ECLI:NL:RBOBR:2023:2019

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
28 april 2023
Publicatiedatum
28 april 2023
Zaaknummer
21/387
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de compensatie transitievergoeding in het bestuursrecht met betrekking tot beëindiging van het dienstverband van een terminaal zieke werknemer

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedateerd 28 april 2023, wordt het beroep van Safelines B.V. tegen de beslissing van het UWV behandeld. Eiseres, als werkgever, had een transitievergoeding betaald aan een terminaal zieke werknemer die vervroegd een IVA-uitkering ontving. Het UWV had de aanvraag voor compensatie van deze transitievergoeding afgewezen, omdat het dienstverband was beëindigd voordat de termijn van het opzegverbod wegens ziekte was verstreken. Eiseres was van mening dat zij niet benadeeld was door de eerdere beëindiging van het dienstverband en dat de werknemer, gezien zijn situatie, baat had bij de vervroegde uitbetaling van de transitievergoeding.

De rechtbank oordeelt dat de strikte toepassing van de wettelijke eis dat het dienstverband pas na twee jaar ziekte had mogen worden beëindigd, in dit geval niet opgaat. De rechtbank stelt vast dat de wetgever geen rekening heeft gehouden met de specifieke omstandigheden van deze zaak, waardoor toetsing aan ongeschreven rechtsbeginselen mogelijk is. De rechtbank concludeert dat eiseres, door de omstandigheden van de werknemer en de eerdere beëindiging van het dienstverband, niet bevoordeeld is en kent de compensatie van € 32.431 toe aan eiseres. Het UWV moet het griffierecht van € 360 vergoeden. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een menselijke maat in de toepassing van de wet.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 21/387

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 april 2023 in de zaak tussen

Safelines B.V., te Rosmalen, eiseres

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: P.M.W. van der Helm).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de beslissing van het UWV om geen compensatie toe te kennen voor een door eiseres betaalde transitievergoeding.
1.1.
Eiseres heeft als ex-werkgever van [werknemer] (werknemer) een transitievergoeding betaald in verband met de beëindiging van het dienstverband met hem. Vervolgens heeft eiseres een aanvraag voor compensatie van deze transitievergoeding bij het UWV ingediend.
1.2.
Met het besluit van 10 november 2020 heeft het UWV vastgesteld dat eiseres geen recht heeft op compensatie, omdat het dienstverband met de werknemer is beëindigd voordat (de termijn van) het opzegverbod wegens ziekte was afgelopen.
1.3.
Eiseres is het met dit besluit niet eens en is hiertegen in bezwaar gegaan. Met het besluit van 13 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft het UWV dit bezwaar ongegrond verklaard.
1.4.
Omdat eiseres het ook met het bestreden besluit niet eens is, heeft zij hiertegen beroep ingesteld.
1.5.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
De zitting was op 29 november 2022. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres vertegenwoordigd door haar gemachtigde en de heer [operationeel directeur] (operationeel directeur). Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1.7.
Tijdens de zitting is de zaak aangehouden zodat het UWV kon nagaan of in deze zaak aanleiding bestond om maatwerk toe te passen. Het UWV heeft haar reactie op 12 januari 2023 aan de rechtbank gestuurd en daarin aangegeven geen aanleiding te zien om maatwerk toe te passen. Eiseres heeft hierop gereageerd bij brief van 17 februari 2023. Op deze brief heeft het UWV vervolgens nog gereageerd bij brief van 3 maart 2023.
1.8.
Partijen hebben vervolgens naar aanleiding van de brief van de rechtbank van 31 maart 2023 niet aangegeven dat zij nog behoefte hadden aan een nadere zitting. Daarop heeft de rechtbank op 19 april 2023 het onderzoek in de zaak is gesloten. Partijen zijn daarover door de rechtbank met een brief van diezelfde datum geïnformeerd.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank verklaart het beroep van eiseres gegrond en kent haar de compensatie toe voor de door haar aan de werknemer betaalde transitievergoeding. In punt 3 van deze uitspraak staan de relevante feiten en omstandigheden. In punt 4 staat wat eiseres met deze procedure wil bereiken en in punt 5 staat wat het UWV daarvan vindt. In punt 6 staan de voor deze zaak belangrijke wettelijke bepalingen. In punt 7 staat de onderbouwing van het oordeel van de rechtbank en in punt 8 tot welke conclusie en gevolgen dat leidt.
3. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
3.1.
De werknemer was bij eiseres in dienst sinds 10 november 2005. Op 17 juli 2017 heeft de werknemer zich arbeidsongeschikt gemeld. Vanwege deze arbeidsongeschiktheid met geen tot een zeer geringe kans op herstel, heeft de werknemer op 26 oktober 2018 een aanvraag met een verkorte wachttijd voor een IVA-uitkering (Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten) ingediend bij het UWV.
3.2.
Met het besluit van 10 december 2019 is aan de werknemer niet na twee jaren, maar na ongeveer 18 maanden arbeidsongeschiktheid per 4 januari 2019 een vervroegde IVA-uitkering toegekend. Eiseres heeft vervolgens het dienstverband bij brief van 13 december 2018 met ingang van 4 januari 2019 beëindigd en een transitievergoeding betaald van
€ 32.431. Tussen partijen is geen vaststellingsovereenkomst gesloten. De werknemer is in de maand februari 2020 overleden.
4. Eiseres is van mening dat haar niet zou mogen worden tegengeworpen dat zij de arbeidsovereenkomst heeft beëindigd in de periode waarin het opzegverbod wegens ziekte zou hebben gegolden. Daartoe voert zij aan dat zij onbekend was met een dergelijke situatie en dat zij daarom contact heeft gezocht met het UWV. Er is toen gezegd dat zij geen ontslagaanvraag hoefde in te dienen en dat er ook geen vaststellingsovereenkomst opgesteld hoefde te worden. Naar aanleiding van de informatie van het UWV heeft zij een brief opgesteld richting de werknemer dat het dienstverband beëindigd gaat worden. Eiseres was in de veronderstelling dat het opzegverbod tijdens ziekte niet langer van toepassing was omdat aan de werknemer een IVA-uitkering is toegekend na een verkorte wachttijd. Eiseres stelt dat het UWV aan haar niet heeft medegedeeld dat zij het dienstverband twee jaar had moeten laten doorlopen. Indien het UWV de juiste informatie had verstrekt dan had zij de arbeidsovereenkomst op het juiste moment opgezegd en had zij wel recht gehad op compensatie ter hoogte van € 32.431.Verder geeft eiseres aan dat zij op geen enkele wijze haar verplichtingen niet is willen nakomen. De IVA-uitkering die de werknemer ontving was hoger dan het loon waar hij op grond van de loondoorbetalingsverplichting recht op had en dat mocht met elkaar worden verrekend. Per saldo is de werknemer niet benadeeld door de eerdere opzegging, omdat hij zonder die opzegging niet meer loon zou hebben ontvangen en (dus) ook zijn transitievergoeding niet hoger zou zijn. Zij heeft juist als goed werkgever willen handelen en het dienstverband niet onnodig langer willen laten doorlopen.
5. Het UWV handhaaft zijn stelling dat volgens artikel 7:673e van het BW een van de voorwaarden voor recht op compensatie is dat de arbeidsovereenkomst wordt beëindigd na een periode van twee jaren, de periode van het opzegverbod wegens ziekte. Dat er aan de werknemer een vervroegde IVA-uitkering is toegekend, maakt dat niet anders. Uit het telefoonregistratiesysteem van het UWV volgt dat er eind december 2018/ begin 2019 wel contactmomenten zijn geweest tussen eiseres en het UWV, maar daaruit blijkt niet dat deze zijn gegaan over de transitievergoeding van de werknemer.
6. Bij de beoordeling van deze zaak door de rechtbank zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang.
6.1.
De werkgever is sinds de invoering van de Wet werk en zekerheid per 1 juli 2015 voor een dienstverband dat op of na die datum eindigt aan de werknemer (in beginsel) een transitievergoeding verschuldigd op grond van artikel 7:673 van het BW. Dat geldt ook voor dienstverbanden van werknemers die langdurig (ten minste twee jaar) arbeidsongeschikt zijn en voor wie op de werkgever geen loonbetalingsverplichting meer rust, de zogenoemde slapende dienstverbanden. Omdat het verschuldigd zijn van een transitievergoeding na een ontslag wegens langdurige arbeidsongeschiktheid door werkgevers als onrechtvaardig werd ervaren, heeft de wetgever bij wet van 11 juli 2018, houdende maatregelen met betrekking tot de transitievergoeding bij ontslag wegens bedrijfseconomische omstandigheden of langdurige arbeidsongeschiktheid, in werking getreden op 1 april 2020 , met artikel 7:673e van het BW voorzien in een compensatie voor de door de werkgever betaalde transitievergoeding
6.2.
Op grond van artikel 7:670, eerste lid, aanhef en onder a, van het BW kan de werkgever de arbeidsovereenkomst niet opzeggen gedurende de tijd dat de werknemer ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, tenzij de ongeschiktheid ten minste twee jaren heeft geduurd. Op grond van het elfde lid van dit artikel geldt dat verbod niet na een periode van twee jaar van arbeidsongeschiktheid, tenzij, voor zover hier van belang, sprake is van een verlenging van de periode van twee jaar door bijvoorbeeld het opleggen van een loonsanctie bij het onvoldoende nakomen van de re-integratieverplichtingen.
6.3.
Op grond van artikel 7:673e, eerste lid, van het BW bestaat recht op compensatie, indien de arbeidsovereenkomst na de periode bedoeld in artikel 7:670, eerste lid, onderdeel a, en (eventueel) elfde lid, van het BW is beëindigd en de werkgever een transitievergoeding verschuldigd was. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat op grond van artikel 7:673e, derde lid, van het BW de leden 1 en 2 van overeenkomstige toepassing zijn indien de werkgever op grond van artikel 7:673 van het BW een transitievergoeding verschuldigd zou zijn als de arbeidsovereenkomst, die bij overeenkomst is beëindigd, door opzegging of ontbinding zou zijn beëindigd.
7. De rechtbank legt hierna uit waarom zij het beroep van eiseres gegrond verklaart en welke gevolgen dit oordeel heeft.
7.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat de arbeidsovereenkomst tussen eiseres en haar werknemer is beëindigd voordat de termijn van twee jaar, zoals is genoemd in artikel 7:670, eerste en elfde lid, van het BW, was verstreken. Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee dus niet voldaan aan een van de voorwaarden voor compensatie van de betaalde transitievergoeding, zoals is opgenomen in artikel 7:673e eerste lid, aanhef en onder a, van het BW.
7.2.
In dit geval gold op grond van artikel 7:670a, tweede lid, onder a, van het BW het opzegverbod tijdens ziekte niet langer meer en kon de arbeidsovereenkomsten eerder dan na twee jaar worden beëindigd. In een recente uitspraak van de Centrale Raad van Beroep is bepaald dat ook in dat geval pas recht op compensatie bestaat in geval van beëindiging na de termijn van twee jaar van het opzegverbod, ook indien een vervoegde IVA-uitkering is toegekend. [1]
7.3.
Het beroep van eiseres op het vertrouwensbeginsel, treft geen doel. Eiseres heeft aangegeven dat het UWV onjuiste informatie heeft verstrekt. Als het UWV de juiste informatie had verstrekt, dan had zij de arbeidsovereenkomst op het juiste moment opgezegd en had zij recht gehad op compensatievergoeding. Het UWV heeft gesteld dat uit niets blijkt dat zij concrete toezeggingen heeft gedaan waaruit blijkt dat eiseres het dienstverband met de werknemer voor het einde van het opzegverbod kon opzeggen en dat er dan toch recht op compensatie transitievergoeding zou bestaan. Het UWV heeft daartoe een volledige contacthistorie van eiseres met het UWV overgelegd. De rechtbank is met het UWV van oordeel dat uit haar telefoonregistratiesysteem volgt dat er eind december 2018/ begin 2019 wel contactmomenten zijn geweest, maar daaruit blijkt niet dat deze zijn gegaan over de transitievergoeding van de werknemer. Dat hoeft niet in te houden zoals eiseres naar voren heeft gebracht dat zij geen contact heeft gezocht met het UWV, maar uit niets – anders dan de verklaringen van eiseres – blijkt dat er concrete toezeggingen zijn gedaan dat eiseres het dienstverband met de werknemer voor het einde van het opzegverbod kon opzeggen en dat er dan toch recht op compensatie transitievergoeding zou bestaan. Gelet op dit alles is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van schending van het vertrouwensbeginsel.
7.4.
Eiseres heeft verder gesteld dat zij juist goed als goed werkgever heeft willen handelen en het dienstverband niet onnodig langer heeft willen laten doorlopen.
7.4.1.
Voor zover eiseres een beroep doet op het evenredigheidsbeginsel als bedoeld in artikel 3:4, tweede lid, van de Awb, slaagt dit niet. Op grond hiervan mogen de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. Artikel 7:673e, tweede lid, van het BW is dwingend geformuleerd. Ook is deze bepaling onderdeel van een zogenoemde wet in formele zin. Een dergelijke wet kan niet worden getoetst aan artikel 3:4, tweede lid van de Awb, wat recent in de rechtspraak is (her)bevestigd. [2] Los van voornoemd artikel 3:4 van de Awb is in deze uitspraak bevestigd dat bij de huidige stand van de rechtsontwikkeling een bepaling uit een wet in formele zin niet getoetst kan worden aan het evenredigheidsbeginsel (als algemeen rechtsbeginsel van ongeschreven recht). Op grond van het toetsingsverbod van artikel 120 van de Grondwet is uitgesloten dat de rechter een bepaling van een wet in formele zin aan algemene rechtsbeginselen, zoals het evenredigheidsbeginsel, toetst.
7.4.2.
Indien echter sprake is van bijzondere omstandigheden die niet zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever, kan dit echter aanleiding geven tot een andere uitkomst dan waartoe strikte toepassing van de wet leidt. Dat is het geval indien die niet-verdisconteerde bijzondere omstandigheden de toepassing van de wettelijke bepaling zozeer in strijd doen zijn met algemene rechtsbeginselen of (ander) ongeschreven recht dat die toepassing achterwege moet blijven. Het gaat dus om de vraag óf de wetgever aan de specifieke omstandigheden van het geval heeft gedacht. Heeft de wetgever hier niet aan gedacht, dan is het mogelijk om de wet toch aan rechtsbeginselen en ongeschreven recht te toetsen. Dat wordt contra legem (tegen de wet) toetsing genoemd. Als de wetgever het specifieke geval wel onder ogen heeft gezien, dan is contra legem toetsing niet toegestaan. In dat geval zou rechterlijke toetsing van de wet de afweging van de wetgever namelijk doorkruisen. Dan geldt het toetsingsverbod wel.
7.5.
Uit de wetsgeschiedenis blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet dat de wetgever een situatie zoals hierna omschreven onder ogen heeft gezien. Dit betekent dat het voor de rechtbank in dit specifieke geval mogelijk om de wet toch aan rechtsbeginselen en ongeschreven recht te toetsen. De rechtbank vult de rechtsgronden van eiseres ambtshalve aan in die zin dat zij in het kader van deze toetsing geacht wordt een beroep te doen op het evenredigheidsbeginsel (als algemeen rechtsbeginsel van ongeschreven recht). Bij die toetsing betrekt de rechtbank het volgende.
7.5.1.
Het gaat in deze zaak om een werknemer die ernstig ziek was en waarvan de kans op herstel was uitgesloten. De werknemer is ongeveer een jaar na het toekennen van de vervroegde IVA-uitkering aan de gevolgen van zijn ziekte overleden. Door de eerdere beëindiging van de arbeidsovereenkomst heeft de werknemer ook eerder zijn transitievergoeding ontvangen. Voor de werknemer had dit als voordeel dat hij al eerder in de wetenschap was dat de beëindiging van zijn dienstverband voor hem en zijn nabestaanden financieel was geregeld en moet worden aangenomen dat de werknemer persoonlijk langer baat heeft kunnen hebben van het eerder toekennen van de transitievergoeding door eiseres. De rechtbank vindt dat dit in de specifieke situatie van de werknemer voor hem een groot voordeel is geweest. Dat had anders geweest als de werknemer naar verwachting nog een lang leven voor zich zou hebben. Het toekennen van dat voordeel past ook goed binnen de doelstelling van de wetgever die expliciet heeft overwogen dat ook ontvangers van een IVA-uitkering recht moeten hebben op een transitievergoeding en ook in het geval dat hun (medische) situatie niet verbetert. [3] De rechtbank stelt vast dat als eiseres het dienstverband niet vroegtijdig had beëindigd, zij zondermeer in aanmerking was gekomen voor een compensatie van de betaalde transitievergoeding. De werknemer is immers ongeveer 6 maanden na de hiervoor genoemde termijn van 2 jaar, overleden. Gevolg daarvan was wel geweest dat de werknemer langer had moeten wachten op het ontvangen van de transitievergoeding en daar in zijn laatste levensfase zelf minder profijt van had gehad, enkel en alleen zodat eiseres zeker zou zijn dat zij kon worden gecompenseerd. Dat had in dit geval minder goed beantwoord aan de doelstelling van de wetgever zoals die hiervoor is weergegeven.
7.5.2.
Ook vindt de rechtbank het aannemelijk dat eiseres met het UWV over deze situatie contact heeft gehad voordat zij het dienstverband met de werknemer beëindigde. Het UWV heeft op de zitting ook aangegeven eiseres te geloven dat zij op het door haar genoemde moment contact heeft gehad met het UWV. De inhoud van dat contact is weliswaar niet (meer) objectief vast te stellen, zoals het UWV ook terecht aangeeft, maar voor de rechtbank is het voldoende duidelijk dat eiseres niet op eigen houtje heeft willen handelen en advies heeft willen inwinnen bij de instantie die over het toekennen van de compensatie gaat. Zij heeft zich dus gerealiseerd dat daarvoor regels golden (die haar niet geheel bekend waren) en heeft daar kennelijk ook naar willen handelen om niet het risico te lopen dat de betaalde vergoeding niet zouden worden gecompenseerd. In de totale beoordeling legt ook dit element gewicht in de schaal.
7.5.3.
Tot slot is niet gebleken dat eiseres door de eerdere beëindiging van het dienstverband met de werknemer en de eerdere uitbetaling van de transitievergoeding is bevoordeeld en evenmin is gebleken dat het UWV daardoor is benadeeld. Eiseres heeft juist als goed werkgever heeft willen handelen en in feite – zoals ze het zelf kort en bondig op de zitting heeft gezegd – de ontslagbrief naar de werknemer te vroeg verstuurd.
7.6.
De rechtbank is om de in 7.5.tot en met 7.5.3. genoemde redenen in deze specifieke zaak van oordeel dat sprake is van een omstandigheid die zo bijzonder en uitzonderlijk is dat strikte toepassing van artikel 7:673e van het BW zozeer in strijd zou zijn met het evenredigheidsbeginsel (als algemeen rechtsbeginsel van ongeschreven recht), dat die strikte toepassing achterwege moet blijven. Eiseres heeft de menselijke maat toegepast richting de werknemer en vraagt de rechtbank terecht dat die menselijke maat ook ten opzichte van haar wordt toegepast.

Conclusie en gevolgen

8. Gelet op voorgaande overwegingen heeft het UWV onterecht de aanvraag voor compensatie van de transitievergoeding afgewezen. Het beroep is dus gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De rechtbank voorziet zelf in deze zaak en kent een bedrag van € 32.431 toe aan compensatie voor de door haar aan de werknemer betaalde transitievergoeding. Omdat het beroep gegrond is, moet het UWV het door eiseres betaalde griffierecht van € 360,- vergoeden. Van door eiseres gemaakte proceskosten is niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigd het bestreden besluit;
  • herroept het besluit van 10 november 2020;
  • kent aan eiseres een bedrag van € 32.431,- toe aan compensatie voor de door haar aan [werknemer] betaalde transitievergoeding;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • bepaalt dat het UWV het door eiseres betaalde griffierecht van € 360,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Vink, rechter in aanwezigheid van mr. I.M.C. van Og, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 28 april 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Centrale Raad van Beroep 9 maart 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:445.
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 1 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:772.
3.Kamerstukken II 2016-17, 34699, nr. 3, p. 2.