ECLI:NL:RBOBR:2023:1156

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
17 maart 2023
Publicatiedatum
17 maart 2023
Zaaknummer
C/01/389866 / KG ZA 23-38
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht opgelegd lokaal stadionverbod aan supporter van FC Eindhoven

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 17 maart 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een supporter van FC Eindhoven, aangeduid als [eiser], en de stichting FC Eindhoven, aangeduid als gedaagde. De zaak betreft een lokaal stadionverbod dat aan [eiser] was opgelegd na een incident tijdens een wedstrijd op 16 september 2022. Na afloop van deze wedstrijd ontstond er een schermutseling tussen de supporters van FC Eindhoven en Roda JC, waarbij veiligheidscoördinator [A] letsel opliep. FC Eindhoven legde [eiser] een stadionverbod op voor de duur van vijf jaar, wat hij betwistte.

De procedure begon met een dagvaarding op 14 februari 2023, gevolgd door een mondelinge behandeling op 3 maart 2023. [eiser] vorderde schorsing van het stadionverbod totdat in een bodemprocedure zou zijn beslist. De voorzieningenrechter oordeelde dat FC Eindhoven onvoldoende bewijs had geleverd dat [eiser] daadwerkelijk betrokken was bij de mishandeling van de veiligheidscoördinator. De rechter concludeerde dat het stadionverbod naar alle waarschijnlijkheid in een bodemprocedure niet stand zou houden.

De voorzieningenrechter heeft FC Eindhoven veroordeeld om het stadionverbod binnen één dag na betekening van het vonnis te schorsen, met een dwangsom van € 500 per dag bij niet-naleving, en heeft de proceskosten aan de zijde van [eiser] begroot op € 1.543,29. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/389866 / KG ZA 23-38
Vonnis in kort geding van 17 maart 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. M. van Lith te 's-Hertogenbosch,
tegen
de stichting
STICHTING FC EINDHOVEN,
gevestigd te Eindhoven,
gedaagde,
advocaat mr. M. Burgers te Bladel.
Partijen zullen hierna [eiser] en FC Eindhoven genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 14 februari 2023 met negen producties
  • de akte met zes producties van 28 februari 2023 van de zijde van FC Eindhoven
  • de bij brief van 1 maart 2023 ingediende aanvullende productie 7 van de zijde van FC Eindhoven
  • de mondelinge behandeling die plaats heeft gevonden op 3 maart 2023
  • de pleitnota van [eiser]
  • de pleitnota van FC Eindhoven.
1.2.
Aan het eind van de mondelinge behandeling heeft de voorzieningenrechter vonnis bepaald op een termijn van twee weken.

2.De feiten

2.1.
FC Eindhoven is een Nederlandse betaald voetbalclub, waarvan het eerste elftal uit komt in de eerste divisie van het Nederlandse profvoetbal. [eiser] is een supporter van FC Eindhoven en beschikt over een seizoenskaart bij deze club.
2.2.
Op 16 september 2022 heeft [eiser] als toeschouwer in het stadion van FC Eindhoven een thuiswedstrijd bijgewoond tussen FC Eindhoven en Roda JC.
Na afloop van die wedstrijd is er een schermutseling ontstaan tussen de supportersgroepen van beide clubs. Hierbij was ook [eiser] aanwezig.
Tijdens de confrontatie tussen de supportersgroepen zijn veiligheidscoördinatoren van FC Eindhoven (die zorg dragen voor de begeleiding van de supporters van beide clubs vóór, tijdens en na de wedstrijd) opgetreden om de supportersgroepen uit elkaar te drijven en de orde te herstellen. Hierbij is veiligheidscoördinator [A] (hierna ook te noemen: [A] ), van achteren een aantal keren op zijn hoofd en linkeroor geslagen waardoor hij letsel aan zijn hoofd en oor heeft opgelopen.
2.3.
Bij brief van 19 oktober 2022 aan [eiser] heeft FC Eindhoven aan [eiser] bekend gemaakt dat er besloten was hem een ‘lokaal stadionverbod’ op te leggen. De brief heeft de volgende inhoud:
‘Geachte heer [eiser] ,
Naar aanleiding van uw gedrag na afloop van de wedstrijd FC Eindhoven – Roda JC, de datum 19/09/2022, is door FC Eindhoven het besluit genomen:
U per direct een lokaal stadionverbod op te leggen voor de duur van 5 jaar.Dit houdt in dat u zowel geen thuis- en uitwedstrijden van FC Eindhoven voor deze periode mag en kan bezoeken. Deze beslissing is tot stand gekomen op basis van de ingediende verklaringen en na toetsing van de ingediende stukken bij/door de KNVB.
Hopende u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.’
2.4.
Op 27 oktober 2022 heeft de toenmalig gemachtigde van [eiser] (A.B. van Genuchten van Capo rechtshulp, hierna Van Genuchten) een e-mailbericht gestuurd aan [A] (veiligheidscoördinator, voornoemd) met – voor zover in het kader van deze procedure van belang – de volgende inhoud:
‘(…)
Allereerst wil ik hartelijk bedanken voor het toezenden van de stukken. (…)
Echter, hoe vervelend het voorval voor de betrokken onschuldigen ook is, het dossier bevat geen bewijsstukken die aannemelijk maken dat het opleggen van een stadionverbod jegens de heer [eiser] gegrond en rechtmatig is. Ik kan begrijpen waaruit uw vermoeden rondom de mishandeling bestaat, maar zoals u zelf ook in het dossier vermeldt had de heer [eiser] er ook ‘naast kunnen staan’. Het enkele feit dat hij na de mishandeling de dichtstbijzijnde persoon was en uw vermoedens op hem zijn gericht, toont geen concrete banden met de mishandeling aan. U bent ervan op de hoogte dat de heer [eiser] alle aantijgingen ook ontkent.
Het voornoemde in acht nemende, wil ik u verzoeken het stadionverbod van de heer [eiser] op te schorten (…).
(…)’.
2.5.
Bij e-mail van 1 november 2022 heeft [A] op bovenstaand e-mailbericht van Van Genuchten als volgt gereageerd:
‘(…)
Allereerst dank voor uw reactie. Afgelopen vrijdag heeft de heer [eiser] ook aan mij zijn versie verteld in het bijzijn van de beide slo’s (vertegenwoordigers van de supporters in de gedragscommissie van FC Eindhoven,
vrzr) van FC Eindhoven. Hierin heeft hij duidelijk zijn verhaal kunnen doen, echter blijf ik bij mijn standpunt. U geeft aan dat er geen bewijsstukken zijn die aannemelijk maken dat hij verantwoordelijk is voor de mishandeling, die kan ik ook terugleggen. Er stond niemand op dat moment naast hem toen ik mij omdraaide en hem beetpakte direct na/aansluitend aan de slagen tegen mijn hoofd en oor.
Zodoende zal het lokale stadionverbod niet worden herzien dan wel ingetrokken,
(…)’.
2.6.
Op 3 november 2022 heeft [A] aangifte gedaan van eenvoudige mishandeling op 16 september 2022. [A] verklaart in de aangifte (nagenoeg) zeker te weten dat de persoon die hem op zijn hoofd heeft geslagen [eiser] was.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert samengevat -:
FC Eindhoven te veroordelen om het opgelegde stadionverbod binnen één dag na betekening van dit vonnis te schorsen, totdat daarop in een bodemprocedure is beslist, dit op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag dat zij nalaat om aan de veroordeling te voldoen, met een maximum van € 7.500,00, en FC Eindhoven te veroordelen in de kosten en in de nakosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Aan deze vordering heeft [eiser] – zakelijk weergegeven – het volgende ten grondslag gelegd. De grondslag van het stadionverbod is zeer summier weergegeven in de brief van 19 oktober 2022, waarbij dit verbod aan [eiser] werd opgelegd. Er werd slechts verwezen naar ‘het gedrag’ van [eiser] .
Uit de door Van Genuchten verkregen getuigenverklaringen en uit de reactie van [A] aan Van Genuchten per e-mail van 1 november 2022, blijkt dat met ‘het gedrag’ bedoeld wordt dat [eiser] degene zou zijn geweest die [A] van achteren op zijn hoofd en oor zou hebben geslagen. [eiser] betwist dit ten zeerste. Uit de getuigenverklaringen die dienen als ondersteuning van de stelling van FC Eindhoven blijkt ook niet dat [eiser] [A] van achteren heeft geslagen. Bij gebrek aan enig bewijs kan dan ook niet worden vastgesteld dat [eiser] zich schuldig heeft gemaakt aan de door FC Eindhoven gestelde gedraging zodat het stadionverbod ten onrechte is opgelegd.
3.3.
FC Eindhoven voert verweer waarop hierna, voor zover van belang, nader zal worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang van [eiser] vloeit voldoende voort uit zijn stellingen en uit de aard van het gevorderde. [eiser] komt immers op tegen het hem in oktober 2022 opgelegde stadionverbod omdat dit volgens [eiser] onterecht is. Vanwege dit verbod heeft [eiser] al meerdere voetbalwedstrijden van FC Eindhoven gemist. Overigens heeft FC Eindhoven het spoedeisend belang aan de zijde van [eiser] ook niet weersproken.
4.2.
Ter beoordeling staat of er voor het door FC Eindhoven opgelegde stadionverbod feitelijk en juridisch voldoende gronden zijn.
4.3.
Bij de mondelinge behandeling ter zitting heeft de voorzieningenrechter aan partijen voorgehouden dat een ‘lokaal stadionverbod’ zoals dat door FC Eindhoven aan [eiser] is opgelegd slechts kan zien op de ontzegging aan [eiser] van toegang tot het stadion van FC Eindhoven en niet op de ontzegging van toegang tot andere voetbalstadions in Nederland. In dat laatste geval zou het immers gaan om een landelijk stadionverbod dat kan worden opgelegd door de KNVB, maar daarvan is in dit geval geen sprake. Partijen hebben dit ook beaamd. De mededeling aan [eiser] in de brief van 19 oktober 2022 dat het lokale stadionverbod inhoudt dat hij gedurende vijf jaar geen thuis- en uitwedstrijden van FC Eindhoven mag bijwonen is voor wat betreft de uitwedstrijden dan ook onjuist. Het door [eiser] aangevochten stadionverbod gaat dus om de ontzegging aan [eiser] van de toegang tot het stadion van FC Eindhoven.
4.4.
FC Eindhoven heeft zich in de eerste plaats op het standpunt gesteld dat haar de bevoegdheid tot het opleggen van het lokaal stadionverbod toekomt op grond van haar zogenoemde huisrecht.
Aan het gebruiksrecht dat FC Eindhoven van het stadion heeft op grond van haar huurovereenkomst, kan zij de bevoegdheid ontlenen derden de toegang te ontzeggen of aan de toestemming tot toegang beperkingen te verbinden.
Aangenomen moet worden dat FC Eindhoven dat huisrecht in beginsel als zelfstandige grond voor een stadionverbod kan inroepen, los van de KNVB-regeling voor stadionverboden. De uitoefening van het huisrecht is echter niet onbeperkt. Een voetbalstadion is immers in beginsel voor publiek toegankelijk en heeft een maatschappelijke functie. Voor een ontzegging of beperking van de toegang zal de eis moeten worden gesteld dat FC Eindhoven daartoe alle omstandigheden in aanmerking genomen in redelijkheid heeft kunnen overgaan.
4.5.
In de tweede plaats heeft FC Eindhoven een beroep gedaan op de algemene voorwaarden van de KNVB, in het bijzonder op artikel 10.2 van deze algemene voorwaarden, waarin is bepaald dat aan een ieder van wie een vermoeden bestaat dat deze zich schuldig heeft gemaakt aan voetbal gerelateerd wangedrag, en aan een ieder die zich zodanig heeft gedragen dat daardoor het aanzien en/of het belang van het voetbal wordt geschaad, een sanctie kan worden opgelegd.
Tussen partijen is niet in geschil dat op hun contractuele relatie de algemene voorwaarden van de KNVB van toepassing zijn.
4.6.
In beginsel mag worden verlangd dat bij het opleggen van een verbod als hetgeen hier aan de orde is duidelijk wordt gemaakt op grond van welke feiten en omstandigheden (waaronder de gedragingen van degene aan wie het verbod wordt opgelegd) dat verbod wordt gegeven. In dat kader stelt de voorzieningenrechter vast dat de opgave van redenen door FC Eindhoven in haar brief van 19 oktober 2022 uiterst summier was: ‘Naar aanleiding van uw gedrag na afloop van de wedstrijd FC Eindhoven – Roda JC de datum 19/09/2022 …’.
Uit de inhoud van de aan hem verstrekte getuigenverklaringen (overgelegd als productie 4 bij dagvaarding) en uit het e-mailbericht van de veiligheidscoördinator [A] van 1 november 2022 heeft [eiser] afgeleid dat het slaan van de veiligheidscoördinator de reden is geweest dat aan [eiser] een stadionverbod is opgelegd. [eiser] heeft betwist dat hij [A] geslagen heeft, en stelt dat het stadionverbod te onrechte is opgelegd.
4.7.
In de bij de mondelinge behandeling in deze procedure voorgedragen pleitnotitie lijkt FC Eindhoven zich nu op het standpunt te stellen dat niet alleen het feit dat [eiser] volgens haar degene was die de veiligheidscoördinator heeft geslagen, maar ook de betrokkenheid van [eiser] bij de vechtpartij met de supporters van Roda JC, aanleiding heeft gegeven tot het opleggen van het bestreden stadionverbod.
Deze laatstgenoemde reden is naar het oordeel van de voorzieningenrechter een tardieve en daarom ongeoorloofde aanvulling van de grondslag van het verbod. Uit geen van de door beide partijen overgelegde producties in deze kort gedingprocedure blijkt dat aan [eiser] in een eerder stadium kenbaar is gemaakt dat, behalve de aan hem verweten gedraging jegens de veiligheidscoördinator, hij ook beschuldigd werd van betrokkenheid bij een vechtpartij. De algemene omschrijving ‘Naar aanleiding van uw gedrag na afloop van de wedstrijd…’ in de brief van 19 oktober 2022 is in dit kader volstrekt onvoldoende. [eiser] heeft zich op deze beschuldiging dan ook niet kunnen en hoeven voor te bereiden.
Overigens heeft FC Eindhoven, voorafgaande aan de zitting, ook nagelaten nader te onderbouwen uit welke feiten/omstandigheden zou blijken dat [eiser] betrokken is geweest bij de vechtpartij, terwijl uit de stellingen van [eiser] blijkt dat hij erkent aanwezig te zijn geweest, maar niet dat hij aan de vechtpartij heeft deelgenomen.
Ter zitting heeft FC Eindhoven nog getracht aan te tonen dat [eiser] wel betrokken is geweest bij de vechtpartij tussen de supporters, maar de voorzieningenrechter is van oordeel dat deze gestelde betrokkenheid met name berust op aannames naar aanleiding van de route(s) die [eiser] te voet heeft afgelegd na afloop van de wedstrijd. Daadwerkelijke betrokkenheid is hierbij niet aangetoond.
Aldus is voorshands onvoldoende aannemelijk dat [eiser] daadwerkelijk betrokken is geweest bij de vechtpartij tussen de supporters en kan het stadionverbod niet (mede) op die gedraging gebaseerd worden.
4.8.
De vraag die dan ter beoordeling resteert is of er voldoende bewijs is voor de stelling dat [eiser] de veiligheidscoördinator geslagen heeft. Indien moet worden aangenomen dat [eiser] zich aan een dergelijke gedraging schuldig heeft gemaakt ligt het treffen van een maatregel zoals FC Eindhoven heeft gedaan naar het oordeel van de voorzieningenrechter wel in de rede.
FC Eindhoven baseert zich voor haar aanname op diverse getuigenverklaringen en op de verklaring van het slachtoffer, veiligheidscoördinator [A] , zelf, die ook aangifte heeft gedaan. De diverse verklaringen zijn door [eiser] overgelegd als productie 4 bij dagvaarding en de aangifte is overgelegd als productie 8 bij dagvaarding.
Weliswaar kan op basis van de getuigenverklaringen worden gesteld dat [eiser] zich op het verkeerde moment op de verkeerde plek bevond, maar in geen van de getuigenverklaringen kan worden gelezen dat (door deze getuigen) waargenomen is dat [eiser] [A] van achteren op zijn hoofd geslagen heeft.
Uit de verklaring in het proces-verbaal van de aangifte van [A] blijkt dat ook [A] niet heeft gezien wie hem op zijn hoofd sloeg. Hij heeft verklaard dat toen hij zich omdraaide nadat hij van achteren op zijn hoofd was geslagen, [eiser] de enige persoon was die achter hem stond, en dat hij daarom zo goed als zeker weet dat [eiser] degene was die hem sloeg.
Verderop in het proces-verbaal verklaart [A] dat hij [eiser] , op het moment dat [A] hem (nadat [A] geslagen was) beet had, een aantal keren gevraagd heeft of [eiser] geslagen had, waarop [eiser] direct ontkennend gereageerd heeft.
Tot op heden heeft [eiser] volhard in zijn ontkenning dat hij [A] geslagen heeft.
Behalve de in het geding gebrachte (getuigen-)verklaringen en de aangifte van [A] heeft FC Eindhoven geen andere bewijsstukken aangeleverd aan de hand waarvan kan worden vastgesteld dat [eiser] degene is geweest die [A] achter op zijn hoofd heeft geslagen.
4.9.
Onder deze omstandigheden, waarin de stelling van FC Eindhoven tegenover de ontkenning van [eiser] staat, en nu nader bewijs ter onderbouwing van het standpunt van FC Eindhoven vooralsnog lijkt te ontbreken, zal het opgelegde stadionverbod in een bodemprocedure naar alle waarschijnlijkheid geen stand houden. Het ligt dan ook in de rede dat de vordering van [eiser] om FC Eindhoven te gebieden het opgelegde stadionverbod te schorsen totdat daarop in een bodemprocedure is beslist, wordt toegewezen. De voorzieningenrechter vindt, gelet op het hiervoor overwogene, dat FC Eindhoven de meest gerede partij is om een dergelijke bodemprocedure aanhangig te maken. Tegen de gevorderde dwangsom heeft FC Eindhoven geen verweer gevoerd, zodat deze wordt toegewezen. Indien FC Eindhoven zich houdt aan de hierna uit te spreken veroordeling zal zij uiteraard geen dwangsommen verbeuren.
4.10.
FC Eindhoven zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 132,29
- griffierecht 314,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat
1.097,00
Totaal € 1.543,29
4.11.
Voor veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert (vgl. HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116, NJ 2011/237 en HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853).

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
veroordeelt FC Eindhoven om het opgelegde stadionverbod binnen één dag na betekening van dit vonnis te schorsen, totdat daarop in een bodemprocedure is beslist,
5.2.
veroordeelt FC Eindhoven een dwangsom te betalen van € 500,00 per dag dat zij niet aan de in 5.1 uitgesproken veroordeling voldoet, met een maximum van € 7.500,00,
5.3.
veroordeelt FC Eindhoven in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.543,29, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.T.J.F. Verhappen en in het openbaar uitgesproken op 17 maart 2023.