ECLI:NL:RBOBR:2023:2209

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
15 mei 2023
Publicatiedatum
12 mei 2023
Zaaknummer
22/848
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete wegens overtredingen van de Meststoffenwet met beroep op afwezigheid van alle schuld

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Oost-Brabant het beroep van [bedrijfsnaam] Teelt B.V. tegen de bestuurlijke boetes die door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit zijn opgelegd wegens overtredingen van de Meststoffenwet. De boetes, in totaal € 8.775,-, zijn opgelegd naar aanleiding van bevindingen van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) die vaststelden dat [bedrijfsnaam] in de periode van 24 januari 2019 tot en met 14 mei 2020 65 vrachten champost heeft vervoerd zonder deze te laten bemonsteren, wat in strijd is met artikel 77 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep van [bedrijfsnaam] ongegrond is, omdat de overtredingen niet bestreden zijn en het beroep op afwezigheid van alle schuld niet slaagt. De rechtbank benadrukt dat [bedrijfsnaam] zelf verantwoordelijk is voor het naleven van de wettelijke voorschriften en dat het vertrouwen op een intermediair niet kan leiden tot vrijstelling van deze verantwoordelijkheden. De rechtbank concludeert dat de minister terecht de boetes heeft opgelegd en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken op 15 mei 2023.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 22/848

uitspraak van de meervoudige kamer van 15 mei 2023 in de zaak tussen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[bedrijfsnaam] Teelt B.V., uit [plaatsnaam] , eiseres (hierna: [bedrijfsnaam] )
(gemachtigde: mr. J. van Groningen),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: de minister),

(gemachtigde: mr. M. Leegsma).

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van [bedrijfsnaam] tegen de door de minister aan eiseres opgelegde bestuurlijke boetes van in totaal € 8.775,- wegens overtredingen van de Meststoffenwet (Msw).
1.2
Met het besluit van 27 augustus 2021 heeft de minister aan eiseres deze boetes opgelegd. Met het besluit van 18 februari 2022 op het bezwaar van [bedrijfsnaam] (het bestreden besluit) is de minister bij de boetes gebleven.
1.3
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4
De rechtbank heeft dit beroep van [bedrijfsnaam] en het beroep van [bedrijfsnaam] B.V. ( [bedrijfsnaam] ), bij de rechtbank geregistreerd onder zaaknummer SHE 22/1321, op 10 februari 2023 op zitting gevoegd behandeld. De rechtbank heeft daarna de zaken gesplist. Aan de zitting hebben deelgenomen: de gemachtigde van zowel [bedrijfsnaam] als [bedrijfsnaam] , [naam] , bestuurder van [bedrijfsnaam] , de gemachtigde van de minister en [naam] , inspecteur bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).

Bevindingen van de NVWA en het standpunt van de minister

2.1
[bedrijfsnaam] exploiteert een champignonkwekerij.
2.2
Op grond van bevindingen van de NVWA, neergelegd in een rapport van 14 juli 2020, staat het volgende vast.
2.3
[bedrijfsnaam] heeft in de periode 24 januari 2019 tot en met 14 mei 2020 65 vrachten champost en gescheiden champost vervoerd van [bedrijfsnaam] naar [bedrijfsnaam] ( [naam] ) in Zeeland (gemeente Maashorst, voorheen gemeente Landerd). Albers is een intermediaire onderneming. De vrachten zijn niet bemonsterd. Op de betreffende 65 vervoersbewijzen dierlijke meststoffen (VDM’s) is vraag 3C over bemonstering, niet ingevuld.
2.4
De minister stelt zich op het standpunt dat [bedrijfsnaam] artikel 77, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet (Uitvoeringsregeling) heeft overtreden, omdat zij niet het fosfaat- en stikstofgehalte van 65 van haar bedrijf afgevoerde vrachten heeft laten bemonsteren. De hoogte van de boete heeft de minister als volgt bepaald. Voor overtreding van artikel 77, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling geldt op grond van feitcode M502 als bedoeld in bijlage M, behorende bij artikel 130 van de Uitvoeringsregeling een boete van
€ 300,-. Dit zou een boete van (65 maal € 300,- =) € 19.500,- betekenen. Op basis van het matigingsbeleid is de boete met 50% gematigd naar € 9.750,-. Dat bedrag heeft de minister nog eens met 10% gematigd naar € 8.775,-, omdat tussen de dagtekening van het boeterapport (14 juli 2020) en het boetebesluit (27 augustus 2021) dan wel het voornemen tot het opleggen van de boete (7 augustus 2020) meer dan 26 weken zijn verstreken.

Beoordeling door de rechtbank

3.1
De rechtbank beoordeelt de aan [bedrijfsnaam] opgelegde bestuurlijke boete. De rechtbank doet dat aan de hand van de argumenten die [bedrijfsnaam] heeft aangevoerd, de beroepsgronden. [bedrijfsnaam] heeft aangevoerd dat, voor zover in het bezwaarschrift in andere bewoordingen of op andere wijze de gronden zijn geformuleerd en toegelicht, de inhoud daarvan als herhaald en ingelast dient te beschouwd. Hierbij heeft [bedrijfsnaam] echter niet aangegeven in welk opzicht de reactie van de minister in het bestreden besluit ontoereikend is. De enkele verwijzing naar het bezwaarschrift is daarom onvoldoende om te spreken van een beroepsgrond waar de rechtbank op in moet gaan. De rechtbank richt zich daarom alleen op wat [bedrijfsnaam] in beroep concreet heeft aangevoerd.
3.2
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wettelijke regels en beleidsregels zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1
[bedrijfsnaam] bestrijdt de door de minister genoemde 65 overtredingen niet. Zij vindt echter dat van de overtredingen haar geen enkel verwijt gemaakt kan worden. [bedrijfsnaam] heeft zich juist gewend tot [bedrijfsnaam] , een geregistreerde intermediair, om er verzekerd van te zijn dat meststoffen van haar bedrijf worden afgevoerd overeenkomstig de geldende wet- en regelgeving. [bedrijfsnaam] mocht erop vertrouwen dat een geregistreerde intermediair op de hoogte is van de geldende wet- en regelgeving en dus ook weet of de vrachten bemonsterd moeten worden of niet, en of daarvoor wel of niet een vrijstelling geldt. Achteraf is het [bedrijfsnaam] en ook [bedrijfsnaam] gebleken dat er geen vrijstelling gold voor het bemonsteren en dat er dus bemonsterd had moeten worden. [bedrijfsnaam] heeft op dit punt (wel of niet bemonsteren) gedwaald. [bedrijfsnaam] vindt het onaanvaardbaar dat zij het slachtoffer wordt van de dwaling over het geldende recht door [bedrijfsnaam] . De fout van [bedrijfsnaam] kan niet worden verweten aan [bedrijfsnaam] . Van belang is ook dat de vrachten zijn afgegeven aan een grote, als intermediair geregistreerd staande, eindverwerker, te weten [naam] . Die mocht ook bekend worden verondersteld met de verplichtingen die de wet aan de ontdoener en de intermediair oplegt. Ook dat heeft [bedrijfsnaam] erop doen vertrouwen dat de vrachten overeenkomstig de geldende wet- en regelgeving zijn afgevoerd.
4.2
De rechtbank volgt [bedrijfsnaam] hierin niet. [bedrijfsnaam] is zelf ervoor verantwoordelijk om binnen de gebruiksnormen te blijven (vergelijk de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) van 26 april 2022, ECLI:NL:CBB:2022:190). De hoofdregel van artikel 77, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling dat, kortgezegd, bemonsterd moet worden heeft ook mede betrekking op het bedrijf dat dierlijke meststoffen afvoert, in dit geval [bedrijfsnaam] . Zij had met betrekking tot de betreffende afvoer van de vrachten champost zelf kunnen en moeten nagaan of op die hoofdregel een uitzondering van toepassing is (als bedoeld in artikel 89 van de Uitvoeringsregeling). [bedrijfsnaam] kan worden verweten dat zij die beoordeling in feite heeft overgelaten aan [bedrijfsnaam] , de vervoerder. Hieraan doet niet af dat [bedrijfsnaam] , naar [bedrijfsnaam] stelt, een intermediaire onderneming is. Verder volgt uit de uitspraak van de rechtbank van heden op het eerdergenoemde beroep van [bedrijfsnaam] dat laatstgenoemde geen geslaagd beroep toekomt op verontschuldigbare dwaling omtrent het toepasselijke recht in dezen. Gelet op het voorgaande komen de door [bedrijfsnaam] gemaakte fouten in zoverre voor rekening en risico van [bedrijfsnaam] .
5.1
Verder wijst [bedrijfsnaam] erop dat het milieu in dit geval niet is geschaad. Het eindproduct is immers door [naam] gecomposteerd en eerst na te zijn bemonsterd afgevoerd naar een gebruiker in de landbouwsector.
5.2
De rechtbank volgt [bedrijfsnaam] ook hierin niet. Zoals het CBb eerder heeft overwogen (de uitspraak van 26 oktober 2017, ECLI:NL:CBB:2017:343), komt uit de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel “Wijziging van de Meststoffenwet (invoering gebruiksnormen)” (Kamerstukken II, 2004-2005, 29 930, nr. 3, blz. 40-41) naar voren dat het voor de sturingskracht van het nieuwe systeem van gebruiksnormen essentieel is dat ter zake van de afvoer van elke vracht dierlijke mest administratief verantwoording wordt afgelegd, zodat de meststroom in de gehele keten van producent tot eindgebruiker kan worden gevolgd, alsmede dat, om een adequate verantwoording in de hele keten te verzekeren, het noodzakelijk is dat elke schakel in die keten via de normstelling zelfstandig en op gelijkwaardige wijze kan worden aangesproken op niet-verantwoorde mestafzet. Om de meststroom in de gehele keten van producent tot eindgebruiker te kunnen volgen dient bij elke feitelijke, fysieke overdracht van een vracht mest een door de leverancier en de afnemer te ondertekenen VDM te worden opgemaakt, waarmee de overgedragen hoeveelheden fosfaat en stikstof in de vracht worden verantwoord (Kamerstukken II, 2004-2005, 29 930, nr. 3, blz. 54). In verband hiermee heeft de minister terecht erop gewezen dat als er geen adequate administratieve verantwoording wordt afgelegd door bijvoorbeeld vrachten niet te bemonsteren, de meststromen dan niet transparant zijn, waardoor de controle op de gebruiksnormen wordt bemoeilijkt. In dit geval is de essentie van bemonstering dat de gehalten van belang zijn voor de verdere toebereiding (compostering) en monitoring van deze meststof bij [naam] als afnemer.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.D.M. Michael, voorzitter, en mr. H.M.H. de Koning en mr. L.J.M. Timmermans, leden, in aanwezigheid van mr. J.R. Leegsma, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2023.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het College van Beroep voor het bedrijfsleven waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
BIJLAGE 1

Uitvoeringsregeling Meststoffenwet

Artikel 77, eerste lid
Het stikstofgehalte en het fosfaatgehalte in de op een bedrijf of intermediaire onderneming aangevoerde hoeveelheid dierlijke meststoffen, de van een bedrijf of intermediaire onderneming afgevoerde hoeveelheid dierlijke meststoffen en de binnen een intermediaire onderneming vervoerde hoeveelheid dierlijke meststoffen, bedoeld in artikel 68, eerste lid, van het besluit, worden vastgesteld door middel van analyse van een uit de desbetreffende meststoffen genomen monster.
Artikel 89, vijfde en zesde lid
5. Indien het in het vierde lid bedoelde substraat in de vorm van champost van een bedrijf wordt afgevoerd naar een ander bedrijf, kan de desbetreffende hoeveelheid dierlijke meststoffen, in zoverre in afwijking van artikel 68, eerste lid, van het besluit, worden bepaald op basis van de in bijlage I, tabel II, voor de desbetreffende mestsoort vermelde forfaitaire stikstofgehalten, onderscheidenlijk fosfaatgehalten.
6. Indien het in het vierde lid bedoelde substraat in de vorm van champost van een bedrijf wordt overgebracht uit Nederland, kan de desbetreffende hoeveelheid dierlijke meststoffen, in zoverre in afwijking van artikel 68, eerste lid, van het besluit, worden bepaald op basis van de in bijlage I, tabel II, voor de desbetreffende mestsoort vermelde forfaitaire stikstofgehalten, onderscheidenlijk fosfaatgehalten.
Artikel 130
De hoogte van de bestuurlijke boete die overeenkomstig artikel 51 van de Meststoffenwet kan worden opgelegd, wordt vastgesteld overeenkomstig het bedrag dat in bijlage M voor de desbetreffende overtreding is vermeld.
Bijlage M, behorende bij artikel 130
Omschrijving regelovertreding
Feitcode
Hoogte bestuurlijke boete
Niet of niet op juiste wijze (laten) bepalen van het stikstof- en fosfaatgehalte van aan- en afgevoerde dierlijke meststoffen, niet zijnde mineralenconcentraat, d.m.v. analyse van het monster door een laboratorium
502
€300

Boetebeleid Meststoffenwet RVO

5.2.2.4 Meerdere overtredingen bij één controle
RVO voert administratieve controles uit. Deze administratieve controles hebben ook betrekking op de naleving van de administratieve voorschriften die zijn benoemd in bijlage M van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet. Bij deze onderzoeken controleert RVO meestal een groot aantal bedrijven tegelijk. Er wordt dan systematisch gekeken of deze zich in een bepaalde periode aan een bepaald voorschrift hebben gehouden. Bij dit soort onderzoeken kan het voorkomen dat wordt geconstateerd dat een bedrijf in deze periode herhaaldelijk de regels waarop gecontroleerd wordt, heeft overtreden. In deze gevallen worden alle geconstateerde overtredingen door RVO beboet, maar vindt in de regel wel matiging plaats. De mate waarin matiging plaatsvindt is afhankelijk van het aantal overtredingen dat wordt vastgesteld en de frequentie waarin dezelfde
overtreding in de afgelopen vijf jaar is geconstateerd.
De boete die bij herhaalde (semi) automatisch geconstateerde administratieve overtredingen wordt opgelegd wordt in de regel opvolgend met 90%, 50% en 25% gematigd. De matiging is van toepassing op opgelegde boetes voor de feitcodes M268, M269, M309, M315, M485, M486, M491 en M513 uit bijlage M Urm. De minimale boete bedraagt eenmaal het boetebedrag dat voor de bewuste overtreding kan worden opgelegd. De matiging van drie staffels wordt vanaf 2020 toegepast.
Voor de overige administratieve overtredingen, die gezien de aard en de ernst van de overtreding alleen door uitgebreider (administratief) onderzoek en/of door de NVWA ter plaatse geconstateerd kunnen worden geldt een ander matigingsbeleid. Als wordt geconstateerd dat dit type voorschrift meermaals is geschonden wordt een matiging van opvolgend 50% en 25% toegepast. De matiging van twee staffels wordt vanaf 2020 toegepast.
Ten slotte kan uit het rapport van bevindingen van de NVWA duidelijk worden dat overtredingen herhaaldelijk, maar bewust zijn gepleegd. Als deze situatie zich voordoet wordt de boete voor deze overtredingen niet gematigd.

Voetnoten

1.Versie 2.0, datum 1 februari 2022