Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
1.De procedure
2.De feiten en het verzoek
3.De beoordeling
4.De beslissing
a. door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden
b. door andere belanghebbenden.
Rechtbank Oost-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 3 maart 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een echtscheidingsprocedure. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.P. den Hoed, verzocht de rechtbank om de vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. L.H.J.M. Cilissen, te veroordelen tot medewerking aan de verkoop van de echtelijke woning. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een echtscheidingsprocedure aanhangig is onder zaaknummer C/01/380038 / FA RK 22-1048. De man verzocht om een voorlopige voorziening op grond van artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de man niet ontvankelijk is in zijn verzoek. Dit oordeel is gebaseerd op de overweging dat de wetgever in de artikelen 821 tot en met 826 Rv een bijzondere regeling voor voorlopige voorzieningen in scheidingsprocedures heeft getroffen. De Hoge Raad heeft in eerdere uitspraken bevestigd dat de mogelijkheid om voorlopige voorzieningen te treffen in een scheidingsprocedure niet verenigbaar is met de regeling van artikel 223 Rv. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de man niet ontvankelijk is in zijn verzoek en dat er geen inhoudelijke beoordeling van de zaak kan plaatsvinden.
De rechtbank heeft verder bepaald dat elke partij de eigen proceskosten draagt. Tegen deze beschikking kan, voordat een eindbeschikking in de hoofdzaak is gewezen, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch, uitsluitend door tussenkomst van een advocaat. De beschikking is openbaar uitgesproken door mr. J.W. Brunt, rechter, in aanwezigheid van de griffier.