ECLI:NL:RBOBR:2023:1360

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
3 maart 2023
Publicatiedatum
23 maart 2023
Zaaknummer
C/01/390430 / FA RK 23-781
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek voorlopige voorziening in echtscheidingsprocedure niet ontvankelijk

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 3 maart 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een echtscheidingsprocedure. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.P. den Hoed, verzocht de rechtbank om de vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. L.H.J.M. Cilissen, te veroordelen tot medewerking aan de verkoop van de echtelijke woning. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een echtscheidingsprocedure aanhangig is onder zaaknummer C/01/380038 / FA RK 22-1048. De man verzocht om een voorlopige voorziening op grond van artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).

De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de man niet ontvankelijk is in zijn verzoek. Dit oordeel is gebaseerd op de overweging dat de wetgever in de artikelen 821 tot en met 826 Rv een bijzondere regeling voor voorlopige voorzieningen in scheidingsprocedures heeft getroffen. De Hoge Raad heeft in eerdere uitspraken bevestigd dat de mogelijkheid om voorlopige voorzieningen te treffen in een scheidingsprocedure niet verenigbaar is met de regeling van artikel 223 Rv. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de man niet ontvankelijk is in zijn verzoek en dat er geen inhoudelijke beoordeling van de zaak kan plaatsvinden.

De rechtbank heeft verder bepaald dat elke partij de eigen proceskosten draagt. Tegen deze beschikking kan, voordat een eindbeschikking in de hoofdzaak is gewezen, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch, uitsluitend door tussenkomst van een advocaat. De beschikking is openbaar uitgesproken door mr. J.W. Brunt, rechter, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK OOST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer : C/01/390430 / FA RK 23-781
Uitspraak : 3 maart 2023
Beschikking betreffende een verzoek op grond van artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
hierna mede te noemen: de man,
advocaat mr. R.P. den Hoed,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
hierna mede te noemen: de vrouw,
advocaat mr. L.H.J.M. Cilissen.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het verzoek van de vrouw tot het treffen van een voorlopige voorziening op grond van artikel 223 Rv zoals verwoord in het verweerschrift incidenteel verzoek ingebracht in de tussen partijen aanhangige echtscheidingsprocedure.
1.2.
Een mondelinge behandeling kan ten aanzien van het verzoek niet leiden tot een andere beslissing zoals hierna wordt verwoord, zodat de rechtbank direct uitspraak doet.

2.De feiten en het verzoek

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd. Bij de rechtbank is een echtscheidingsprocedure aanhangig bekend onder nummer C/01/380038 / FA RK 22-1048.
2.2.
Uit het huwelijk van partijen is geboren het minderjarig kind: [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] .
2.3.
De man verzoekt bij wijze van voorlopige voorziening op grond van artikel 223 RV, samengevat, de vrouw te veroordelen om binnen veertien dagen na betekening van deze beschikking haar medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van de echtelijke woning staande en gelegen aan de [straatnaam en huisnummer] te [plaats] onder verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag indien de vrouw niet tijdig voldoet aan haar verplichtingen tot een maximum van € 25.000,00.
Daarnaast verzoekt de man te bepalen dat, indien de vrouw niet tijdig aan haar verplichtingen voldoet, deze beschikking op de voet van artikel 3:300 lid 2 Burgerlijk Wetboek in de plaats treedt van het deel van de schriftelijke bemiddelingsovereenkomst of de notariële akte van levering, waaruit moet blijken van de wilsverklaring van de vrouw dat zij opdracht geeft tot bemiddeling, de woning (mede) verkoopt dan wel (mede) levert aan de koper(s).

3.De beoordeling

3.1.
Ontvankelijkheid
Ingevolge artikel 223 lid 1 Rv kan iedere partij tijdens een aanhangig geding vorderen dat de rechter voorlopige voorzieningen zal treffen voor de duur van het geding. Ingevolge het tweede lid moet deze vordering samenhangen met de hoofdvordering. In een verzoekschriftprocedure kan een voorlopige voorziening naar analogie van artikel 223 Rv. worden verzocht (Hoge Raad d.d. 5 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3533).
3.2.
De hoofdvordering(en) in de zaak met nummer C/01/380038 / FA RK 2-1048 hebben betrekking op het uitspreken van de echtscheiding tussen partijen en het treffen van daarmee samenhangende nevenvoorzieningen.
3.3.
De Hoge Raad heeft in de uitspraak van 31 januari 2018, ECLI:NL:HR:2018:1414, geoordeeld dat de mogelijkheid om binnen een scheidingsprocedure met overeenkomstige toepassing van artikel 223 Rv een voorlopige voorziening te treffen op gespannen voet staat met het feit dat de wetgever met de artikelen 821 tot en met 826 Rv voor de scheidingsprocedure heeft voorzien in een bijzondere regeling van voorlopige voorzieningen in die procedure. Hiermee is kennelijk bedoeld een uitputtende regeling te treffen voor voorlopige voorzieningen die kenmerkend zijn voor een scheidingsprocedure, waarmee niet goed te verenigen is dat een dergelijke voorziening ook op de voet van artikel 223 Rv zou kunnen worden gevraagd.
De Hoge Raad heeft daarbij in aanmerking genomen dat de regeling van de voorlopige voorzieningen in de scheidingsprocedure aanmerkelijk afwijkt van de regeling van artikel 223 Rv en komt tot het oordeel dat geen plaats is voor overeenkomstige toepassing van artikel 223 Rv in de scheidingsprocedure.
3.4.
Dit oordeel van de Hoge Raad heeft in de uitspraken van gerechtshoven en rechtbank navolging gekregen, zodat kan worden gesproken van vaste jurisprudentie.
3.5.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de man in zijn verzoek niet ontvankelijk is.
3.6.
De rechtbank komt dan ook niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de vraag of hetgeen is verzocht als een voorlopige voorziening kan worden toegewezen.
3.7.
Proceskosten
Gelet op de aard van de procedure zal de rechtbank bepalen dat elk van partijen de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

4.1.
verklaart de man niet ontvankelijk in zijn verzoek;
4.2.
bepaalt dat elke partij de eigen kosten van deze procedure draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.W. Brunt, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 3 maart 2023.
Conc: awe
Tegen deze beschikking kan, voordat een eindbeschikking is gewezen in de hoofdzaak, -uitsluitend door tussenkomst van een advocaat- hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch
a. door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden
b. door andere belanghebbenden.