld of er sprake is van feiten en omstandigheden die van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Dit vermoeden van witwassen kan worden ontleend aan zogeheten witwastypologieën. Daarbij gaat het om min of meer objectieve kenmerken die, naar de ervaring leert, duiden op het witwassen van de opbrengsten van misdrijven.
Indien dit vermoeden van witwassen door de rechtbank wordt vastgesteld, mag van de verdachte worden verwacht dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld. Deze verklaring dient voldoende concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn. Van het Openbaar Ministerie mag worden verwacht dat onderzoek wordt gedaan naar deze verklaring van verdachte, indien die verklaring daar voldoende aanleiding toe geeft.
De rechtbank is van oordeel dat niet van elk afzonderlijk geldbedrag waarover in de vele Encrochat berichten wordt gesproken kan worden vastgesteld dat het uit een concreet aanwijsbaar misdrijf afkomstig is. Wel is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een vermoeden van witwassen. Verdachte heeft zich gedurende de ten laste gelegde periode bezig gehouden met de grootschalige productie, in- en verkoop van verdovende middelen. Het is een feit van algemene bekendheid dat dit een zeer lucratieve handel is waar grote (contante) geldbedragen in om gaan. Daarnaast blijkt uit de vele Encrochat berichten dat de gebruikers onder wie verdachte veelvuldig met elkaar communiceren over ‘pap’ ophalen, wegbrengen of uitgeven. Deze berichten zijn naar het oordeel van de rechtbank concreet en duidelijk genoeg om vast te kunnen stellen dat het daarin om contante geldbedragen gaat. Binnen de criminele organisatie van verdachte was steeds een boekhouder verantwoordelijk voor het bijhouden en/of bewaren van deze bedragen en geldstromen. De te verhandelen bedragen werden aan deze boekhouder doorgegeven. Verdachte en zijn mededaders maakten gebruik van ondergronds bankieren via zogenaamde tokens (in de vorm van een foto van een cijferreeks op een bankbiljet). De communicatie via cryptotelefoons, de contante geldtransacties en de transacties via ondergronds bankieren waren erop gericht om de geldstromen buiten het zicht van de autoriteiten te houden en om te verhullen wie de rechthebbende op de geldbedragen was.
Verdachte had gedurende de ten laste gelegde periode geen enkele legale bron van inkomsten. Verdachte heeft zich tijdens het proces structureel beroepen op zijn zwijgrecht en dus geen verklaring gegeven over de herkomst van de geldbedragen.
Gelet op het vorenstaande kan het niet anders dan dat deze geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn. Verdachte heeft samen met zijn mededaders de herkomst van de geldbedragen verhuld en ook verhuld wie de rechthebbende op deze geldbedragen is en heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan witwassen. Gelet op het structurele karakter is ook bewezen dat verdachte hiervan een gewoonte heeft gemaakt.
De rechtbank gaat niet mee met het verweer van de verdediging dat niet kan worden vastgesteld of de bedragen waarover wordt gesproken ook daadwerkelijk zijn afgeleverd. In veel van de berichten wordt in vrij letterlijke zin gezegd dat geld is afgeleverd, opgehaald of op andere wijze is betaald. Het dossier geeft geen aanleiding om hieraan te twijfelen.
Bovendien worden er overzichten gestuurd van betalingen, waaruit blijkt dat er een gedegen boekhouding wordt bijgehouden. Het had dan voor de hand gelegen dat er melding werd gemaakt wanneer geld níet was afgeleverd. Van zulke berichten is niet gebleken.
ten aanzien van feit 4.
De rechtbank stelt op basis van de in de bewijsbijlage genoemde bewijsmiddelen vast dat verdachte de in de bewezenverklaring opgesomde voorbereidingshandelingen heeft gepleegd. De rechtbank gaat ervan uit dat het verdachte is geweest die gebruik maakte van de Encrochat-accounts toirtoise en tiempo-dorado , de SkyECC-accounts 2E0T9P en QG3RYU en het ANOM-account pluralthink. De rechtbank acht dan ook bewezen dat het verdachte is geweest die met deze accounts chatberichten heeft verzonden. Uit deze chats blijkt dat verdachte zich met voorbereidingshandelingen voor internationale handel in en productie van harddrugs bezig hield. Er wordt in de chatberichten veelvuldig gesproken in afkortingen als ‘ap’, ‘mono’, ‘fos’, ‘b’, ‘a-olie’, ‘m’ en andere vergelijkbare termen. Het is inmiddels een feit van algemene bekendheid dat deze termen worden gebruikt om verdovende middelen en precursoren / grondstoffen aan te duiden. Verdachte geeft regelmatig de opdracht om middelen te leveren, op te halen of om te laten smelten. Verdachte kan als medepleger worden beschouwd. Hij geeft de opdrachten en anderen voeren die uit.
De verweren van de verdediging worden weerlegd door de inhoud van de geselecteerde bewijsmiddelen.
ten aanzien van feit 5.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de in de bewijsbijlage genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met [medeverdachte 7] en [medeverdachte 8] bij de invoer in Nederland van twee grote partijen hasj vanuit Tsjechië. Verdachte heeft eerst samples besteld bij ‘ [persoon 3] ’. Dan wordt hij er eind januari 2021 op gewezen dat er spul dient te worden opgehaald bij de Tsjechen. [medeverdachte 8] gaat dan op 23 februari 2021 naar Tsjechië rijden met de opdracht om te laden. In Nederland wordt die partij door [medeverdachte 7] gewogen en verdeeld. In die partij zitten kennelijk gebroken stukken, die naar ‘ [persoon 3] ’ worden gebracht om te laten maken. Op 02 maart 2021 rijdt [medeverdachte 8] een tweede maal naar Tsjechië om een partij op te halen. Dat verdachten nauw en bewust hebben samengewerkt blijkt uit het feit dat zij elkaar – zo blijkt uit de aangehaalde chatberichten – voor, na en tijdens de transporten op de hoogte houden. Verdachte speelt daarbij steeds een initiërende en sturende rol op de achtergrond, waarbij hij zoveel mogelijk uit beeld blijft. Uit de bewijsmiddelen blijkt immers dat verdachte niet of nauwelijks bij de feitelijke uitvoering van de transporten is betrokken, maar wel steeds wordt geïnformeerd over de (status van de) geïmporteerde partijen hasj. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte nauw en bewust betrokken is geweest bij twee transporten hasj vanuit Tsjechië naar Nederland, waarbij het in totaal ging om 840 kilo hasj.
ten aanzien van feit 6.
De rechtbank spreekt verdachte vrij van het ten laste gelegde onder feit 6. Uit de Encrochat berichten blijkt dat [medeverdachte 1] in opdracht van [verdachte] in april 2020 ’80 Keta’ heeft aangepakt. ‘Keta’ is een gangbare benaming voor de stof ‘ketamine’. De rechtbank kan op basis van de Encrochat berichten vaststellen dat [verdachte] en [medeverdachte 1] de intentie hadden om 80 kilogram ketamine in te kopen en ook daadwerkelijk in het bezit zijn gekomen van 80 kilogram van een materiaal dat door de verkoper is bestempeld als ketamine. De door [verdachte] en [medeverdachte 1] ingekochte stof is echter niet in beslag genomen en derhalve niet nader onderzocht. Ook zijn er geen andere bewijsmiddelen voorhanden waaruit kan blijken dat het hier daadwerkelijk en zonder gerede twijfel om ketamine gaat. Wettig en overtuigend bewijs ontbreekt derhalve.
Gelet op het vorenstaande zal verdachte worden vrijgesproken van het onder feit 6 ten laste gelegde.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
ten aanzien van feit 2:
in de periode van 21 februari 2020 tot en met 30 november 2021 in Europa en de Seychellen, als leider heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] en [medeverdachte 7] en [medeverdachte 8] en [medeverdachte 9] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, 10a, 11 en 11a Opiumwet;
ten aanzien van feit 3:
in de periode van 21 februari 2020 tot en met 13 juni 2020 in Europa en de Seychellen, tezamen en in vereniging met anderen, van voorwerpen, te weten
- een geldbedrag van in totaal ongeveer EUR 4.845.164
a. de herkomst heeft verborgen en verhuld en heeft verborgen en verhuld wie de rechthebbende op voornoemde voorwerpen was,

terwijl hij wist, dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf, terwijl hij, verdachte, en zijn mededaders daarvan een gewoonte hebben gemaakt;

ten aanzien van feit 4:
in de periode van 21 februari 2020 tot en met 30 november 2021 te Europa en de Seychellen, tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en binnen en buiten het grondgebied van Nederland brengen van middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden,
-zich en anderen gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van die feiten heeft getracht te verschaffen en
-voorwerpen, stoffen en gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en zijn mededaders wisten dat zij bestemd waren tot het plegen van die feiten, hebbende verdachte en (een of meer van) verdachtes mededaders
- 1000 kilo, van een materiaal bevattende APAAN en/of APAA en/of MAPA verkocht en laten vervoeren en geleverd aan [medeverdachte 10] of een contactpersoon van [medeverdachte 10] en om laten zetten naar BMK (door/via [medeverdachte 10] ) en vervolgens een hoeveelheid van een hoeveelheid van een materiaal bevattende BMK gekocht en besteld en geregeld en laten vervoeren en
- opnieuw 1000 kilo, van een materiaal bevattende APAAN en/of APAA en/of MAPA verkocht aan en laten vervoeren naar [persoon 1] en/of [persoon 2] en
- op 10 mei 2020 gecommuniceerd met [medeverdachte 10] over de verkoop van 2200 liter monomethylamine en
- tussen 12 mei 2020 en 29 mei 2020 gecommuniceerd met [medeverdachte 10] over de productie van metamfetamine en de aankoop van en het binnen het grondgebied van Nederland brengen van formamide en monomethylamine en/of APAAN en/of APAA en/of MAPA en
- tussen 18 juni 2020 en 16 juli 2020 gecommuniceerd met [medeverdachte 10] over de prijzen van 1600 liter (mono)methylamine, het ophalen van geld en (de prijs van) APAAN en/of APAA en/of MAPA en/of MDMA en/of amfetamine en
- op of omstreeks 7 augustus 2020 een hoeveelheid APAAN en/of APAA en/of MAPA voorhanden gehad en vervolgens aangeboden aan [medeverdachte 10] ter omzetting naar BMK en bij [medeverdachte 10] geïnformeerd naar de verkoop van BMK en
- tussen 14 augustus 2020 en 09 september 2020 opnieuw een hoeveelheid APAAN en/of APAA en/of MAPA voorhanden gehad en vervolgens aangeboden aan [medeverdachte 10] ter omzetting naar BMK en
- meerdere zogenaamde cryptotelefoons voorhanden gehad en
- via deze cryptotelefoons met anderen gecommuniceerd over de productie en aankoop en verkoop en het vervoer van een of meer middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I en (pre- )precursoren daarvan en
- overige hoeveelheden chemicaliën en grondstoffen en hardware ten behoeve van de vervaardiging van voornoemde middelen gekocht en verkocht en besteld en geregeld en laten vervoeren;
ten aanzien van feit 5:
in de periode van 23 februari 2021 tot en met 3 maart 2021 in Europa, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, een grote hoeveelheid (in totaal 840 kilo), van een materiaal bevattende een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en maatregel.

De eis van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van vijftien jaren wordt opgelegd met aftrek van voorarrest. Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
De officier van justitie maakt kenbaar voornemens te zijn een vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.
Het standpunt van de verdediging
Volgens de verdediging staat de strafeis van de officier van justitie niet in verhouding tot de ernst van de eventueel bewezen verklaarde feiten. De raadsman verzoekt de rechtbank daarom bij een strafoplegging de straf ten opzichte van de eis sterk te matigen.
Het oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft gedurende een periode van ruim 21 maanden leiding gegeven aan een criminele organisatie die zich op professionele wijze bezighield met (het voorbereiden van) grootschalige handel in en productie van (synthetische) drugs. Verdachte stuurde andere leden van de organisatie aan, gaf hen opdrachten en bepaalde waarin werd geïnvesteerd. Uit het dossier komt een beeld naar voren dat andere leden van de organisatie groot ontzag voor verdachte hadden. Door de organisatie zijn onder leiding van verdachte enorme bedragen omgezet, waarvan verdachte blijkens verschillende privé-uitgaven flink heeft geprofiteerd. Deze geldbedragen heeft verdachte vervolgens aan het zicht van de autoriteiten onttrokken. Op papier had verdachte geen cent te makken en belasting betalen was niet aan hem besteed. Ondertussen leefde hij echter in weelde, bracht langere tijd door op een luxe jacht op de Seychellen en reisde de wereld rond. Verdachte heeft er alles aan gedaan om buiten het zicht van justitie te blijven, onder meer door te communiceren via verschillende cryptotelefoons en risicovolle klussen door andere leden van de organisatie te laten opknappen. Verdachte heeft enkel gehandeld uit winstbejag en heeft zich niet bekommerd over de schadelijke gevolgen van zijn handelen.
De georganiseerde en grootschalige productie van en handel in verdovende middelen is zeer ontwrichtend voor de samenleving. Er gaat veel geld in om, waardoor de financiële belangen van daders groot zijn. Om die belangen te beschermen wordt geweld vaak niet geschuwd. Van de georganiseerde drugshandel gaat in toenemende mate een ondermijnend en corrumperend effect uit. Deze vormen van corruptie tasten het onderlinge vertrouwen binnen de samenleving in hoge mate aan en ondermijnen daarmee onze democratische rechtsstaat. Verder geldt dat een aanzienlijk deel van vermogensdelicten zoals winkeldiefstallen en woninginbraken terug te leiden is tot de behoefte aan drugs bij armlastige gebruikers. Het is naar het oordeel van de rechtbank dan ook passend dat voor de georganiseerde productie van en handel in verdovende middelen lange, onvoorwaardelijke gevangenisstraffen worden opgelegd. Enerzijds dient dit als vergelding voor de ontwrichting waar de verdachte aan heeft bijgedragen. Anderzijds heeft het opleggen van zware straffen tot doel om anderen ervan te weerhouden zich met de georganiseerde drugscriminaliteit in te laten.
De rechtbank weegt in strafverzwarende zin mee dat verdachte eerder is veroordeeld voor onder andere Opiumwetfeiten en witwassen. Verdachte is kennelijk niet bereid geweest zijn criminele gedrag te veranderen. Door verdachte is geen inzicht gegeven in dit handelen. Dat geeft de rechtbank weinig vertrouwen in enige gedragsverandering in de toekomst. Verder houdt de rechtbank rekening met de lange duur en de intensiteit van de werkzaamheden van de organisatie en de positie van verdachte daarin als leider. Er is niet gebleken van persoonlijke omstandigheden van verdachte die de rechtbank in strafmatigende zin zou moeten meewegen.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de officier van justitie bij de strafeis uitgaat van bewezenverklaring van de onder feit 1 en feit 6 tenlastegelegde feiten en de rechtbank verdachte van deze feiten zal vrijspreken. Voorts acht de rechtbank de door haar op te leggen straf in overeenstemming met de ernst van de feiten.
De rechtbank acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van tien jaren passend en geboden. De rechtbank heeft bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf uitdrukkelijk meegewogen wat deze straf concreet (netto) voor verdachte betekent.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

Beslag.

De rechtbank is van oordeel dat de inbeslaggenomen wiet en hasjiesj vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting – dit voorwerpen zijn die van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang. De rechtbank gelast de teruggave van de inbeslaggenomen iPhone aan verdachte, omdat niet is gebleken van enig verband tussen het bezit daarvan en de bewezenverklaarde feiten.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 36b, 36c, 47, 57, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 3, 10, 10a, 11 en 11b van de Opiumwet.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte
onder feit 1 en 6en meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en
spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
ten aanzien van feit 2:

het als leider deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, 10a en 11 Opiumwet
ten aanzien van feit 3:

medeplegen van gewoontewitwassen
ten aanzien van feit 4:

medeplegen van een feit als bedoeld in artikel 10 Opiumwet voorbereiden of bevorderen door
- zich of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en
- voorwerpen, stoffen, gelden en andere betaalmiddelen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
ten aanzien van feit 5:

medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straf en maatregel:
ten aanzien van feit 2, feit 3, feit 4 en feit 5:
 een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 jaren met aftrekovereenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht

onttrekking aan het verkeervan de inbeslaggenomen goederen
,te weten
:goednummer 698178: Wiet
goednummer 698177: Hasjiesj

gelast de teruggave aan verdachte van het inbeslaggenomen goed, te weten:

goednummer 698175: Telefoontoestel
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S.J.W. Hermans, voorzitter,
mr. C.M Zandbergen en mr. E.C.L. Pechaczek, leden,
in tegenwoordigheid van mr. E.M. Geboers, griffier,
en is uitgesproken op 16 mei 2023.