ECLI:NL:RBOBR:2023:1460

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
29 maart 2023
Publicatiedatum
29 maart 2023
Zaaknummer
C/01/367075 / HA ZA 21-56
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aandeelhoudersgeschil met betrekking tot contractuele boetes en tegenstrijdig belang in vennootschappen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Oost-Brabant is behandeld, betreft het een aandeelhoudersgeschil tussen twee besloten vennootschappen en hun aandeelhouders. De eiseres, aangeduid als [eiseres] B.V., vordert contractuele boetes van de gedaagden, waaronder [gedaagde sub 1] B.V. en Tricomstate Holding B.V., wegens schendingen van de aandeelhoudersovereenkomsten. De rechtbank behandelt de vorderingen in conventie en reconventie, waarbij de focus ligt op de uitleg van bepalingen omtrent tegenstrijdig belang en goedkeuring van bestuursbesluiten. De rechtbank oordeelt dat [gedaagde sub 1] meerdere keren in strijd heeft gehandeld met de regeling voor tegenstrijdig belang, wat leidt tot verbeurte van boetes. De rechtbank wijst de vorderingen van [eiseres] toe voor een totaalbedrag van € 500.000,00, vermeerderd met wettelijke rente en kosten. De vorderingen van [gedaagde sub 1] in reconventie worden afgewezen, evenals de vorderingen van [eiseres] tegen Tricomstate Holding. De proceskosten worden toegewezen aan de in het ongelijk gestelde partijen.

Uitspraak

RECHTBANK Oost-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Zaaknummer: C/01/367075 / HA ZA 21-56
Vonnis van 29 maart 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaten: mr. A. al Mansouri en mr. L. Sjoerts te Nijmegen,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 1] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TRICOMSTATE HOLDING B.V.,
gevestigd te Vught,
gedaagde in conventie,
advocaat: mr. J. Oerlemans te 's-Hertogenbosch.
Partijen zullen hierna ‘ [eiseres] ’ en ‘ [gedaagden] c.s.’, genoemd worden. [gedaagden] c.s. zal ook afzonderlijk ‘ [gedaagde sub 1] ’ en ‘Tricomstate Holding’ genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 8 december 2021 en de daarin genoemde stukken;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 13 december 2022 en de daarin genoemde stukken.
1.2.
Aan het einde van de mondelinge behandeling is bepaald dat vonnis wordt gewezen.

2.De zaak in het kort

2.1.
In deze procedure gaat het om geschillen tussen aandeelhouders. In conventie maakt [eiseres] aanspraak op boetes vanwege meerdere overtredingen door [gedaagde sub 1] en Tricomstate Holding van de aandeelhoudersovereenkomst van i3 Holding B.V., hierna te noemen ‘i3 Holding’. In reconventie maakt [gedaagde sub 1] aanspraak op boetes vanwege meerdere overtredingen door [eiseres] van de aandeelhoudersovereenkomst van Tricomstate Vastgoed B.V., hierna te noemen ‘Tricomstate Vastgoed’.

3.De feiten

Geschiedenis
3.1.
In 2001 hebben de heren [A] (hierna: ‘ [A] ’), [B] (hierna: ‘ [B] ’) en [C] (hierna: ‘ [C] ’) de ‘i3 Groep’ opgericht, waartoe verschillende vennootschappen behoorden. In 2008/2009 hebben [A] en [B] aangegeven dat zij met pensioen wilden en dat zij hun aandelenbelang wilden verkopen. Dat heeft geleid tot een herstructurering met als doel dat [A] en [B] financiers/vermogensverschaffers op afstand zouden worden, terwijl [C] actief zou blijven binnen de i3 Groep.
3.2.
In dat kader is een raamovereenkomst gesloten met een stappenplan. Bij die raamovereenkomst zijn onder meer partij: [A] en zijn persoonlijke vennootschap [bedrijf 1] B.V. (hierna: ‘ [bedrijf 1] ’), [B] en zijn persoonlijke vennootschap [eiseres] B.V. (hierna: ‘ [eiseres] ’) en [C] en zijn persoonlijke vennootschap [gedaagde sub 1] B.V. (hierna: ‘ [gedaagde sub 1] ’).
3.3.
De herstructurering is in 2009 gerealiseerd.
3.4.
Op 19 januari 2010 zijn [bedrijf 1] , [eiseres] , [gedaagde sub 1] en Tricomstate Holding als aandeelhouders en (Tricomstate B.V. als rechtsvoorganger van) i3 Holding als de vennootschap een aandeelhoudersovereenkomst, gedateerd op 30 december 2009, met elkaar aangegaan, hierna te noemen de ‘Aandeelhoudersovereenkomst i3 Holding’. Daarin is onder meer bepaald dat [bedrijf 1] , [eiseres] en [gedaagde sub 1] als houders van cumulatief preferente aandelen bij de winstverdeling van i3 Holding voorrang hebben op de gewone aandelen. Pas na uitkering van de volledige gezamenlijke agioreserve op de cumulatief preferente aandelen wordt dividend uitgekeerd op de gewone aandelen. De uitkeringen ten laste van de agioreserve vinden allereerst plaats op de cumulatief preferente aandelen van [eiseres] en [bedrijf 1] , waarna hetgeen resteert wordt uitgekeerd op de cumulatief preferente aandelen van [gedaagde sub 1] . Na volledige uitkering van agio en dividend aan [eiseres] en [bedrijf 1] verkopen en leveren zij hun cumulatief preferente aandelen tegen nominale waarde aan [gedaagde sub 1] .
3.5.
In 2011 is [B] overleden. Mevrouw [D] (hierna: ‘ [D] ’) is zijn weduwe en erfgename.
Verhoudingen
3.6.
In conventie gaat het om de verhoudingen tussen partijen in verband met i3 Holding. De vennootschappelijke structuur ziet er schematisch weergegeven, als volgt uit:
3.7.
i3 Holding is de enig aandeelhouder en bestuurder van i3 Nederland B.V., hierna te noemen ‘i3 Nederland’. Het geplaatste kapitaal van i3 Holding is verdeeld over 15.000 cumulatief preferente aandelen en 18.000 gewone aandelen.
3.8.
De cumulatief preferente aandelen in i3 Holding worden gehouden door [bedrijf 1] , [eiseres] en [gedaagde sub 1] , die elk 5.000 cumulatief preferente aandelen houden. De enig aandeelhouders en bestuurders van die respectievelijke vennootschappen zijn [A] , [D] en [C] .
3.9.
Alle 18.000 gewone aandelen in i3 Holding worden gehouden door Tricomstate Holding. De enig aandeelhouder van Tricomstate Holding is Mijkoin B.V., hierna te noemen ‘Mijkoin’. De enig aandeelhouder van Mijkoin is Stichting Administratiekantoor Mijkoin, hierna te noemen ‘STAK Mijkoin’. [C] bestuurt zowel Tricomstate Holding, Mijkoin als STAK Mijkoin.
3.10.
Aanvankelijk werd i3 Holding bestuurd door [bedrijf 1] (tot 2009), [eiseres] (tot 2010) en [gedaagde sub 1] . Sinds september 2010 (en de periode waarop deze procedure ziet) is [gedaagde sub 1] de enig bestuurder van i3 Holding.
3.11.
In reconventie gaat het om de verhoudingen tussen partijen in verband met Tricomstate Vastgoed B.V., hierna te noemen ‘Tricomstate Vastgoed’. Schematisch weergegeven, ziet de structuur er sinds de herstructurering als volgt uit:
3.12.
Het geplaatste kapitaal van Tricomstate Vastgoed is verdeeld over 18.000 gewone aandelen.
3.13.
De aandelen in Tricomstate Vastgoed worden gehouden door [bedrijf 1] , [eiseres] en [gedaagde sub 1] , die elk 6.000 aandelen houden. Zoals hiervoor al is aangegeven, zijn de enig aandeelhouders en bestuurders van die respectievelijke vennootschappen [A] , [D] en [C] .
3.14.
Tricomstate Vastgoed wordt bestuurd door [bedrijf 1] , [eiseres] en [gedaagde sub 1] .
3.15.
Op 29 september 2009 hebben [bedrijf 1] , [eiseres] en [gedaagde sub 1] als aandeelhouders en Tricomstate Vastgoed als de vennootschap een aandeelhoudersovereenkomst met elkaar gesloten, hierna te noemen de ‘Aandeelhoudersovereenkomst Tricomstate Vastgoed’.
Actuele stand van zaken
3.16.
De algemene vergaderingen van aandeelhouders (hierna in enkelvoud te noemen: ‘AVA’) van i3 Holding vonden tot en met 2016 op informele wijze plaats in Restaurant De Wolfsberg in Groesbeek. Tijdens het diner werden de jaarstukken voorgelegd en de vooraf opgestelde schriftelijke notulen van de vergadering betreffende de vaststelling van de jaarrekening, de winstbestemming en décharge van het bestuur, ondertekend. De laatste keer dat de jaarrekening op deze informele wijze werd vastgesteld, was op 18 augustus 2016. Sinds 2015 hebben [eiseres] en [bedrijf 1] geen agio en dividend meer ontvangen op hun cumulatief preferente aandelen in i3 Holding.
3.17.
In 2020 is de relatie tussen partijen verstoord geraakt toen [eiseres] werd uitgenodigd voor een AVA, waarin gesproken zou worden over een ‘transactievoorstel tot koop 100% van de aandelen i3 Nederland B.V.’.
3.18.
[eiseres] heeft op 19 mei 2020 samen met [bedrijf 1] de Ondernemingskamer aangezocht. Bij beschikkingen van 12 en 20 mei 2021 heeft de Ondernemingskamer onder meer:
  • een onderzoek bevolen naar het beleid en de gang van zaken van i3 Holding en i3 Nederland over de periode vanaf 1 januari 2014;
  • mr. J.H. Stek, hierna te noemen ‘de heer Stek’, tot onderzoeker benoemd;
  • [gedaagde sub 1] als bestuurder van i3 Holding geschorst;
  • drs. [E] tot bestuurder van i3 Holding benoemd;
  • bepaald dat alle aandelen in i3 Holding, met uitzondering van één aandeel per aandeelhouder, ten titel van beheer zijn overgedragen aan mr. M.W.E. Evers.
Op 11 mei 2022 heeft de heer Stek zijn onderzoeksverslag inzake i3 Holding en i3 Nederland uitgebracht.
3.19.
Voor wat betreft Tricomstate Vastgoed geldt dat [gedaagde sub 1] ter gelegenheid van de algemene vergadering van aandeelhouders op 6 juli 2020, waarbij haar schorsing als bestuurder stond geagendeerd, als bestuurder is teruggetreden. Sindsdien zijn [bedrijf 1] en [eiseres] de bestuurders van Tricomstate Vastgoed.

4.Het geschil in conventie

4.1.
In conventie vordert [eiseres] na vermeerdering van eis, samengevat, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a. de veroordeling van [gedaagde sub 1] tot betaling van:
  • € 1.800.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
  • € 6.775,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
  • € 1.736,47 aan beslagkosten en € 452,00 aan advocaatkosten;
de veroordeling van Tricomstate Holding tot betaling van:
  • € 500.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
  • € 13.640.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
  • € 6.775,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
  • € 1.025,29 aan beslagkosten en € 452,00 aan advocaatkosten;
de hoofdelijke veroordeling van [gedaagde sub 1] en Tricomstate Holding in de kosten van de procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het vonnis tot aan de dag van algehele voldoening, te vermeerderen met de nakosten van € 157,00 en, in geval van betekening van het vonnis, € 82,00.
4.2.
[eiseres] legt aan haar vorderingen ten grondslag dat [gedaagden] c.s. de verplichtingen uit hoofde van de Aandeelhoudersovereenkomst i3 Holding meermaals heeft geschonden en daarom contractuele boetes heeft verbeurd.
4.3.
[gedaagden] c.s. voert een aantal verweren tegen de vorderingen, die hierna zullen worden behandeld.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna verder ingegaan.

5.De beoordeling in conventie

Ontvankelijkheid [eiseres]
5.1.
[gedaagden] c.s. heeft als meest verstrekkend verweer aangevoerd dat [eiseres] niet ontvankelijk moet worden verklaard in haar vorderingen. Volgens [gedaagden] c.s. kan een vordering tot betaling van boetes uit de Aandeelhoudersovereenkomst i3 Holding op grond van het bepaalde in artikel 6:15 lid 2 BW slechts door de aandeelhouders van i3 Holding gezamenlijk worden ingesteld en komt zo’n vordering niet toe aan [eiseres] als individuele aandeelhouder. [gedaagden] c.s. licht dat als volgt toe. De vorderingen van [eiseres] zijn gebaseerd op overtredingen van de overeengekomen bepalingen over het voorleggen van besluiten aan de AVA, de regeling voor tegenstrijdig belang en de aanbiedingsplicht. Deze dienen niet alleen ter bescherming van de belangen van [eiseres] , maar ook ter bescherming van de belangen van de andere aandeelhouders en de belangen van de vennootschap. Voor zover hier sprake zou zijn van één of meerdere tekortkomingen, dan betreft dat dus niet alleen een tekortkoming tegen [eiseres] , maar ook tegen de andere
partijen bij de Aandeelhoudersovereenkomst, en in ieder geval ook tegen [bedrijf 1] , de andere cumulatief preferente aandeelhouder. Omdat artikel 15 van de Aandeelhoudersovereenkomst expliciet bepaalt dat de boete wordt verbeurd aan degene tegen wie de verplichtingen niet zijn nagekomen, volgt daar volgens [gedaagden] c.s. uit dat de partijen tegen wie tekort wordt geschoten gezamenlijk een vorderingsrecht verkrijgen.
5.2.
De rechtbank verwerpt het beroep op de niet-ontvankelijkheid, omdat zij met [eiseres] van oordeel is dat [eiseres] een zelfstandig vorderingsrecht heeft. In artikel 15 van de Aandeelhoudersovereenkomst i3 Holding staat dat bij niet-nakoming van de verplichtingen uit de overeenkomst een boete wordt verbeurd “
aan de andere Partij(en) jegens wie bepaalde verplichtingen niet worden nagekomen”. Een redelijke uitleg van dat artikel brengt mee dat voor elke partij tegen wie de contractuele verplichtingen geschonden zijn, (zelfstandig) een vordering ontstaat. Zonder nadere toelichting, die [gedaagden] c.s. niet heeft gegeven, valt immers niet in te zien dat en waarom de omstandigheid dat die bepaling niet uitsluitend dient ter bescherming van de belangen van één partij (zoals in dit geval [eiseres] ), maar ook ter bescherming van de andere partijen en de belangen van de vennootschap, tot de conclusie zou moeten leiden dat de daarop gebaseerde vorderingsrechten in een gemeenschap vallen. Het verweer van [gedaagden] c.s. wordt daarom verworpen.
Vorderingen van [eiseres] op [gedaagde sub 1] vanwege schending regeling voor tegenstrijdig belang
5.3.
[eiseres] heeft meerdere contractuele boetes van [gedaagde sub 1] gevorderd vanwege de schending van de regeling voor tegenstrijdig belang in de Aandeelhoudersovereenkomst i3 Holding.
5.4.
De desbetreffende regeling luidt als volgt:
Artikel 3.5.1:
“Een lid van het Bestuur meldt een (potentieel) tegenstrijdig belang dat van materiële betekenis is voor de Vennootschap en/of de Groepsvennootschappen terstond aan de AVA en verschaft daarover alle relevante informatie. De AVA is steeds bevoegd om een of meer andere personen aan te wijzen die alsdan vertegenwoordigingsbevoegd zijn.”;
Artikel 3.5.2:
“Een tegenstrijdig belang bestaat in elk geval wanneer de Vennootschap en/of Groepsvennootschap voornemens is een transactie aan te gaan met een rechtspersoon:
waarin een lid van het Bestuur persoonlijk een materieel en financieel belang houdt; of
waarvan een bestuurslid een familierechtelijke verhouding heeft met een lid van het Bestuur; of
waarbij een lid van het Bestuur een bestuurs- of toezichthoudende functie vervult.”.
Nietigheid regeling voor tegenstrijdig belang?
5.5.
[gedaagde sub 1] heeft tegen die vorderingen als eerste het verweer gevoerd dat deze regeling nietig is. Zij voert daartoe aan dat de in de regeling opgenomen bevoegdheid van de AVA i3 Holding om andere personen aan te wijzen die in geval van een tegenstrijdig belang vertegenwoordigingsbevoegd zijn (tweede volzin in artikel 3.5.1), in strijd is met hetgeen dwingendrechtelijk in artikel 2:239 lid 6 BW bepaald is. Dit omdat de verschuiving van de beslissingsbevoegdheid naar de AVA op grond van artikel 2:239 lid 6 BW alleen in de statuten kan worden uitgesloten en de tweede volzin van artikel 5.3.1 niet zo’n verschuiving is.
5.6.
Artikel 2:239 lid 6 BW, zoals dat van kracht is vanaf 1 januari 2013, luidt als volgt:

Een bestuurder neemt niet deel aan de beraadslaging en besluitvorming indien hij daarbij een direct of indirect persoonlijk belang heeft dat tegenstrijdig is met het belang bedoeld in lid 5. Wanneer hierdoor geen bestuursbesluit kan worden genomen, wordt het besluit genomen door de raad van commissarissen. Bij ontbreken van een raad van commissarissen, wordt het besluit genomen door de algemene vergadering, tenzij de statuten anders bepalen.
5.7.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep op de nietigheid van de regeling niet slaagt, ook al wijkt de regeling af van de door artikel 2:239 lid 6 BW dwingendrechtelijk voorgeschreven wijze van verschuiving van de beslissingsbevoegdheid van de AVA. Dit brengt immers hooguit mee dat partijen op die afwijkende regeling geen rechtsgeldig beroep meer kunnen doen. Maar dat laat onverlet dat [eiseres] nog wel met vrucht een beroep kan doen op de uit dat artikel voortvloeiende verplichting voor [gedaagde sub 1] om melding te maken van de aanwezigheid van een tegenstrijdig belang en daar informatie over te verstrekken. Zonder nadere toelichting, die [gedaagde sub 1] verder niet heeft gegeven, valt niet in te zien dat die meldings- en informatieverplichting onlosmakelijk verbonden is met de aanwijzingsbevoegdheid van de AVA i3 Holding. [eiseres] heeft immers een op zichzelf staand belang bij de meldings- en informatieverplichting. Dat belang bestaat eruit dat zij vanwege haar positie als cumulatief preferente aandeelhouder zonder bestuurlijke betrokkenheid bij i3 Holding met het oog op de uitkering van agio en dividend toezicht moet kunnen houden op het handelen van [gedaagde sub 1] als bestuurder. Dit zal hieronder nog verder worden toegelicht. De conclusie is dus dat het beroep van [gedaagde sub 1] op de nietigheid van de regeling zal worden verworpen.
Uitleg regeling voor tegenstrijdig belang
5.8.
Voordat de rechtbank de vorderingen die zien op de schending van de regeling van het tegenstrijdig belang afzonderlijk zal behandelen, zal zij allereerst in algemene zin ingaan op de uitleg van de bepaling van het tegenstrijdig belang, aangezien partijen daarover twisten en de uitleg daarvan van belang is voor de toewijsbaarheid van de vorderingen.
5.9.
Op grond van artikel 3.5.1 doet zich een inbreuk op de verplichtingen uit dit artikel voor als sprake is van:
  • een daadwerkelijk of potentieel tegenstrijdig belang;
  • van materiële betekenis;
  • dat niet terstond is gemeld aan de AVA met verstrekking van alle relevante informatie.
5.10.
Partijen verschillen erover van mening wanneer sprake is van een overtreding van de regeling voor tegenstrijdig belang. Dit komt neer op uitleg van deze bepaling. Volgens vaste rechtspraak gaat het er bij de uitleg van een bepaling in de overeenkomst niet om te bepalen wat letterlijk is neergelegd, maar om wat partijen over en weer uit elkaars verklaringen redelijkerwijze mochten afleiden. Bij deze uitleg dient de rechter rekening te houden met alle bijzondere omstandigheden van het gegeven geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen (HR 20 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1427).
De rechtbank stelt voorop dat partijen ter zitting desgevraagd hebben toegelicht, dat Witlox de schriftelijke overeenkomsten heeft opgesteld en de inhoud daarvan aan partijen heeft toegelicht, terwijl partijen niet met elkaar over de bepalingen uit die overeenkomsten hebben gesproken. Daarom kan de rechtbank in het navolgende bij de uitleg van de regeling voor tegenstrijdig belang niet aanknopen bij hetgeen partijen daarover over en weer hebben verklaard.
5.11.
Allereerst volgt de rechtbank [gedaagde sub 1] niet in haar standpunt dat het begrip ‘tegenstrijdig belang’ zich zou beperken tot gevallen, waarin sprake is van een ‘transactie’ in de zin van artikel 3.5.2 van de Aandeelhoudersovereenkomst i3 Holding. Dat tweede artikellid is immers niet limitatief bedoeld. Het geeft in aanvulling op artikel 3.5.1 slechts voorbeelden van situaties die in elk geval een tegenstrijdig belang in de zin van dat eerste artikellid opleveren. Daarom doet de afwezigheid van een ‘transactie’ als bedoeld in artikel 3.5.2 niet af aan de toepasselijkheid van artikel 3.5.1 als daar op grond van de hierna door de rechtbank te geven uitleg sprake van is.
5.12.
Omdat het begrip ‘tegenstrijdig belang’ niet nader in de overeenkomst is vastgesteld en gesteld noch gebleken is dat partijen daarover tijdens de totstandkoming van deze bepaling hebben gesproken, zal de rechtbank dit uitleggen aan de hand van de invulling van dit begrip volgens de wet en de jurisprudentie. Artikel 2:239 BW bepaalt dat sprake is van een tegenstrijdig belang als een bestuurder een direct of indirect persoonlijk belang heeft dat tegenstrijdig is aan het belang van de vennootschap. Volgens vaste rechtspraak is sprake van een tegenstrijdig belang als een bestuurder door een persoonlijk belang of door zijn betrokkenheid bij een ander, niet met dat van de vennootschap parallel lopend, belang niet in staat moet worden geacht om het belang van de vennootschap te bewaken, zoals van een integer en onbevooroordeeld bestuurder mag worden verwacht. Niet vereist is dat het zeker is dat de vennootschap zal worden benadeeld; voldoende is dat sprake is van zodanig onverenigbare belangen dat in redelijkheid kan worden betwijfeld dat de bestuurder zich uitsluitend laat leiden door het belang van de vennootschap (HR 29 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0033, Bruil/Kombex).
5.13.
Of een tegenstrijdig belang van ‘materiële betekenis’ is, zal de rechtbank beoordelen in het licht van de bedoeling en aard van de regeling, tegen de achtergrond van de reden waarom de Aandeelhoudersovereenkomst indertijd is aangegaan en in samenhang gelezen met de overige inhoud van de Aandeelhoudersovereenkomst i3 Holding. Naar het oordeel van de rechtbank wordt beoogd dat de AVA wordt geïnformeerd over een tegenstrijdig belang als dat in redelijkheid relevant is. Daarvan zal onder meer sprake zijn bij besluitvorming buiten de normale, reguliere, bedrijfsuitoefening van alledag of als de besluitvorming gepaard gaat met substantiële (geldelijke) belangen.
5.14.
De ‘AVA’ aan wie op grond van artikel 3.5.1 dit tegenstrijdig belang gemeld moet worden, betreft naar het oordeel van de rechtbank de vergadering van alle houders van aandelen in i3 Holding, dus zowel de houders van de gewone aandelen als de houders van de cumulatief preferente aandelen. Immers, de Aandeelhoudersovereenkomst i3 Holding geeft onder artikel 1.1 de volgende definitie voor AVA: “
de algemene vergadering van Aandeelhouders van de Vennootschap”. De ‘Aandeelhouders’ zijn volgens dat artikel “
de houders van Gewone Aandelen en/of Cumulatief Preferente Aandelen in het kapitaal van de Vennootschap”. Uit de letterlijke tekst van de overeenkomst blijkt dus dat onder AVA wordt verstaan de algemene vergadering van de houders van gewone aandelen en/of cumulatief preferente aandelen in het kapitaal van de vennootschap. De woorden ‘en/of’ moeten dan zo worden uitgelegd dat als en zo lang er sprake is van cumulatief preferente aandeelhouders ‘en’ moet worden gelezen, terwijl ‘of’ slechts aan de orde is als er geen cumulatief preferente aandeelhouders (meer) zijn. Die tekstuele uitleg strookt bovendien met de bedoeling van partijen. Partijen hebben immers beoogd dat [gedaagde sub 1] in geval van een tegenstrijdig belang gehouden is om dit te melden bij de cumulatief preferente aandeelhouders. Zoals hiervoor bij de bespreking van de feiten is beschreven, zijn [eiseres] en [bedrijf 1] namelijk na de herstructurering op afstand van de vennootschap komen te staan, terwijl zij als cumulatief preferente aandeelhouders wel als eerste aanspraak hebben gehouden op de toegezegde uitkering van agio en dividend. Dat maakt dat zij een relevant belang hebben bij de melding door [gedaagde sub 1] van eventuele tegenstrijdige belangen van materiële betekenis, zodat zij toezicht kunnen houden op het handelen van [gedaagde sub 1] in het belang van de vennootschap en hun daarvan afgeleide belang bij de verkrijging van agio en dividend. In deze context heeft [gedaagde sub 1] onvoldoende gemotiveerd gesteld dat en waarom de woorden ‘en/of’ desondanks een keuzemogelijkheid voor [gedaagde sub 1] bij een mogelijk tegenstrijdig belang zouden inhouden en waarom [gedaagde sub 1] dan zou mogen volstaan met een melding aan de AVA van de gewone aandeelhouders (Tricomstate Holding). Dit zou immers in feite neerkomen op een melding van [C] aan zichzelf, nu alleen hij van beide vennootschappen de bestuurder is. Dit betekent dat een redelijke uitleg van deze bepaling meebrengt dat onder de ‘AVA i3 Holding’ ook de AVA van de houders van cumulatief preferente aandelen in i3 Holding wordt verstaan, zodat [gedaagde sub 1] ook aan [eiseres] meldingsplichtig is.
5.15.
Voorts moet de melding van het tegenstrijdig belang terstond aan de AVA worden gedaan, en moet daarover ‘alle relevante informatie’ worden verstrekt. Het gaat dan naar het oordeel van de rechtbank om alle informatie die de AVA nodig heeft om zich een volledig en juist beeld te kunnen vormen van de aard en omvang van het tegenstrijdig belang en van de risico’s daarvan voor de besluitvorming. De bedoeling van de regeling is immers, zoals hiervoor is overwogen, dat de AVA toezicht kan houden op het handelen van de bestuurder in de vennootschap. Dat kan de AVA alleen als het tegenstrijdig belang ondubbelzinnig aan haar is gemeld en zij daarover volledig is geïnformeerd.
5.16.
De conclusie is dat een schending van de regeling voor tegenstrijdig belang zich voordoet als [gedaagde sub 1] een daadwerkelijk of potentieel tegenstrijdig belang van materiële betekenis niet terstond heeft gemeld aan de AVA van alle houders van aandelen in i3 Holding, waaronder [eiseres] , onder verstrekking van alle benodigde informatie om de aard en omvang van het tegenstrijdig belang en de risico’s daarvan vast te kunnen stellen.
Het begrip gebeurtenis in het boetebeding
5.17.
Voor een beoordeling van de toewijsbaarheid van de verschillende vorderingen is ook van belang hoe het begrip ‘gebeurtenis’ in het boetebeding moet worden uitgelegd. Daarover overweegt de rechtbank het volgende.
5.18.
Het boetebeding in artikel 15 van de Aandeelhoudersovereenkomst i3 Holding luidt als volgt:
“Indien één der Partijen enige verplichting voortvloeiende uit deze Overeenkomst niet nakomt verbeurt deze Partij, zonder dat daarvoor enige ingebrekestelling is vereist, aan de andere Partij(en) jegens wie bepaalde verplichtingen niet worden nagekomen, een direct opeisbare boete ad EUR 100.000,00 (zegge: honderdduizend euro) per gebeurtenis, alsmede een boete ad EUR 10.000,00 (zegge: tienduizend euro) voor ieder[e] dag dat de inbreuk op de verplichting, na constatering daarvan door een van de andere Partijen, voortduurt.”.
5.19.
Zoals hiervoor bij de bespreking van de uitleg van de bepaling voor tegenstrijdig belang tot uitgangspunt is genomen, gaat het er ook bij een redelijke uitleg van het begrip ‘gebeurtenis’ in de zin van dit artikel om wat partijen redelijkerwijze uit elkaars verklaringen door het aangaan van het boetebeding mochten afleiden. De rechtbank neemt in aanmerking dat een boetebeding als het onderhavige naar zijn aard bedoeld is om ongewenst gedrag te voorkomen. Daarbij past naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid niet dat de boete wordt verveelvoudigd als het desbetreffende ongewenste gedrag mogelijkerwijs meerdere inbreuken op de overeenkomst oplevert of in meerdere deelhandelingen kan worden opgesplitst, tenzij partijen dat hebben beoogd. Partijen hebben immers geen rechtens te respecteren belang bij een opeenstapeling van boetes naar aanleiding van één laakbaar geheel van feitelijke gedragingen. Partijen mochten daarom van elkaar verwachten dat in zo’n geval één boete zou worden verbeurd. Dat en waarom dat in dit geval anders is, is niet gesteld.
Het begrip ‘gebeurtenis’ wordt in dat licht naar het oordeel van de rechtbank dan ook gevormd door het geheel van feitelijke gedragingen dat leidt tot overtreding van één of meer verplichtingen uit de overeenkomst. Dat betekent het volgende:
een gebeurtenis bestaat uit de
feitelijke gedragingendie tot een inbreuk leiden. Een gebeurtenis wordt dus niet gevormd door
de overtredingvan de overeenkomst zelf, maar uitsluitend door het gedrag dat aanleiding geeft voor die overtreding. Dat wil zeggen dat ook al zou hetzelfde gedrag meerdere inbreuken op verplichtingen uit de overeenkomst opleveren, dat toch slechts tot verbeurte van één boete leidt. Als eenmaal vastgesteld is dat die gedragingen een inbreuk op een verplichting in de overeenkomst opleveren, is het dus niet meer relevant of de daaraan ten grondslag liggende gebeurtenis daarnaast ook inbreuken op meer of andere verplichtingen oplevert;
een gebeurtenis bestaat bovendien uit het
geheel van met elkaar samenhangende feitelijke gedragingen. Dat betekent dat niet elke tot hetzelfde gedrag behorende deelhandeling als een afzonderlijke gebeurtenis beschouwd moet worden die tot verbeurte van een boete leidt. Dat wil zeggen dat ook als het gedrag uit meerdere deelhandelingen bestaat, dat dan toch slechts tot verbeurte van één boete leidt. Het gaat er met andere woorden dus om of het gedrag een inbreuk op een verplichting uit de overeenkomst oplevert en dan is niet van belang of dat gedrag uit meerdere deelhandelingen bestaat.
5.20.
Aan de hand van de bovenstaande uitleg van de regeling tegenstrijdig belang en het begrip boetebeding, zal de rechtbank hierna afzonderlijk de vorderingen van [eiseres] behandelen. Daarbij moet steeds de vraag worden beantwoord of de aan [gedaagde sub 1] verweten gedragingen een schending hebben opgeleverd van de regeling van het tegenstrijdig belang, en of [gedaagde sub 1] daarvoor een boete heeft verbeurd.
1. Geldlening SAB-OO-NIS in 2014
5.21.
[eiseres] heeft allereerst een boete van € 100.000,00 van [gedaagde sub 1] gevorderd in verband met de verstrekking door i3 Holding van een geldlening aan SAB-OO-NIS Beheer B.V. (hierna: ‘SAB-OO-NIS’) in 2014. [gedaagde sub 1] heeft de verschuldigdheid van de boete betwist.
5.22.
Tussen partijen zijn de volgende feiten niet in geschil, zodat de rechtbank deze als vaststaand aanneemt. [C] is op zoek gegaan naar opvolging binnen de i3 Groep. Hij dacht deze gevonden te hebben in de heer [F] (hierna: ‘ [F] ’). Per 1 april 2014 is de door [F] bestuurde vennootschap [bedrijf 2] B.V. (hierna: ‘ [bedrijf 2] ’) benoemd tot bestuurder van i3 Nederland. Op 3 april 2014 heeft een andere door [F] bestuurde vennootschap, SAB-OO-NIS, 20% van de aandelen in Tricomstate Holding van Mijkoin verworven tegen een koopprijs van € 1.300.000,00. Ter financiering van de koopprijs heeft i3 Holding op 3 april 2014 een geldlening aan SAB-OO-NIS verstrekt voor datzelfde bedrag van € 1.300.000,00.
5.23.
Naar het oordeel van de rechtbank is [gedaagde sub 1] met deze handelwijze in strijd gekomen met de regeling van tegenstrijdig belang. De verstrekking door i3 Holding van een geldlening van € 1.300.000,00 is namelijk te beschouwen als een tegenstrijdig belang van materiële betekenis dat [gedaagde sub 1] aan [eiseres] had moeten melden.
De verstrekking door i3 Holding van de geldlening aan SAB-OO-NIS heeft immers tot doel gehad de aandelenoverdracht door Mijkoin aan SAB-OO-NIS mogelijk te maken. Daarbij zijn i3 Holding en Mijkoin beiden vertegenwoordigd door [C] als hun bestuurder. Er was naar het oordeel van de rechtbank in die situatie sprake van zodanig onverenigbare belangen dat in redelijkheid kon worden betwijfeld dat [C] zich uitsluitend zou laat leiden door het belang van i3 Holding. Hij was namelijk als bestuurder van Mijkoin ook betrokken bij het financiële belang van die vennootschap bij het realiseren van de aandelenoverdracht met SAB-OO-NIS. Niet valt in te zien dat dat belang van Mijkoin parallel liep met het belang van i3 Holding bij opvolging in de groep.
5.24.
Het tegenstrijdig belang is bovendien van materiële betekenis. Het gaat immers om de verstrekking door i3 Holding van een geldlening ten bedrage van € 1.300.000,00. Dat valt buiten de normale, reguliere, bedrijfsuitoefening van i3 Holding en daarmee gaat bovendien een substantieel geldelijk belang gepaard.
5.25.
Omdat [C] in verschillende hoedanigheden betrokken was bij het voorgenomen besluit van [gedaagde sub 1] als bestuurder van i3 Holding om een geldlening te verstrekken aan SAB-OO-NIS, had [gedaagde sub 1] aan [eiseres] moeten melden dat sprake was een tegenstrijdig belang.
5.26.
[gedaagde sub 1] heeft weliswaar gesteld dat dit tegenstrijdig belang aan [eiseres] heeft gemeld, maar die stelling is onvoldoende gemotiveerd. [gedaagde sub 1] heeft slechts aangevoerd dat haar adviseur de geldlening heeft besproken met de adviseurs van [bedrijf 1] en [eiseres] , dat het ter sprake is gekomen tijdens een diner van de aandeelhouders van i3 Holding op 26 februari 2014 bij Restaurant de Wolfsberg in Groesbeek en dat het vermeld is in de jaarrekening van i3 Holding. Daaruit blijkt echter niet dat sprake is geweest van een directe ondubbelzinnige melding van het tegenstrijdig belang met volledige informatieverstrekking aan [eiseres] , in de zin zoals hiervoor bij de uitleg van de regeling voor tegenstrijdig belang is overwogen.
5.27.
Tussen partijen is niet in geschil dat de geldlening aan SAB-OO-NIS als één gebeurtenis is te beschouwen. De conclusie is dat [gedaagde sub 1] op grond van het bepaalde in artikel 15 en artikel 3.5.1 van de Aandeelhoudersovereenkomst i3 Holding een boete aan [eiseres] heeft verbeurd door het verstrekken van de geldlening aan SAB-OO-NIS zonder dit aan haar te melden.
2. Overeenkomst cessie en kwijtschelding met en afstand pandrecht op SAB-OO-NIS in 2017
5.28.
[eiseres] heeft vervolgens twee boetes van elk € 100.000,00 van [gedaagde sub 1] gevorderd in verband met de afwikkeling van de voornoemde geldlening aan SAB-OO-NIS in 2017. De verschuldigdheid van de boetes is door [gedaagde sub 1] betwist.
5.29.
Tussen partijen staat het volgende vast. De samenwerking met [F] is spaak gelopen. Per 1 juli 2017 is het bestuurderschap van [bedrijf 2] bij i3 Nederland geëindigd. Op 27 december 2017 heeft SAB-OO-NIS haar aandelen in Tricomstate Holding voor een bedrag van € 400.000,00 aan Mijkoin (terug) verkocht en (terug) geleverd. Op diezelfde datum hebben i3 Holding, Mijkoin en SAB-OO-NIS een overeenkomst van cessie en kwijtschelding met elkaar gesloten. Daarbij heeft i3 Holding een gedeelte van haar vordering op SAB-OO-NIS uit hoofde van de geldlening van € 1.300.000,00 voor € 400.000,00 aan Mijkoin verkocht en geleverd en de restantvordering van € 900.000,00 op SAB-OO-NIS kwijtgescholden. i3 Holding heeft het pandrecht vrijgegeven dat uit hoofde van de geldlening ten gunste van haar op de door Mijkoin (terug)verworven aandelen rustte.
5.30.
De rechtbank is allereerst van oordeel dat sprake is van een tegenstrijdig belang. De cessie, kwijtschelding en vrijgave door i3 Holding van het pandrecht hebben tot doel gehad dat de aandelenoverdracht van SAB-OO-NIS aan Mijkoin zou plaatsvinden. [C] heeft daarbij zowel i3 Holding als Mijkoin vertegenwoordigd. Dat brengt zodanig onverenigbare belangen mee dat ook in dit geval in redelijkheid kon worden betwijfeld dat [C] zich uitsluitend zou laten leiden door het belang van i3 Holding. Zoals hiervoor bij de bespreking van de lening aan SAB-OO-NIS al is overwogen, diende hij als bestuurder van Mijkoin ook het belang van die vennootschap bij de aandelenoverdracht. Dat belang liep niet parallel met het belang van i3 Holding bij het cederen van een deel van haar vordering, de kwijtschelding van het restant daarvan en het doen van afstand van haar pandrecht tot zekerheid voor de nakoming van de terugbetalingsverplichting.
5.31.
De rechtbank oordeelt voorts dat het tegenstrijdig belang van materiële betekenis is. Het besluit tot het cederen van een deel van de vordering ten bedrage van € 400.000,00, het kwijtschelden van de restantvordering ten bedrage van € 900.000,00 en het opgeven van een pandrecht valt buiten de dagelijkse bedrijfsvoering van i3 Holding en betreft grote geldbedragen. Of het besluit tot een aanmerkelijke verslechtering van de positie van i3 Holding geleid, hetgeen [gedaagde sub 1] in twijfel trekt, laat de rechtbank verder in het midden. Immers, de enkele aanwezigheid van een tegenstrijdig belang van materiële betekenis activeert de meldings- en informatieverplichting, ongeacht of er al dan niet sprake is van eventuele benadeling van i3 Holding.
5.32.
Daarom had [gedaagde sub 1] als bestuurder van i3 Holding meteen en met verstrekking van alle relevante informatie aan [eiseres] moeten melden dat haar bestuurder [C] in verschillende hoedanigheden betrokken was bij haar voorgenomen bestuursbesluiten binnen i3 Holding tot cessie, kwijtschelding en het afstand van het pandrecht.
5.33.
[gedaagde sub 1] heeft niet gesteld dat zij dat heeft gedaan, zodat zij daarmee in strijd heeft gehandeld met de regeling van tegenstrijdig belang.
5.34.
Anders dan [eiseres] wil, beschouwt de rechtbank deze gedragingen als één gebeurtenis, waarvoor [gedaagde sub 1] hooguit één boete verbeurt. De gebeurtenis bestaat eruit dat [gedaagde sub 1] zonder dit te melden als bestuurder van i3 Holding namens deze vennootschap haar vordering uit hoofde van haar geldlening aan SAB-OO-NIS voor een deel van € 400.000,00 heeft overgedragen aan Mijkoin en voor € 900.000,00 ten gunste van SAB-OO-NIS heeft kwijtgescholden en voor wat betreft die vordering afstand heeft gedaan van haar pandrechten op de aandelen in Tricomstate Holding. Daarmee is sprake van een geheel van feitelijke gedragingen in het kader van de tussen de betrokkenen gemaakte afspraken vanwege de aandelenoverdracht door SAB-OO-NIS aan Mijkoin. De cessie en kwijtschelding van de vordering op SAB-OO-NIS horen bij elkaar en kunnen bovendien niet los worden gezien van de afstand van het pandrecht op de aandelen ter verzekering van de voldoening van die vorderingen.
5.35.
Omdat de rechtbank het samenstel van feitelijke gedragingen als geheel in aanmerking neemt, hoeft niet te worden beoordeeld welke partijen bij elke van die afzonderlijke rechtshandelingen betrokken zijn geweest. Het in dat kader gevoerde verweer van [gedaagde sub 1] stuit daarop af.
5.36.
De rechtbank concludeert dan ook dat [gedaagde sub 1] één boete aan [eiseres] heeft verbeurd vanwege het aangaan van de overeenkomst van cessie en kwijtschelding met SAB-OO-NIS en doen van afstand van het pandrecht zonder dit te melden aan [eiseres] .
3. Overeenkomsten van cessie van vorderingen en geldlening BOBEAS 2018
5.37.
Vervolgens heeft [eiseres] vier boetes van € 100.000,00 gevorderd in verband met overeenkomsten die i3 Holding in 2018 is aangegaan in verband met de samenwerking met BOBEAS B.V. (hierna: ‘BOBEAS’). [gedaagde sub 1] heeft de verschuldigdheid van die boetes betwist.
5.38.
Gelet op de door [eiseres] als ‘kluwen van rechtshandelingen’ aangemerkte gedragingen en de toelichting van [gedaagde sub 1] daarop, staat als niet weersproken het volgende vast. In verband met het vertrek van [F] is [C] zijn zoon, de heer [G] (hierna: ‘ [G] ’), bij de onderneming gaan betrekken. Per 1 september 2017 is [G] werkzaamheden binnen i3 Nederland gaan verrichten. De door [G] bestuurde vennootschap BOBEAS heeft de (voorheen door SAB-OO-NIS verkregen en later terug geleverde) aandelen in Tricomstate Holding van Mijkoin verworven en zij is de daarvoor aan Mijkoin verschuldigde koopprijs van € 400.000,00 schuldig gebleven. Op 9 februari 2018 hebben i3 Holding, Mijkoin en BOBEAS een overeenkomst van cessie gesloten. Daarbij heeft i3 Holding die vordering en nog een andere vordering van Mijkoin op BOBEAS van in totaal € 472.039,00 verworven. De daarvoor door i3 Holding aan Mijkoin verschuldigde koopprijs van € 400.000,00 is i3 Holding schuldig gebleven. Deze schuld van i3 Holding aan Mijkoin is tenietgegaan door verrekening met de door Mijkoin aan i3 Holding schuldig gebleven koopprijs voor het eerder door i3 Holding aan Mijkoin gecedeerde deel van de vordering op SAB-OO-NIS ten bedrage van € 400.000,00 (zie de bespreking van gebeurtenis 2). In verband met de verwerving door i3 Holding van vorderingen op BOBEAS ten bedrage van € 472.039,00 hebben zij de voorwaarden van die geldleningen bij notariële akte van 14 februari 2018 vastgelegd.
5.39.
De rechtbank is op grond van het navolgende van oordeel dat [gedaagde sub 1] hierdoor een boete aan [eiseres] heeft verbeurd op grond van het bepaalde in artikel 15 en artikel 3.5.1 van de Aandeelhoudersovereenkomst i3 Holding.
5.40.
Dat sprake is van een tegenstrijdig belang vloeit allereerst voort uit het feit dat i3 Holding en Mijkoin een overeenkomst tot cessie van vorderingen met elkaar zijn aangegaan. Daarbij zijn beide vennootschappen vertegenwoordigd door [C] . Vanwege zijn dubbele rol kon in redelijkheid worden betwijfeld dat hij zich daarbij uitsluitend zou laten leiden door het belang van i3 Holding. Hij diende als bestuurder van Mijkoin namelijk ook het belang van die vennootschap bij de cessie én bij de daarmee samenhangende aandelenoverdracht aan BOBEAS. Die belangen waren niet te verenigen met het belang van i3 Holding bij de overname van vorderingen op BOBEAS. Het tegenstrijdig belang vloeit bovendien voort uit het feit dat ook BOBEAS betrokken is geweest bij de overeenkomst tot cessie van vorderingen en bij de vastlegging van haar afspraken met i3 Holding in een overeenkomst van geldlening. Terwijl i3 Holding daarbij vertegenwoordigd werd door [C] , werd BOBEAS vertegenwoordigd door zijn zoon [G] . De familieband tussen hen maakt dat in redelijkheid kon worden betwijfeld dat [C] zich uitsluitend zou laten leiden door het belang van i3 Holding en niet ook het belang van zijn zoon. Die belangen liepen niet zonder meer parallel. Deze situatie is bovendien beschreven in artikel 3.5.2 onder b van de Aandeelhoudersovereenkomst i3 Holding.
5.41.
Het tegenstrijdig belang is naar het oordeel van de rechtbank van materiële betekenis geweest. Het besluit tot het kopen van vorderingen ten bedrage van € 472.039,00, behoort niet tot de normale, reguliere, bedrijfsvoering van i3 Holding en betreft een substantieel bedrag. Zoals hiervoor bij de bespreking van de regeling voor tegenstrijdig belang is aangehaald, hoeft de rechtbank gezien de enkele aanwezigheid van een tegenstrijdig belang van materiële betekenis niet te beoordelen of i3 Holding door het besluit benadeeld is. Aan de stellingen van [gedaagde sub 1] op dat punt wordt dan ook voorbij gegaan.
5.42.
Dat betekent dat [gedaagde sub 1] op grond van artikel 3.5.2 in samenhang met 3.5.1 van de Aandeelhoudersovereenkomst i3 Holding als bestuurder van i3 Holding [eiseres] had moeten informeren dat vanwege de familieband tussen [C] en [G] sprake was van een tegenstrijdig belang bij haar voorgenomen besluit om in het kader van de overname door BOBEAS van aandelen in Tricomstate Holding over te gaan tot verwerving van vorderingen op BOBEAS en vastlegging van de afspraken met BOBEAS.
5.43.
[gedaagde sub 1] heeft niet aangevoerd dat zij die melding heeft gedaan.
5.44.
De hiervoor beschreven aan [gedaagde sub 1] verweten gedragingen zijn te beschouwen als één gebeurtenis. Die gebeurtenis bestaat eruit dat [gedaagde sub 1] als bestuurder van i3 Holding zonder dit aan [eiseres] te melden namens deze vennootschap vorderingen op BOBEAS ten bedrage van € 472.039,00 van Mijkoin heeft verworven, de verschuldigde koopprijs middels verrekening met een vordering op Mijkoin heeft voldaan en een overeenkomst van geldlening met BOBEAS is aangegaan, allemaal met het oog op de verwerving door BOBEAS van aandelen in Tricomstate Holding. Anders dan [eiseres] meent, maakt de voldoening door i3 Holding van de voor de verwerving van de vorderingen op BOBEAS verschuldigde koopprijs middels verrekening onderdeel uit van diezelfde gebeurtenis. De voldoening aan een betalingsverplichting kan immers niet los worden gezien van het aangaan van de verplichting daartoe. Dat sprake is geweest van verrekening maakt dat niet anders. Anders dan [eiseres] meent, maakt ook het aangaan van de geldlening deel uit van diezelfde gebeurtenis. [gedaagde sub 1] heeft immers onweersproken aangevoerd dat die geldlening een vastlegging is geweest van de door i3 Holding uit de cessieovereenkomst verkregen vorderingen op BOBEAS. Er is dus sprake geweest van één geheel van feitelijke gedragingen in verband met de verwerving door BOBEAS van aandelen in Tricomstate Holding.
5.45.
Omdat hiervoor is vastgesteld dat [gedaagde sub 1] artikel 3.5.1 van de overeenkomst heeft overtreden, gaat de rechtbank voorbij aan de stelling van [eiseres] dat de gebeurtenis daarnaast een overtreding oplevert van artikel 3.4 en 3.3.2 (de regeling voor goedkeuring van bestuursbesluiten) van de Aandeelhoudersovereenkomst i3 Holding. Hiervoor is bij de behandeling van de regeling voor tegenstrijdig belang namelijk al overwogen dat [eiseres] geen gerechtvaardigd belang heeft bij een opeenstapeling van boetes als een gebeurtenis tot schending van meerdere artikelen uit de overeenkomst leidt.
5.46.
De rechtbank concludeert dan ook dat [gedaagde sub 1] één boete aan [eiseres] heeft verbeurd door het zonder melding aangaan van overeenkomsten van cessie van vorderingen en geldlening met BOBEAS.
4. Aangaan managementovereenkomst met BOBEAS en [G] 2017 en verlening volmacht aan [G] 2019
5.47.
[eiseres] heeft voorts twee boetes van € 100.000,00 van [gedaagde sub 1] gevorderd in verband met het aangaan van een managementovereenkomst met BOBEAS en [G] en het verlenen van een volmacht aan [G] . [gedaagde sub 1] heeft betwist dat zij daardoor enige boete aan [eiseres] verschuldigd is.
5.48.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Op 5 juli 2017 hebben i3 Holding en i3 Nederland een managementovereenkomst gesloten met BOBEAS en [G] . De managementovereenkomst zag op het verrichten door BOBEAS als opdrachtnemer van managementwerkzaamheden voor i3 Nederland als opdrachtgever. In de managementovereenkomst is onder meer bepaald dat BOBEAS de tekenbonus van € 150.000,00 en de managementvergoeding van € 15.000,00 per maand zou factureren aan i3 Holding, die deze vervolgens zou doorbelasten aan i3 Nederland. BOBEAS zou geen werkzaamheden verrichten voor i3 Holding en heeft dat ook niet gedaan. Op 1 januari 2019 heeft [C] aan [G] een onherroepelijke en onbeperkte volmacht voor onbepaalde tijd gegeven om i3 Nederland zelfstandig te vertegenwoordigen.
5.49.
[gedaagde sub 1] heeft hierdoor een boete aan [eiseres] verbeurd op grond van het bepaalde in artikel 15 en artikel 3.5.1 van de Aandeelhoudersovereenkomst i3 Holding. De rechtbank komt als volgt tot dit oordeel.
5.50.
Allereerst is sprake van een tegenstrijdig belang. i3 Holding is partij bij de managementovereenkomst tussen BOBEAS, [G] en i3 Nederland. i3 Holding heeft zich verplicht tot betaling van de tekenbonus en managementvergoedingen aan BOBEAS. Bij het aangaan van die managementovereenkomst is i3 Holding vertegenwoordigd door [C] , terwijl zijn zoon [G] in persoon en als bestuurder van BOBEAS bij die overeenkomsten betrokken was. Vanwege die familieband kon in redelijkheid worden betwijfeld dat [C] zich uitsluitend zou laten leiden door het belang van i3 Holding en niet ook het belang van zijn zoon. Die belangen waren niet zonder meer met elkaar verenigbaar. Wederom wijst de rechtbank op hetgeen is bepaald in artikel 3.5.2 (zie hiervoor).
5.51.
Het tegenstrijdig belang is bovendien van materiële betekenis. Het besluit tot het aangaan van een betalingsverplichting van eenmalig € 150.000,00 als tekenbonus en maandelijks € 15.000,00 aan managementvergoeding, past niet in de normale, reguliere, bedrijfsvoering van i3 Holding, waarbij ook in aanmerking wordt genomen dat BOBEAS geen werkzaamheden voor i3 Holding zou gaan verrichten, en betreft substantiële bedragen. De stelling van [gedaagde sub 1] , dat de positie van i3 Holding door het enkele feit dat zij die betalingsverplichtingen op zich heeft genomen niet verslechterd is, laat de rechtbank buiten beschouwing. Zoals hiervoor bij de behandeling van de vorderingen bij gebeurtenis 3 al aan de orde is geweest, is dat niet relevant. Ongeacht eventuele benadeling van i3 Holding is alleen al de aanwezigheid van een tegenstrijdig belang van materiële betekenis immers doorslaggevend.
5.52.
Dat betekent dat [gedaagde sub 1] als bestuurder van i3 Holding meteen en met verstrekking van alle relevante informatie aan [eiseres] had moeten melden dat vanwege de familieband tussen [C] en [G] sprake was van een tegenstrijdig belang bij het binnen i3 Holding te nemen bestuursbesluit tot het aangaan van de managementovereenkomst.
5.53.
Tussen partijen is komen vast te staan dat [gedaagde sub 1] het tegenstrijdig belang niet direct en met verstrekking van alle relevante informatie aan de AVA i3 Holding heeft gemeld. [gedaagde sub 1] heeft daartoe onvoldoende gesteld. Ter zitting heeft [C] toegelicht dat hij op 10 oktober 2017 tijdens een weekend voor aandeelhouders in Noordwijk weliswaar aan [D] heeft gevraagd wat zij zou vinden van de betrokkenheid van [G] , maar dat hij daarbij verder niet over details heeft gesproken. Die enkele vraag van [C] is niet specifiek gericht geweest op het op korte termijn aangaan door i3 Holding van managementovereenkomsten en op de daarbij te maken afspraken. Daarom is dit niet aan te merken als een ondubbelzinnige melding met volledige informatieverstrekking.
5.54.
Het aangaan van een managementovereenkomst met BOBEAS en [G] door [gedaagde sub 1] als bestuurder van i3 Holding namens deze vennootschap en het verlenen van een volmacht aan [G] , beschouwt de rechtbank als één gebeurtenis. Deze handelingen betreffen immers één geheel van feitelijke gedragingen gericht op het aan BOBEAS en [G] uitbesteden van managementwerkzaamheden binnen i3 Nederland. Anders dan [eiseres] kennelijk tot uitgangspunt neemt, behoort ook de verlening van de volmacht tot datzelfde geheel van feitelijke gedragingen. Daarbij zijn namelijk bevoegdheden aan [G] gegeven in het kader van de uitvoering van de al eerder aan BOBEAS en hem opgedragen managementwerkzaamheden.
5.55.
Dat betekent dat [gedaagde sub 1] een boete aan [eiseres] verbeurd heeft vanwege het aangaan van de managementovereenkomsten met BOBEAS en [G] en de verlening van een volmacht in dat kader zonder dit aan [eiseres] te melden.
5. Verlengen managementovereenkomsten met BOBEAS 2020 en 2021 en aangaan bonusregelingen 2020/2021 en 2021/2022
5.56.
[eiseres] heeft verder vier boetes van € 100.000,00 van [gedaagde sub 1] gevorderd in verband met het verlengen van de managementovereenkomsten en het daarbij aangaan van bonusregelingen met BOBEAS en [G] . [gedaagde sub 1] heeft de verschuldigdheid van die boetes betwist.
5.57.
Zoals hiervoor bij de behandeling van vorderingen bij gebeurtenis 4 is overwogen, is i3 Holding als betalende partij betrokken bij de in 2017 tussen BOBEAS, [G] en i3 Nederland gesloten managementovereenkomst. Vast staat voorts dat die betrokkenen op 1 april 2020 en 1 april 2021 opvolgende managementovereenkomsten met elkaar zijn aangegaan, met aanvullend bonusregelingen aangegaan op 1 april 2020 en op 1 april 2021. Daarin is de door i3 Holding te betalen managementvergoeding van aanvankelijk € 15.000,00 verhoogd naar eerst € 18.000,00 en daarna € 20.000,00 per maand. De bonusregelingen gaven BOBEAS recht op een percentage over de totale Ebitda van i3 Nederland, hetgeen in het boekjaar 2020/2021 bij een netto winst in i3 Nederland van € 1.321.053,00 geresulteerd heeft in een bonusuitkering aan BOBEAS van € 485.231,00 (37% van de netto winst).
5.58.
De rechtbank oordeelt dat [gedaagde sub 1] door de verlenging van de managementovereenkomsten en het aangaan van de bonusregelingen een boete aan [eiseres] heeft verbeurd op grond van het bepaalde in artikel 15 en artikel 3.5.1 in samenhang gelezen met artikel 3.5.2 van de Aandeelhoudersovereenkomst i3 Holding. De rechtbank motiveert dat als volgt.
5.59.
Er is allereerst sprake van een tegenstrijdig belang. [C] heeft i3 Holding, net zoals bij het aangaan van de managementovereenkomst in 2017, ook vertegenwoordigd bij de verlenging daarvan in 2020 en 2021, waarin tevens de basis werd gelegd voor de bonusregelingen, terwijl zijn zoon [G] persoonlijk en in hoedanigheid van bestuurder van BOBEAS bij die overeenkomst betrokken was. Zoals hiervoor bij de behandeling van de vorderingen bij gebeurtenis 4 is overwogen, maakt de tussen hen bestaande familieband dat in redelijkheid kon worden betwijfeld dat [C] alleen het belang van i3 Holding voor ogen zou houden zonder enige invloed van het belang van zijn zoon. Deze zelfde redenering gaat op voor het aangaan van de bonusregelingen, waarbij [C] heeft gehandeld namens i3 Nederland en waarbij BOBEAS vertegenwoordigd is door [G] .
5.60.
Het tegenstrijdig belang is van materiële betekenis. Bij de verlenging van de managementovereenkomst is de managementvergoeding met in totaal € 5.000,00 verhoogd, en er zijn behoorlijk ruimhartige bonusregelingen overeengekomen. Net als het aangaan van een doorlopende financiële verplichting van € 15.000,00 per maand, past ook de verhoging daarvan met uiteindelijk € 5.000,00 per maand niet in de normale, reguliere, bedrijfsvoering van i3 Holding. Kortheidshalve wordt verwezen naar bovenstaand oordeel. Daarmee gaat bovendien een substantieel bedrag gepaard.
5.61.
Daarom had [gedaagde sub 1] als bestuurder van i3 Holding meteen en met verstrekking van alle relevante informatie aan [eiseres] moeten melden dat bij haar voorgenomen besluit tot verlenging van de managementovereenkomsten en het aangaan van de bonusregelingen sprake was van een tegenstrijdig belang vanwege de familieband tussen de daarbij betrokken [C] en [G] .
5.62.
[gedaagde sub 1] heeft niet gesteld dat zij dit heeft gedaan. Dat betekent dat vast staat dat [gedaagde sub 1] niet aan haar verplichtingen heeft voldaan.
5.63.
De rechtbank oordeelt voorts dat sprake is van een nieuwe gebeurtenis ten opzichte van gebeurtenis 4, waarbij [gedaagde sub 1] als bestuurder van i3 Holding zonder dit te melden namens deze vennootschap nieuwe managementovereenkomsten met BOBEAS en [G] is aangegaan, waarin de managementvergoeding stapsgewijs is verhoogd en bonusregelingen zijn overeengekomen. Aan [gedaagde sub 1] kan worden toegegeven dat bij de verlenging van de managementovereenkomsten sprake is geweest van de voortzetting van een al bestaande situatie. Dat neemt echter niet weg dat bij die verlengingen besloten is om de door i3 Holding verschuldigde managementvergoeding te verhogen en om bonusregelingen toe te voegen. Dat maakt dat naar het oordeel van de rechtbank sprake is van een nieuwe gebeurtenis, omdat daarvoor ook een nieuwe beoordeling van de situatie (en beslissing) noodzakelijk was. De twee verlengingen van 2020 en 2021 vormen tezamen één en dezelfde gebeurtenis, omdat daarbij sprake is van één geheel van feitelijke gedragingen binnen de periode van één jaar, resulterend in de verhoging van de managementvergoeding in twee stappen. Er is dus sprake van één gebeurtenis.
5.64.
Het voorgaande brengt mee dat [gedaagde sub 1] een boete aan [eiseres] heeft verbeurd bij het zonder melding verlengen van de managementovereenkomsten met BOBEAS en [G] .
6. Inschrijving BOBEAS als statutair bestuurder van i3 Holding 1 maart tot 1 juni 2020
5.65.
[eiseres] heeft tot slot een boete gevorderd vanwege de inschrijving van BOBEAS als statutair bestuurder van i3 Holding in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel in 2020. [gedaagde sub 1] heeft betwist dat zij die inschrijving verzorgd heeft.
5.66.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet komen vast te staan dat [gedaagde sub 1] de inschrijving van BOBEAS in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel heeft verzorgd. Dit heeft [eiseres] verder in het midden gelaten, terwijl [gedaagde sub 1] hier wel een gericht verweer op heeft gevoerd. De conclusie is dan ook dat deze vordering moet worden afgewezen.
Matiging
5.67.
Gezien het voorgaande heeft [gedaagde sub 1] vanwege de verschillende schendingen van de regeling voor tegenstrijdig belang vijf keer een boete van € 100.000,00 aan [eiseres] verbeurd.
5.68.
De rechtbank passeert het verweer van [gedaagde sub 1] dat strekt tot matiging van die boetes.
5.69.
Op grond van het bepaalde in artikel 6:94 BW kan de rechtbank verbeurde boetes matigen als de billijkheid dit klaarblijkelijk eist. Naar het oordeel van de rechtbank doet zich die situatie hier niet voor. De hiervoor bij de bespreking van gebeurtenissen 1 tot en met 5 geconstateerde schendingen van de Aandeelhoudersovereenkomst i3 Holding houden steeds een vergaande veronachtzaming door [gedaagde sub 1] in van de belangen van [eiseres] . Het gaat bovendien om grote geldbedragen. In het licht van die omstandigheden komt een boetebedrag van in totaal € 500.000,00 de rechtbank niet disproportioneel voor. [gedaagde sub 1] heeft onvoldoende feiten en omstandigheden aangedragen die er, zelfs al zouden deze niet door [eiseres] zijn weersproken, toe zouden leiden dat moet worden afgezien van de toekenning van het volledige boetebedrag.
Vorderingen van [eiseres] op [gedaagde sub 1] vanwege schending regeling voor goedkeuring van bestuursbesluiten
5.70.
[eiseres] heeft naast de schending van het tegenstrijdig belang ook meerdere contractuele boetes van [gedaagde sub 1] gevorderd vanwege de schending van de regeling in de Aandeelhoudersovereenkomst i3 Holding voor goedkeuring van bestuursbesluiten.
Nietigheid regeling voor goedkeuring van bestuursbesluiten?
5.71.
De rechtbank passeert het verweer van [gedaagde sub 1] , inhoudende dat artikel 3.3.2 Aandeelhoudersovereenkomst i3 Holding nietig is vanwege strijd met hetgeen dwingendrechtelijk in artikel 2:239 lid 3 en 4 BW bepaald is.
5.72.
[gedaagde sub 1] heeft ook voor wat betreft deze regeling het verweer gevoerd dat de regeling nietig is. Zij voert daartoe aan de in die regeling opgenomen verplichting om besluiten in i3 Nederland voor te leggen aan de AVA i3 Holding, oftewel de AVA van een andere vennootschap, in strijd is met is hetgeen dwingendrechtelijk in artikel 2:239 lid 3 en 4 BW bepaald is. Dit omdat besluiten volgens artikel 2:239 lid 3 BW alleen kunnen worden onderworpen aan de goedkeuring van een orgaan van de vennootschap en dus niet aan een orgaan van een andere vennootschap, zoals bepaald in artikel 3.3.2. De rechtbank overweegt daarover als volgt.
5.73.
Artikel 3.3.2 van de Aandeelhoudersovereenkomst i3 Holding luidt:

Partijen verplichten zich het ertoe te leiden dat iedere bestuurder van een Groepsvennootschap verplicht is om bestuursbesluiten als omschreven in Artikel 16 van de Statuten van de Vennootschap, te onderwerpen aan de voorafgaande goedkeuring van de AVA van de Vennootschap.”.
5.74.
Artikel 2:239 leden 3 en 4 BW, zoals deze van kracht zijn vanaf 1 januari 2013, luiden als volgt:
Lid 3:

Besluiten van het bestuur kunnen bij of krachtens de statuten slechts worden onderworpen aan de goedkeuring van een ander orgaan van de vennootschap.”;
Lid 4:

De statuten kunnen bepalen dat het bestuur zich dient te gedragen naar de aanwijzingen van een ander orgaan van de vennootschap. Het bestuur is gehouden de aanwijzingen op te volgen, tenzij deze in strijd zijn met het belang van de vennootschap en de met haar verbonden onderneming.”.
5.75.
Die wetsartikelen staan naar het oordeel van de rechtbank niet in de weg aan de verbintenisrechtelijke afspraak tussen partijen betreffende de regeling voor goedkeuring van bestuursbesluiten en leidt niet tot nietigheid daarvan. Die wetsartikelen houden immers geen verbod in tot het maken van dergelijke contractuele afspraken. Zij geven ‘slechts’ dwingendrechtelijke voorschriften voor rechtsgeldige besluitvorming, bij overtreding waarvan het desbetreffende besluit op grond van het bepaalde in artikel 2:14 en 2:15 BW (behoudens eventuele bekrachtiging) nietig of vernietigbaar is. In deze procedure is dat niet onderwerp van geschil.
5.76.
Voor zover het betoog moet worden opgevat dat de bepaling in de Aandeelhoudersovereenkomst i3 Holding nietig is op grond van artikel 3:40 BW, omdat de bepaling in strijd is met een dwingendrechtelijke bepaling, gaat dat betoog ook niet op. Voor vraag of een rechtshandeling nietig is, is uitsluitend de situatie op het moment waarop de rechtshandeling wordt verricht bepalend. In dit geval is dat het moment van de gewraakte afspraak. Op dat moment waren artikel 2:239 leden 3 en 4 BW niet van kracht. Niet, althans onvoldoende, is gebleken dat de afspraak ten tijde van het maken daarvan in strijd was met een toen geldende dwingendrechtelijke wetsbepaling.
5.77.
De conclusie is dus dat partijen in artikel 3.3.2 rechtsgeldig een regeling voor goedkeuring van bestuursbesluiten overeen zijn gekomen.
De bepaling over goedkeuring van bestuursbesluiten
5.78.
Ook over de uitleg van het hiervoor geciteerde artikel 3.3.2 van de Aandeelhoudersovereenkomst i3 Holding verschillen partijen van mening. Zoals overwogen in rechtsoverweging 5.10. kan de rechtbank voor die uitleg niet aanknopen bij wat partijen daarover zelf over en weer hebben verklaard. De rechtbank oordeelt als volgt.
5.79.
[gedaagde sub 1] moet ervoor zorgen dat de bestuurder(s) van i3 Holding en van i3 Nederland bestuursbesluiten aan voorafgaande goedkeuring van de AVA i3 Holding onderwerpen. Die verplichting geldt voor bestuursbesluiten die inhoudelijk gelijk zijn aan de besluiten, waarvoor artikel 16 lid 5 van de statuten van i3 Holding (hierna: de ‘Statuten i3 Holding’) goedkeuring van de AVA voorschrijft. Immers, [gedaagde sub 1] is één van de ‘Partijen’ bij de overeenkomst; i3 Holding en i3 Nederland behoren tot de i3 Groep en zijn daarom beiden een ‘Groepsvennootschap’ en met de ‘Statuten van de Vennootschap’ worden de statuten van (de rechtsvoorganger van) i3 Holding bedoeld.
5.80.
De ‘AVA’ aan wie gemeld moet worden, is de AVA i3 Holding, oftewel, zoals hiervoor bij de behandeling van de regeling voor tegenstrijdig belang is bepaald, de vergadering van alle houders van aandelen in i3 Holding; zowel de houders van de gewone aandelen als de houders van de cumulatief preferente aandelen. Ook voor wat betreft de regeling voor goedkeuring van bestuursbesluiten hebben partijen beoogd dat [gedaagde sub 1] in de voorgeschreven gevallen te rade moet gaan bij de cumulatief preferente aandeelhouders. Ook hier wordt in ogenschouw genomen dat [eiseres] en [bedrijf 1] na de herstructurering als cumulatief preferente aandeelhouders op afstand zijn komen te staan, terwijl zij aanspraak hebben op agio en dividend. Dat maakt dat zij belang hebben bij het uitoefenen van invloed op bepaalde besluiten, zodat daarmee het belang van de vennootschap en hun daarvan afgeleide belang bij de verkrijging van dividend wordt gediend. Daaraan zou geen recht worden gedaan als [C] zijn voornemen tot het nemen van een bestuursbesluit in i3 Nederland slechts aan zichzelf als bestuurder van Tricomstate Holding als de enige houder van gewone aandelen in i3 Holding zou hoeven voorleggen. [gedaagde sub 1] heeft onvoldoende gemotiveerd aangevoerd allereerst waarom de woorden ‘en/of’ conform haar uitleg een keuzemogelijkheid zouden inhouden tussen ofwel het voorleggen aan de AVA van houders van alle aandelen ofwel de AVA van houders van gewone aandelen en ten tweede waarom zij in voorkomend geval alleen de goedkeuring van de gewone aandeelhouders zou moeten vragen. Verwezen wordt naar hetgeen de rechtbank hiervoor bij de behandeling van de regeling voor tegenstrijdig belang hierover heeft overwogen.
5.81.
Het begrip ‘bestuurder van een Groepsvennootschap’ omvat naar een redelijke uitleg daarvan elke (rechts)persoon die op enig moment bestuurder van de groepsvennootschappen is. De tekst is algemeen geformuleerd. Gezien de hiervoor aangehaalde beoogde invloed van de cumulatief preferente aandeelhouders op de besluitvorming binnen de groepsvennootschappen moet het logischerwijs ook de bedoeling van partijen zijn geweest dat zij de aan hen gegeven controlebevoegdheid zouden kunnen uitoefenen, ongeacht wie op enig moment de bestuurder van die groepsvennootschappen zou zijn. [gedaagde sub 1] heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd ter onderbouwing van haar standpunt dat met de term ‘bestuurder van een Groepsvennootschap’ alleen gedoeld zou zijn op toekomstige bestuurders.
5.82.
Dit betekent dat sprake is van een schending door [gedaagde sub 1] van de regeling voor goedkeuring van bestuursbesluiten als [gedaagde sub 1] er niet voor heeft gezorgd dat de bestuurder(s) van i3 Holding en van i3 Nederland bestuursbesluiten, waarvoor artikel 16 lid 5 van de Statuten i3 Holding goedkeuring van de AVA voorschrijft, aan voorafgaande goedkeuring van de AVA i3 Holding heeft of hebben onderworpen.
Gerechtvaardigd belang
5.83.
Anders dan [gedaagde sub 1] aanvoert, heeft [eiseres] naar het oordeel van de rechtbank wel degelijk een gerechtvaardigd belang bij de nakoming door [gedaagde sub 1] van de verplichting om bepaalde bestuursbesluiten aan haar goedkeuring te onderwerpen. Zoals hiervoor bij de behandeling van de regeling voor tegenstrijdig belang is overwogen, heeft [eiseres] er vanwege haar positie als cumulatief preferente aandeelhouder belang bij om toezicht te houden op het handelen van de bestuurder in i3 Holding en i3 Nederland. Dat [eiseres] de besluitvorming als minderheidsaandeelhouder niet daadwerkelijk kan beïnvloeden, zoals [gedaagde sub 1] aanvoert, neemt niet weg dat [eiseres] doordat bestuursbesluiten ter goedkeuring aan haar worden voorgelegd informatie verkrijgt over die besluitvorming. Met die kennis en wetenschap kan zij zo nodig buiten de mogelijkheden die zij als aandeelhouder binnen de AVA i3 Holding heeft andere maatregelen treffen, zoals beslaglegging en het aanzoeken van de Ondernemingskamer.
5.84.
De rechtbank zal in het hiernavolgende de vorderingen van [eiseres] vanwege de schending door [gedaagde sub 1] van de regeling voor goedkeuring van bestuursbesluiten afzonderlijk beoordelen.
7. Benoeming en ontslag [bedrijf 2] als bestuurder i3 Nederland 2014 en 2017
5.85.
[eiseres] heeft allereerst een boete van € 100.000,00 van [gedaagde sub 1] gevorderd in verband met de benoeming in 2014 en het ontslag in 2017 van [bedrijf 2] als bestuurder van i3 Nederland. De verschuldigdheid van de boete is door [gedaagde sub 1] betwist.
5.86.
Bij deze vordering zijn de volgende vaststaande feiten relevant. i3 Holding heeft de door [F] bestuurde vennootschap [bedrijf 2] per 1 april 2014 benoemd tot bestuurder van i3 Nederland en heeft deze vennootschap vervolgens op 29 juni 2017 als bestuurder ontslagen.
5.87.
Door de benoeming en het ontslag van [bedrijf 2] als bestuurder van i3 Nederland heeft i3 Holding het stemrecht op de door haar gehouden aandelen uitgeoefend. De rechtbank begrijpt het betoog van [eiseres] als volgt. De benoeming en het ontslag van een bestuurder in i3 Nederland gebeurt in de regel door de AVA van i3 Nederland en die AVA bestaat uit i3 Holding als enig aandeelhouder. [gedaagde sub 1] is als bestuurder van i3 Holding degene die de stemrechten van i3 Holding in de AVA van i3 Nederland heeft uitgeoefend.
5.88.
Besluiten tot het uitoefenen van stemrecht in i3 Holding moeten op grond van artikel 3.3.2 worden voorgelegd aan de AVA i3 Holding, omdat in artikel 16 lid 5 sub n van de Statuten i3 Holding genoemd wordt het besluit tot:
“het uitoefenen van stemrecht op door de vennootschap gehouden aandelen”.
5.89.
Vast staat dat [gedaagde sub 1] heeft nagelaten om het in i3 Holding genomen bestuursbesluit om de stemrechten in de AVA van i3 Nederland zo uit te oefenen dat [bedrijf 2] als bestuurder benoemd en ontslagen zou worden, eerst ter goedkeuring aan de AVA i3 Holding voor te leggen. [gedaagde sub 1] heeft aangevoerd dat tijdens een diner van de aandeelhouders in Groesbeek op 22 augustus 2012 toestemming is verkregen voor de benoeming van [bedrijf 2] als bestuurder. Dit diner vond echter anderhalf jaar voor de benoeming plaats. [gedaagde sub 1] heeft onvoldoende concrete feiten aangevoerd om aan te kunnen nemen dat toen al concreet zou zijn gesproken over die benoeming en de voorwaarden daarvoor. [gedaagde sub 1] heeft ook gewezen op een publicatie in het blad ‘Op Koers’, maar ook uit die publicatie kan niet worden afgeleid dat [gedaagde sub 1] die besluiten aan de AVA i3 Holding heeft voorgelegd.
Dit leidt tot de conclusie dat [gedaagde sub 1] hierdoor de regeling heeft geschonden.
8. Vaststelling jaarrekeningen i3 Nederland 2016/2017, 2017/2018, 2018/2019 en 2019/2020
5.90.
Daarnaast heeft [eiseres] een boete van € 100.000,00 gevorderd vanwege de vaststelling van jaarrekeningen in i3 Nederland. Daarover overweegt de rechtbank als volgt.
5.91.
Vast staat dat de jaarrekeningen van i3 Nederland over de jaren 2016/2017, 2017/2018, 2018/2019, 2019/2020 zijn vastgesteld zonder dat dit aan de AVA i3 Holding is voorgelegd.
5.92.
Door de vaststelling van de jaarrekeningen van i3 Nederland heeft i3 Holding het stemrecht op de door haar gehouden aandelen uitgeoefend. Net zoals [gedaagde sub 1] , als bestuurder van i3 Holding die de AVA van i3 Nederland vormt, verantwoordelijk is voor de benoeming en het ontslag van bestuurders, is zij ook verantwoordelijk voor de vaststelling van de jaarrekeningen van i3 Nederland.
5.93.
Besluiten tot het uitoefenen van stemrecht moeten op grond van artikel 3.3.2 in verbinding met het hiervoor bij de bespreking van gebeurtenis 7 geciteerde artikel 16 lid 5 sub n van de Statuten i3 Holding worden voorgelegd aan de AVA i3 Holding.
5.94.
Door na te laten het besluit tot het vaststellen van de jaarrekeningen voor te leggen, heeft [gedaagde sub 1] dus de regeling geschonden.
9. Aangaan vaststellingsovereenkomst i3 Nederland en i3 Holding met [bedrijf 2] en [F] 2017
5.95.
[eiseres] heeft voorts een boete van [gedaagde sub 1] gevorderd in verband met het aangaan door i3 Holding en i3 Nederland van een vaststellingsovereenkomst met [bedrijf 2] en [F] in 2017. [gedaagde sub 1] heeft de verschuldigdheid van die boete betwist. De rechtbank overweegt daarover als volgt.
5.96.
Dat de betrokkenen de desbetreffende vaststellingsovereenkomst zijn aangegaan, is niet in geschil.
5.97.
[gedaagde sub 1] heeft daarmee naar het oordeel van de rechtbank echter geen boete verbeurd.
5.98.
Het gaat immers in feite om dezelfde gebeurtenis als waarvoor de rechtbank hiervoor bij de behandeling van gebeurtenis 2 al de verbeurte van een boete heeft aangenomen vanwege overtreding door [gedaagde sub 1] van de schending van de regeling voor tegenstrijdig belang. Dit betrof de cessie, kwijtschelding en vrijgave van het pandrecht in het kader van de aandelenoverdracht van SAB-OO-NIS aan Mijkoin. Het aangaan van de onderhavige vaststellingsovereenkomst behoort tot hetzelfde geheel van feitelijke gedragingen als die gebeurtenis, namelijk het verbreken van de samenwerking en de banden met [F] en de aan hem gelieerde vennootschappen. Zoals hiervoor al is toegelicht, leidt éénzelfde gebeurtenis niet tot verbeurte van meerdere boetes, ook al worden daardoor meerdere bepalingen van de Aandeelhoudersovereenkomst i3 Holding geschonden.
5.99.
Dat betekent dat [gedaagde sub 1] op deze door [eiseres] aangevoerde grond geen boete aan [eiseres] heeft verbeurd.
10. Aangaan huurovereenkomst i3 Nederland 2020
5.100. [eiseres] heeft voorts een boete van € 100.000,00 van [gedaagde sub 1] gevorderd in verband met het feit dat i3 Nederland in 2020 een huurovereenkomst is aangegaan voor een nieuw pand. [gedaagde sub 1] heeft betwist dat zij daardoor een boete heeft verbeurd. De rechtbank overweegt daarover het volgende.
5.101. Als niet weersproken staat vast dat i3 Nederland de desbetreffende huurovereenkomst is aangegaan zonder dat dit ter goedkeuring van de AVA i3 Holding is voorgelegd.
5.102. Besluiten tot het huren van registergoederen door i3 Nederland moeten op grond van artikel 3.3.2 worden voorgelegd aan de AVA i3 Holding, omdat artikel 16 lid 5 sub a van de Statuten i3 Holding vermeldt:
“het verkrijgen, vervreemden, bezwaren, huren, verhuren en op andere wijze in gebruik of genot verkrijgen en geven van registergoederen”.
5.103. Door het aangaan van de huurovereenkomst namens i3 Nederland zonder dat dit aan de AVA i3 Holding is voorgelegd, heeft [gedaagde sub 1] de regeling voor de goedkeuring van bestuursbesluiten geschonden.
Matiging
5.104. Gezien het voorgaande heeft [gedaagde sub 1] vanwege de schending van de regeling voor de goedkeuring van bestuursbesluiten bij de aanstelling van [bedrijf 2] als bestuurder in i3 Nederland, de vaststelling van de jaarrekeningen in i3 Nederland en het aangaan van een nieuwe huurovereenkomst door i3 Nederland in beginsel drie keer een boete van € 100.000,00 aan [eiseres] verbeurd.
5.105. De rechtbank honoreert echter het matigingsverzoek van [gedaagde sub 1] en zal de boetes matigen tot nihil.
5.106. Artikel 6:94 BW biedt die mogelijkheid als de billijkheid de matiging klaarblijkelijk eist. Die situatie doet zich naar het oordeel van de rechtbank voor. Elke toe te wijzen boete zou onder de gegeven omstandigheden namelijk disproportioneel zijn. Het gaat hier immers om bestuursbesluiten die [gedaagde sub 1] genomen heeft in de normale uitoefening van het bedrijf van i3 Nederland en i3 Holding. Het enige verwijt dat [eiseres] hier aan [gedaagde sub 1] maakt, is dat [gedaagde sub 1] die besluiten niet aan de AVA van i3 Holding heeft voorgelegd. Maar [eiseres] heeft niet gesteld dat zij bezwaar had tegen de inhoud van de desbetreffende bestuursbesluiten. Ook is [eiseres] niet benadeeld door de gewraakte handelingen. Gesteld noch gebleken is dat de belangen van i3 Nederland, i3 Holding of [eiseres] daardoor zijn geschaad. Tot slot neemt de rechtbank in aanmerking dat [eiseres] zelf afstand van i3 Nederland en i3 Holding heeft genomen. Zij heeft zich jarenlang niet om de bedrijfsvoering van deze vennootschappen bekommerd, zij heeft geduld dat geen formele jaarlijkse AVA’s in i3 Holding gehouden werden en zij is zonder inhoudelijke kennisname daarvan tot ondertekening van de jaarrekeningen van i3 Holding overgegaan. De rechtbank komt op grond van al deze omstandigheden tot het oordeel dat de billijkheid eist dat de boetes gematigd worden tot nihil.
Slotsom voor de vorderingen van [eiseres] op [gedaagde sub 1]
5.107. Het vorenstaande betekent voor de vorderingen van [eiseres] op [gedaagde sub 1] het volgende. De vordering van [eiseres] tot betaling door [gedaagde sub 1] van verbeurde boetes zal worden toegewezen voor een bedrag van € 500.000,00.
5.108. [eiseres] heeft de wettelijke rente van artikel 6:119 BW over dat bedrag gevorderd vanaf de dag der dagvaarding. Deze vordering is toewijsbaar. Er is immers sprake van de vertraging in de voldoening van een geldsom. [gedaagde sub 1] heeft onvoldoende betwist dat verzuim is ingetreden, nu zij de ontvangst van de door [eiseres] verzonden ingebrekestellingen niet heeft bestreden.
5.109. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zijn voor een bedrag van € 4.500,00 toewijsbaar. De rechtbank overweegt dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is, nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. [eiseres] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht, hetgeen [gedaagde sub 1] niet heeft bestreden. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is echter hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De rechtbank zal op grond van het toegewezen bedrag aan hoofdsom het bedrag toewijzen tot het wettelijke tarief.
5.110. [eiseres] heeft tot slot gevorderd dat [gedaagde sub 1] wordt veroordeeld tot betaling van de beslagkosten van € 1.736,47 aan kosten en € 452,00 aan advocaatkosten. [gedaagde sub 1] heeft die kosten niet betwist. Deze vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv toewijsbaar.
Vorderingen van [eiseres] op Tricomstate Holding
5.111. [eiseres] heeft ook van Tricomstate Holding contractuele boetes gevorderd vanwege de schending door Tricomstate Holding van verschillende verplichtingen uit de Aandeelhoudersovereenkomst i3 Holding. De rechtbank zal deze vorderingen hieronder afzonderlijk beoordelen.
1. Niet-nakoming aanbiedingsverplichting bij vervreemding aandelen aan SAB-OO-NIS 2014
5.112. [eiseres] heeft een eenheidsboete en een doorlopende boete van Tricomstate Holding gevorderd. Volgens [eiseres] brengt het feit dat SAB-OO-NIS in 2014 aandelen in Tricomstate Holding heeft verworven en tot in 2017 heeft gehouden (zie de bespreking van de vorderingen op [gedaagde sub 1] bij gebeurtenissen 1 en 2) mee dat ook Tricomstate Holding op grond van het bepaalde in artikel 15 en artikel 5.1 van de Aandeelhoudersovereenkomst i3 Holding een boete aan haar heeft verbeurd. Zij stelt daartoe dat Tricomstate Holding op dat moment haar aandelen in i3 Holding aan [eiseres] had moeten aanbieden en dat heeft nagelaten.
5.113. Tricomstate Holding heeft daartegen aangevoerd dat een eventuele vordering van [eiseres] uit dien hoofde is verjaard.
5.114. De rechtbank overweegt daarover het volgende. Op grond van het bepaalde in artikel 3:310 lid 1 BW is een vordering tot betaling van een bedongen boete verjaard door verloop van vijf jaar na de dag volgend op die waarop de benadeelde zowel met de opeisbaarheid van de boete en de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden. [eiseres] is op 6 oktober 2015 bekend geworden met aandelenoverdracht aan SAB-OO-NIS. Die participatie blijkt uit de conceptjaarrekening 2014/2015 van i3 Holding en [eiseres] heeft die conceptjaarrekening op 6 oktober 2015 per e-mail ontvangen. Het door Tricomstate Holding overgelegde bericht is namelijk verstuurd naar het e-mailadres van [D] en [eiseres] heeft de ontvangst van dat bericht niet betwist. Dat betekent dat de verjaringstermijn van vijf jaar op 7 oktober 2015 is gaan lopen, zodat de vordering op 7 oktober 2020 verjaard is. Gesteld noch gebleken is van enige stuitingshandeling voor die datum. Dit leidt al tot afwijzing van deze vordering. De overige verweren van Tricomstate Holding tegen deze vordering hoeven daarom niet te worden besproken.
2. Niet-nakoming aanbiedingsverplichting bij vervreemding aandelen aan BOBEAS 2018
5.115. [eiseres] maakt uit hoofde van het feit dat BOBEAS in 2018 aandelen in Tricomstate Holding verworven heeft (zie de bespreking van de vorderingen op [gedaagde sub 1] bij gebeurtenis 3) aanspraak op een boete op grond van het bepaalde in artikel 15 en artikel 5.1 van de Aandeelhoudersovereenkomst i3 Holding. Zij verwijt Tricomstate Holding dat deze niet heeft voldaan aan haar verplichting om de aandelen in i3 Holding aan [eiseres] aan te bieden.
5.116. Tricomstate Holding heeft daartegen aangevoerd dat [eiseres] geen belang bij haar vordering heeft, omdat [eiseres] niet tot overname van de aandelen zou zijn overgegaan als zij deze aan haar had aangeboden.
5.117. Dit verweer slaagt. [eiseres] heeft dit verweer niet, althans onvoldoende weersproken. Gesteld noch gebleken is dat [eiseres] de aandelen van Tricomstate Holding daadwerkelijk zou hebben willen afnemen als zij deze aangeboden had gekregen, zodat niet valt in te zien welk rechtens te respecteren belang van [eiseres] is geschonden bij het niet naleven van de aanbiedingsverplichting door Tricomstate. Haar advocaten hebben ter zitting toegelicht dat haar belang bij naleving van de aanbiedingsverplichting was gelegen in het verkrijgen van inzicht in de situatie en daarmee de mogelijkheid om in actie te komen. Dat belang wordt echter niet beschermd door de aanbiedingsverplichting, maar door de regeling voor tegenstrijdig belang in de Aandeelhoudersovereenkomst i3 Holding, waarvoor [gedaagde sub 1] al een boete heeft verbeurd (zie de behandeling van gebeurtenis 3). Ook die vordering zal dus worden afgewezen.
3. Niet-nakoming afnameverplichting vanwege overlijden 2011
5.118. [eiseres] heeft voorts een boete van Tricomstate Holding gevorderd in verband met de schending van haar afnameverplichting bij het overlijden van de heer [B] in 2011. [eiseres] stelt dat Tricomstate Holding op grond van artikel 15 en artikel 5.4 van de Aandeelhoudersovereenkomst i3 Holding in verbinding met artikel 9 van de Statuten i3 Holding een boete heeft verbeurd, omdat zij heeft nagelaten om de toen door [eiseres] gehouden aandelen in i3 Holding af te nemen.
5.119. Tricomstate Holding heeft zich beroepen op verjaring.
5.120. Ook dit beroep op verjaring slaagt op grond van het navolgende.
[B] is op [datum] 2011 overleden. Op grond van artikel 5.4 van de Aandeelhoudersovereenkomst i3 Holding was dan de uiterlijke datum voor de afname van de aandelen drie maanden later. Dit betekent dat de boete op 17 september 2011 opeisbaar is geworden. [eiseres] heeft nog aangevoerd dat [D] niet op de hoogte was van de afnameverplichting in de Aandeelhoudersovereenkomst i3 Holding, zodat zij daarmee later bekend is geworden dan op 17 november 2011. Dit treft echter geen doel. [eiseres] is als rechtspersoon immers zelfstandig drager van rechten en plichten, zodat zij zich er niet met succes op kan beroepen dat haar nieuwe bestuurder [D] niet of later op de hoogte is gekomen van de afnameverplichting in de Aandeelhoudersovereenkomst i3 Holding. Dat betekent dat op de voet van artikel 3:310 lid 1 BW de vijfjarige verjaringstermijn is gaan lopen op 18 september 2011, zodat ook deze vordering inmiddels is verjaard, hetgeen tot afwijzing van deze vordering leidt.
4. Medewerking geldlening SAB-OO-NIS 2014
5.121. [eiseres] heeft een boete van Tricomstate Holding gevorderd in verband met de verstrekking door i3 Holding van de geldlening aan SAB-OO-NIS in 2014 (zie de behandeling van de vordering op [gedaagde sub 1] bij gebeurtenis 1). [eiseres] verwijt Tricomstate Holding dat zij daaraan mee heeft gewerkt en merkt dat aan als schending van artikel 2.3 van de Aandeelhoudersovereenkomst i3 Holding. Tricomstate Holding heeft betwist dat zij een rol heeft gespeeld bij het verstrekken van die geldlening en in dat kader stemrechten heeft uitgeoefend.
5.122. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Tricomstate Holding geen boete aan [eiseres] verbeurd op grond van het bepaalde in artikel 15 en artikel 2.3 van de Aandeelhoudersovereenkomst i3 Holding op grond van het navolgende.
5.123. Artikel 2.3 van de Aandeelhoudersovereenkomst i3 Holding bepaalt het volgende:
“Partijen zullen als lid van een orgaan van de Vennootschap en/of de Groepsvennootschappen hun stemrecht aanwenden/uitoefenen en ook voor het overige zodanig handelen, dat aan het bepaalde in deze Overeenkomst uitvoering wordt gegeven dan wel kan worden gegeven. Partijen zullen geen stem uitbrengen of handelingen verrichten die in strijd zijn met het bepaalde in deze Overeenkomst of de uitvoering daarvan kunnen belemmeren en/of verhinderen.”.
5.124. [eiseres] heeft niet toegelicht in welk opzicht Tricomstate Holding haar stemrecht heeft uitgeoefend of anderszins als lid van een orgaan van i3 Holding heeft gehandeld in het kader van de verstrekking van de geldlening aan SAB-OO-NIS. Daarom heeft zij te weinig gesteld om haar vordering te kunnen dragen.
5.125. Tricomstate Holding heeft dus ook in dit opzicht geen boete aan [eiseres] verbeurd.
5. Medewerking overeenkomsten van cessie van vorderingen en geldlening BOBEAS 2018
5.126. [eiseres] heeft tot slot een boete gevorderd in verband met de overeenkomsten die i3 Holding in 2018 is aangegaan voor de samenwerking met BOBEAS (zie de behandeling van de vorderingen op [gedaagde sub 1] bij gebeurtenis 3). [eiseres] stelt dat Tricomstate Holding ook hiervoor op grond van artikel 15 en artikel 2.3 van de Aandeelhoudersovereenkomst i3 Holding een boete verbeurt vanwege haar medewerking aan de verwerving door i3 Holding van de vorderingen op BOBEAS. Tricomstate Holding heeft betwist dat zij haar stemrecht in dit kader heeft uitgeoefend.
5.127. Ook voor wat betreft deze vordering heeft [eiseres] onvoldoende gesteld om haar vordering te kunnen dragen. Zij heeft immers niet aangevoerd dat en in welk opzicht Tricomstate Holding stemrecht heeft uitgeoefend of anderszins laakbaar heeft gehandeld in haar hoedanigheid van orgaan van i3 Holding.
5.128. Ook die vordering wordt dus afgewezen.
Slotsom voor de vorderingen van [eiseres] op Tricomstate Holding
5.129. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat alle vorderingen van [eiseres] op Tricomstate zullen worden afgewezen.

6.Het geschil in reconventie

6.1.
In reconventie vordert [gedaagde sub 1] na vermeerdering respectievelijk vermindering van eis, samengevat, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a. de veroordeling van [eiseres] tot betaling van:
- € 570.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 maart 2021 tot en met de dag van algehele voldoening;
- € 3.775,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
- € 842,49 aan beslagkosten;
de veroordeling van [eiseres] in de kosten van de procedure, te vermeerderen met nakosten van € 120,00 en te vermeerderen met € 82,00 als [eiseres] de kosten niet binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis voldoet.
6.2.
[gedaagde sub 1] legt aan haar vorderingen ten grondslag dat [eiseres] de verplichtingen uit hoofde van de Aandeelhoudersovereenkomst Tricomstate Vastgoed meermaals heeft geschonden en daarom contractuele boetes heeft verbeurd.
6.3.
[eiseres] betwist dat zij de verplichtingen uit de Aandeelhoudersovereenkomst Tricomstate Vastgoed heeft geschonden. [eiseres] voert verder als verweer het volgende aan. Ten eerste is toewijzing van de gevorderde boetes vanwege schending van de aanbiedingsverplichting door het overlijden van [B] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Ten tweede is voor wat betreft diezelfde schending van de aanbiedingsverplichting sprake van schuldeisersverzuim. Ten derde moeten eventuele verbeurde boetes gematigd worden.
6.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

7.De beoordeling in reconventie

Voorwaardelijke vorderingen van [gedaagde sub 1] op [eiseres]
7.1.
[gedaagde sub 1] heeft een deel van haar vorderingen tegen [eiseres] voorwaardelijk ingesteld, namelijk voor zover vast komt te staan dat zij enig bedrag aan [eiseres] verschuldigd is. [gedaagde sub 1] wil in dat geval een beroep op verrekening doen.
7.2.
Omdat hiervoor in conventie is overwogen dat een deel van de vorderingen van [eiseres] op [gedaagde sub 1] toewijsbaar is, komt de rechtbank toe aan de beoordeling van de voorwaardelijk door [gedaagde sub 1] ingestelde vorderingen. In het navolgende zal de rechtbank daarom alle door [gedaagde sub 1] tegen [eiseres] ingestelde vorderingen vanwege schendingen van de Aandeelhoudersovereenkomst Tricomstate Vastgoed behandelen.
Vorderingen van [gedaagde sub 1] op [eiseres] vanwege schending regeling goedkeuring bestuursbesluiten
7.3.
Allereerst heeft [gedaagde sub 1] aan [eiseres] het verwijt gemaakt dat deze de regeling voor goedkeuring van bestuursbesluiten in de Aandeelhoudersovereenkomst Tricomstate Vastgoed geschonden heeft.
7.4.
Die regeling luidt als volgt:
Artikel 3.2:
“ [bedrijf 1] , [gedaagde sub 1] en [eiseres] verplichten zich ieder in de hoedanigheid van bestuurder van de Vennootschap jegens de Aandeelhouders, indien voor het besluit tot het verrichten van een rechtshandeling goedkeuring van de AVA van de Vennootschap vereist is op grond van Artikel 16 lid 5 van de Statuten van de Vennootschap (rechtbank: Tricomstate Vastgoed) en deze goedkeuring niet wordt verkregen, af te zien van de uitvoering van het betreffende besluit.”.
7.5.
Hierna zal de rechtbank ingaan op de afzonderlijke vorderingen.
1. Beslaglegging en sluiten vaststellingsovereenkomst i3 Nederland
7.6.
[gedaagde sub 1] heeft allereerst gesteld dat [eiseres] een boete verbeurd heeft omdat deze als bestuurder van Tricomstate Vastgoed zonder voorafgaande goedkeuring van de AVA Tricomstate Vastgoed is overgegaan tot de beslaglegging.
7.7.
De beslaglegging is echter niet aan te merken als een bestuursbesluit, waarvoor goedkeuring vereist was. Artikel 16 lid 5 sub h Statuten Tricomstate Vastgoed bepaalt namelijk dat goedkeuring vereist is voor bestuursbesluiten tot:

het sluiten van vaststellingsovereenkomsten alsmede het voeren van rechtsgedingen, met uitzondering van het nemen van die rechtsmaatregelen die geen uitstel kunnen lijden”.
7.8.
De uitzondering uit deze bepaling heeft zich voorgedaan. [eiseres] heeft immers onweersproken aangevoerd dat de beslaglegging een rechtsmaatregel was die geen uitstel kon leiden.
7.9.
Verder heeft [gedaagde sub 1] gesteld dat [eiseres] boetes verbeurd heeft wegens het bestuursbesluit tot het aangaan van een vaststellingsovereenkomst tussen Tricomstate Vastgoed en i3 Nederland, op grond waarvan het beslag is opgeheven.
7.10.
[eiseres] heeft er echter op gewezen dat ook [gedaagde sub 1] in haar hoedanigheid van bestuurder van i3 Nederland inhoudelijk betrokken was bij de totstandkoming van die vaststellingsovereenkomst, hetgeen [gedaagde sub 1] niet weersproken heeft. Daaruit volgt dat [eiseres] ervan uit heeft mogen gaan dat [gedaagde sub 1] heeft ingestemd met de vaststellingsovereenkomst. Onder die omstandigheden kan [gedaagde sub 1] redelijkerwijs geen aanspraak maken op verbeurte van een boete wegens overtreding van de regeling tot goedkeuring van bestuursbesluiten.
2. Verhuur pand
7.11.
Ook merkt [gedaagde sub 1] het verhuren door Tricomstate Vastgoed van haar pand aan een derde aan als schending van de goedkeuringsregeling.
7.12.
[eiseres] heeft betwist dat zij namens Tricomstate Vastgoed een verhuurovereenkomst is aangegaan. Zij voert onder meer aan dat slechts sprake is geweest van een overeenkomst voor tijdelijk leegstandsbeheer (een antikraakovereenkomst). Dit heeft [gedaagde sub 1] niet nader weerlegd, zodat niet is komen vast te staan dat Tricomstate Vastgoed een verhuurovereenkomst is aangegaan, die op grond van artikel 16 lid 5 sub a van de Statuten Tricomstate Vastgoed onderworpen was aan goedkeuring. Gesteld noch gebleken is dat op grond van de Statuten voor een antikraakovereenkomst eveneens goedkeuring vereist is. Dat zou ook niet voor de hand hebben gelegen, aangezien een antikraakovereenkomst naar zijn aard slechts een tijdelijke overeenkomst is ter beveiliging van het pand gedurende leegstand. [gedaagde sub 1] heeft dus onvoldoende gemotiveerd gesteld dat [eiseres] artikel 3.2 van de Aandeelhoudersovereenkomst Tricomstate Vastgoed heeft geschonden, zodat [eiseres] ook in dit opzicht geen boete heeft verbeurd.
3. Verkoop pand
7.13.
[gedaagde sub 1] heeft tot slot een boete van [eiseres] gevorderd in verband met de verkoop door Tricomstate Vastgoed van haar pand aan een derde.
7.14.
Tussen partijen staat vast dat Tricomstate Vastgoed haar pand heeft verkocht, nadat [C] in een e-mailbericht van [gedaagde sub 1] aan [bedrijf 1] heeft geschreven dat hij akkoord kan gaan met het aan hem voorgelegde bod van de koper. [gedaagde sub 1] heeft onvoldoende gemotiveerd dat zij bij die akkoordverklaring met het bod van de koper een concreet voorbehoud heeft gemaakt. De tekst van de e-mail wijst daar ook niet op. [gedaagde sub 1] komt daarom redelijkerwijs geen aanspraak toe op verbeurte van een boete wegens overtreding van de goedkeuringsregeling.
Overige vorderingen van [gedaagde sub 1] op [eiseres]
7.15.
Verder heeft [gedaagde sub 1] zich nog beroepen op andere schendingen van de Aandeelhoudersovereenkomst Tricomstate Vastgoed.
4. Delen informatie met [H]
7.16.
Allereerst heeft zij gesteld dat [eiseres] informatie met de heer [H] (hierna te noemen: ‘ [H] ’) heeft gedeeld, hetgeen zou leiden tot schending van de geheimhoudingsverplichting van artikel 13 van de Aandeelhoudersovereenkomst Tricomstate Vastgoed.
7.17.
[eiseres] heeft dat betwist. Zij voert onder meer aan dat [H] haar adviseur was.
7.18.
Tussen partijen is niet in geschil dat [eiseres] [H] als adviseur heeft ingeschakeld en dat zij daarom informatie met hem heeft gedeeld. Dit leidt echter niet tot de conclusie dat [eiseres] daarmee haar geheimhoudingsverplichting heeft geschonden.
7.19.
De geheimhoudingsverplichting luidt als volgt:
Artikel 13:

Ieder der Partijen zal zowel tijdens de duur van deze Overeenkomst als gedurende 3 jaar na beëindiging daarvan verplicht zijn tot geheimhouding van al hetgeen hen in verband met de totstandkoming en uitvoering van deze Overeenkomst bekend is, wordt of geworden is betreffende de gang van zaken in en rond de Vennootschap c.q. het door de Vennootschap uitgeoefende bedrijf, behoudens voor zover op grond van een dwingend wettelijk voorschrift een verplichting tot het doen van mededelingen bestaat, in welk geval de mededelingen eerst na onderling overleg en goedkeuring van Partijen zullen worden gedaan.
7.20.
Het delen van informatie met een ingeschakelde adviseur, zoals [H] , valt niet onder deze geheimhoudingsverplichting. Een redelijke uitleg van het artikel brengt immers mee dat het niet zo ver strekt dat het partijen verhindert om zich bij te laten staan door een adviseur.
5. Inschakeling [H] voor voeren administratie
7.21.
Verder heeft [gedaagde sub 1] de inschakeling van [H] voor het voeren van de administratie van Tricomstate Vastgoed aangemerkt als schending van de regeling voor tegenstrijdig belang uit artikel 3.4.1 van de Aandeelhoudersovereenkomst Tricomstate Vastgoed, omdat zij meent dat [H] de schoonzoon van [D] is.
7.22.
[eiseres] heeft die relatie betwist. [gedaagde sub 1] heeft haar blote stelling niet nader onderbouwd, zodat dat niet vast is komen te staan. Alleen al op die grond gaat haar beroep op schending van de regeling van tegenstrijdig belang niet op. Bovendien staat als onweersproken vast dat tijdens de buitengewone AVA Tricomstate Vastgoed van 6 juli 2020 is afgesproken dat [H] zou worden ingeschakeld.
7.23.
[eiseres] heeft daarom geen boete aan [gedaagde sub 1] verbeurd vanwege de inschakeling van [H] voor het voeren van de administratie van Tricomstate Vastgoed.
6. Niet-nakoming aanbiedingsverplichting i3 Holding vanwege overlijden 2011
7.24.
[gedaagde sub 1] heeft [eiseres] voorts verweten dat zij na het overlijden van [B] in 2011 (zie hiervoor bij de behandeling van de conventionele vordering van [eiseres] op Tricomstate Holding bij gebeurtenis 3) heeft nagelaten om de door haar gehouden aandelen in i3 Holding aan te bieden. [gedaagde sub 1] stelt dat [eiseres] daardoor conform artikel 15 van de Aandeelhoudersovereenkomst i3 Holding in verbinding met artikel 9 van de Statuten i3 Holding een boete heeft verbeurd. [eiseres] heeft als verweer onder meer een beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid gedaan.
7.25.
De rechtbank komt niet toe aan de vraag of sprake is van overtreding van de Aandeelhoudersovereenkomst Tricomstate Holding. Volgens artikel 6:2 en artikel 6:248 BW is een tussen partijen geldende regel namelijk niet van toepassing als dat in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Die situatie doet zich hier voor. Naar het oordeel van de rechtbank zou het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn als het overlijden van [B] bij gebreke van aanbieding door [eiseres] van haar aandelen in i3 Holding aan [gedaagde sub 1] tot verbeurte van een contractuele boete zou leiden. [gedaagde sub 1] was immers lang bekend met het overlijden van [B] en heeft desondanks nooit op aanbieding van de aandelen door [eiseres] aangedrongen dan wel overleg daarover met [D] geïnitieerd. Dit terwijl [C] in die tijd wel (intensief) contact had. Dat maakt dat het onaanvaardbaar zou zijn als [gedaagde sub 1] nu aanspraak zou kunnen maken op een boete vanwege een schending van de aanbiedingsverplichting door [eiseres] van destijds.
7.26.
[gedaagde sub 1] kan dus geen aanspraak maken op een boete van [eiseres] vanwege de schending van enige aanbiedingsverplichting.
7. Niet-nakoming aanbiedingsverplichting Tricomstate Vastgoed vanwege overlijden 2011
7.27.
[gedaagde sub 1] heeft aan [eiseres] een soortgelijk verwijt gemaakt voor wat betreft de door haar gehouden aandelen in Tricomstate Vastgoed. Omdat [eiseres] nagelaten heeft deze na het overlijden van [B] aan te bieden, heeft zij volgens [gedaagde sub 1] op grond van artikel 9 of 10 van de Statuten Tricomstate Vastgoed in verbinding met artikel 15 van de Aandeelhoudersovereenkomst Tricomstate Vastgoed een boete verbeurd. Ook in dit kader heeft [eiseres] een beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid gedaan.
7.28.
Hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen bij de behandeling van de voorgaande vordering vanwege schending van de aanbiedingsverplichting voor wat betreft de in i3 Holding gehouden aandelen, geldt ook voor deze vordering.
7.29.
Dat betekent dat [gedaagde sub 1] geen aanspraak heeft op een door [eiseres] verbeurde boete, omdat dat in redelijkheid en billijkheid tot onaanvaardbare gevolgen zou leiden.
Slotsom vorderingen in reconventie
7.30.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat alle vorderingen van [gedaagde sub 1] moeten worden afgewezen. Dat betekent dat [gedaagde sub 1] bij gebreke van een tegenvordering ook geen verrekeningsmogelijkheid heeft voor de in conventie vastgestelde boetes.

8.De beoordeling ten aanzien van de proceskosten

in conventie
de vorderingen tegen [gedaagde sub 1] :
8.1.
Omdat [gedaagde sub 1] in conventie grotendeels ongelijk krijgt, zal zij in de proceskosten worden veroordeeld.
8.2.
Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiseres] als volgt vastgesteld, waarbij voor het salaris advocaat geldt dat (omdat zowel vorderingen tegen [gedaagde sub 1] als tegen Tricomstate Holding zijn ingesteld) uitgegaan wordt van de helft van het liquidatietarief dat geldt voor het toegewezen bedrag van de ingestelde vorderingen:
- kosten van de dagvaarding
85,81
- griffierecht
4.200,00
- salaris advocaat
10.239,00
(0,5 × 3 punten × € 3.413,00)
Totaal
9.405,31
8.3.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
de vorderingen tegen Tricomstate Holding:
8.4.
Voor wat betreft de verhouding tussen [eiseres] en Tricomstate Holding geldt dat [eiseres] de in het ongelijk gestelde partij is. Daarom zal [eiseres] worden veroordeeld in de proceskosten van Tricomstate Holding.
8.5.
Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van Tricomstate Holding als volgt vastgesteld, waarbij (omdat zowel verweer is gevoerd namens [gedaagde sub 1] als namens Tricomstate Holding) uitgegaan wordt van de helft van de totale door [gedaagde sub 1] c.s. gemaakte kosten:
- griffierecht
2.100,00
(0,5 × € 4.200,00)
- salaris advocaat
6.370,50
(0,5 × 3 punten × € 4.247,00)
Totaal
8.470,50
in reconventie
8.6.
In reconventie zal [gedaagde sub 1] als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van [eiseres] .
8.7.
Tot aan dit vonnis worden de proceskosten in reconventie aan de zijde van [eiseres] vastgesteld op het salaris advocaat ten bedrage van € 3.413,00 (1 punt x € 3.413,00).

9.De beslissing

De rechtbank
in conventie
ten aanzien van [gedaagde sub 1]
9.1.
veroordeelt [gedaagde sub 1] tot betaling aan [eiseres] van € 500.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
9.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1] tot betaling aan [eiseres] van € 4.500,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
9.3.
veroordeelt [gedaagde sub 1] tot betaling aan [eiseres] van € 1.736,47 aan beslagkosten en € 452,00 aan advocaatkosten;
9.4.
veroordeelt [gedaagde sub 1] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot dit vonnis vastgesteld op € 9.405,31, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling;
9.5.
veroordeelt [gedaagde sub 1] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 157,00 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen met € 82,00 aan salaris advocaat en met de explootkosten als [gedaagde sub 1] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden;
9.6.
wijst het meer of anders gevorderde op [gedaagde sub 1] af;
ten aanzien van Tricomstate Holding
9.7.
wijst het gevorderde op Tricomstate Holding af;
9.8.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van Tricomstate Holding tot dit vonnis vastgesteld op € 8.470,50, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling;
ten aanzien van [gedaagde sub 1] en Tricomstate Holding
9.9.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
in reconventie
9.10.
wijst de vorderingen van [gedaagde sub 1] af;
9.11.
veroordeelt [gedaagde sub 1] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot dit vonnis vastgesteld op € 3.413,00;
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Schollen-den Besten, mr. M.E. Bartels en mr. S.A.E.M. van Dorst en in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2023.