ECLI:NL:RBOBR:2023:1003

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
15 maart 2023
Publicatiedatum
13 maart 2023
Zaaknummer
C/01/311484 / HA ZA 16-540
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdelijkheid van aansprakelijkheid in mededingingsrechtelijke schadevergoeding na regeling met andere gedaagden

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 15 maart 2023 een vonnis gewezen in een civiele procedure tussen IGB Eletrônica S.A. en verschillende gedaagden, waaronder LP Displays International B.V. en SSC Displays LTDA. De zaak betreft een geschil over aansprakelijkheid voor schade die IGB heeft geleden als gevolg van het zogenaamde CPT-Kartel. Eiseres, IGB, heeft met alle in de procedure verschenen gedaagden een minnelijke regeling getroffen, waardoor de procedure met deze partijen is beëindigd. Dit heeft geleid tot de situatie dat de rechtbank nu een verstekvonnis moet wijzen ten aanzien van de niet verschenen gedaagden.

De rechtbank heeft in het vonnis vastgesteld dat, nu geen van de oorspronkelijk gedagvaarde partijen die in het geding waren verschenen nog deelnemen aan de procedure, er geen sprake meer is van een vonnis op tegenspraak. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gedaagden hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door IGB geleden schade en heeft hen veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van BRL 37,3 miljoen, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast zijn de gedaagden veroordeeld in de proceskosten.

De rechtbank heeft in haar overwegingen ook het beginsel van perpetuatio fori besproken, wat inhoudt dat de bevoegdheid van de rechtbank wordt vastgesteld aan de hand van de omstandigheden bij aanvang van het geding. Dit beginsel heeft geen invloed op de bevoegdheid van de rechtbank om kennis te nemen van de vordering van IGB tegen de gedaagden, ondanks het feit dat de oorspronkelijk gedagvaarde partijen niet meer deelnemen aan de procedure. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard voor wat betreft de veroordelingen tot schadevergoeding en proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/311484 / HA ZA 16-540
Vonnis van 15 maart 2023
in de zaak van
rechtspersoon naar buitenlands recht
IGB ELETRÔNICA S.A.,
gevestigd te Amazonas,
eiseres,
advocaat mr. M. Deckers te Amsterdam,
tegen
1.
[curator], in zijn in hoedanigheid van curator in het faillissement van
LP DISPLAYS INTERNATIONAL B.V.,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
hierna aangeduid als
“LPD International”,
niet verschenen,
2. de rechtspersoon naar Braziliaans recht
SSC DISPLAYS LTDA.,
gevestigd te Manaus, Amazonas, Brazilië,
gedaagde,
hierna aangeduid als
“SSC”,
niet verschenen,
3. de rechtspersoon naar Braziliaans recht
LP DISPLAYS AMAZÔNIA LTDA.,
gevestigd te Manaus, Amazonas, Brazilië,
gedaagde,
hierna aangeduid als
“LPD Amazônia”,
niet verschenen.
Eiseres zal hierna worden aangeduid als ‘IGB’. Alle gedaagden gezamenlijk zullen hierna worden aangeduid als ‘Gedaagden’.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft op 12 oktober 2022 een tussenvonnis gewezen in de onderhavige zaak en de daarmee ambtshalve op de rol gevoegde zaken C/01/311473 / HA ZA 16-536 en C/01/311480 / HA ZA 16-539 [1] .
1.2.
De rechtbank heeft in het tussenvonnis vermeld welke van de oorspronkelijk gedagvaarde partijen geen deel meer uitmaken van de procedure omdat zij een regeling hebben getroffen met IGB. Op de rolzitting van 23 november 2022 heeft IGB een akte vermindering van eis, tevens houdende verzoek tot doorhaling genomen, vanwege het feit dat IGB een regeling heeft getroffen met gedaagden Samsung SDI Co. Ltd. en Samsung SDI Brasil LTDA (hierna: Samsung c.s.). Samsung c.s. heeft bij rolbericht van 7 december 2022 het verzoek tot doorhaling bevestigd. Samsung c.s. maakt daarom geen deel meer uit van deze procedure.
1.3.
IGB heeft conform de opdracht van de rechtbank eveneens op de rolzitting van 23 november 2022 een akte uitlating na tussenvonnis, tevens houdende akte verduidelijking van eis, genomen. Daarbij heeft IGB aangegeven dat deze akte met de daarin geformuleerde gespecificeerde eis als laatst ingediend moet worden beschouwd.
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Ingevolge artikel 140 lid 3 van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) geldt dat indien in een zaak sprake is van meerdere gedaagden, van wie tenminste één in het geding is verschenen, tussen alle partijen één vonnis wordt gewezen, dat als een vonnis op tegenspraak wordt beschouwd. De Hoge Raad heeft naar aanleiding van prejudiciële vragen op 7 juli 2017 [2] beslist dat artikel 140 lid 3 Rv niet van toepassing is in een geval waarin de verschenen gedaagden, voordat het eindvonnis wordt gewezen, niet langer aan de procedure deelnemen, bijvoorbeeld doordat ten aanzien van hen een schikking is bereikt. In dat geval zal tegen de niet verschenen gedaagde(n) een verstekvonnis worden gewezen. Uit wat hiervoor onder ‘De procedure’ is vermeld, blijkt dat geen van de oorspronkelijk gedagvaarde partijen die in het geding waren verschenen nog deelnemen aan de procedure. Alleen de niet verschenen gedaagden zijn nog over. Dat betekent dat tussen IGB en de niet verschenen gedaagden geen vonnis op tegenspraak wordt gewezen, maar een verstekvonnis.
2.2.
SSC en LPD Amazônia zijn beide gevestigd in Brazilië. De omstandigheid dat geen van de oorspronkelijk in het geding verschenen gedaagden meer deelneemt aan de procedure, brengt op grond van het beginsel van perpetuatio fori geen verandering in de bevoegdheid van de rechtbank om kennis te nemen van de vordering van IGB tegen Gedaagden. Op grond van dat beginsel moet de bevoegdheid namelijk worden vastgesteld aan de hand van de omstandigheden bij aanvang van het geding. De rechtbank verwijst naar wat zij over haar bevoegdheid heeft beslist in het tussenvonnis van 29 november 2017 [3] .
2.3.
Na de laatste eisvermindering vordert IGB dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
A. voor recht verklaart dat Gedaagden hoofdelijk aansprakelijk zijn voor het geheel van de door IGB geleden schade als gevolg van het CPT-Kartel, verminderd met de plicht tot bijdragen van LG Electronics Inc, LG Electronics do Brasil Ltda, Koninklijke Philips N.V., Philips do Brasil Ltda, Samsung SDI Co. Ltd, Samsung SDI Brasil Ltda, Technicolor S.A. en Technicolor USA Inc. – uit welken hoofde en op basis van welk
toepasselijk rechtsstelsel dan ook – in de onderlinge verhouding tot Gedaagden; en
Gedaagden hoofdelijk veroordeelt tot betaling van een schadevergoeding van BRL 37,3 miljoen, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 1 november 2022 tot aan de dag van algehele voldoening; en
Gedaagden hoofdelijk veroordeelt tot vergoeding van enige andere schade als gevolg van het Kartel, verminderd met de plicht tot bijdragen van LG Electronics Inc, LG Electronics do Brasil Ltda, Koninklijke Philips N. V., Philips do Brasil Ltda, Samsung SDI Co. Ltd, Samsung SDI Brasil Ltda, Technicolor S.A. en Technicolor USA Inc. – uit welken hoofde en op basis van welk toepasselijk rechtsstelsel dan ook in – de onderlinge verhouding tot Gedaagden, nader op te maken bij staat inclusief
inflatiecorrectie en wettelijke rente; en
Gedaagden hoofdelijk veroordeelt in de kosten van dit geding, inclusief nakosten.
2.4.
Ten opzichte van de eis zoals ingesteld bij de dagvaarding – onder meer veroordeling tot betaling van een bedrag van BRL 474 miljoen, te vermeerderen met inflatiecorrectie en wettelijke rente over dit bedrag tot en met de datum van betaling – is er sprake van een eisvermindering. Dat betekent dat artikel 130 lid 3 Rv niet van toepassing is.
2.5.
Bij een verstekvonnis wordt het gevorderde toegewezen indien wat gevorderd is de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt. De rechtbank is van oordeel dat daarvan in dit geval sprake is. Het gevorderde zal daarom met inachtneming van het hierna volgende worden toegewezen. Met betrekking tot de gevorderde wettelijke rente overweegt de rechtbank dat IGB haar vordering heeft geactualiseerd naar aanleiding van het tussenvonnis van 12 oktober 2022, waarin de rechtbank heeft geoordeeld dat moet worden uitgegaan van de Braziliaanse SELIC-rente. Dat zal in de beslissing worden opgenomen.
2.6.
Gedaagden zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De rechtbank begroot de proceskosten aan de zijde van IGB op:
- dagvaarding € 77,84
- griffierecht 3.903,00
- salaris advocaat
4.247,00(1 punt × tarief € 4.247,00)
Totaal € 8.227,84

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
verklaart voor recht dat Gedaagden hoofdelijk aansprakelijk zijn voor het geheel van de door IGB geleden schade als gevolg van het CPT-Kartel, verminderd met de plicht tot bijdragen van LG Electronics Inc, LG Electronics do Brasil Ltda, Koninklijke Philips N.V., Philips do Brasil Ltda, Samsung SDI Co. Ltd, Samsung SDI Brasil Ltda, Technicolor S.A. en Technicolor USA Inc. – uit welken hoofde en op basis van welk toepasselijk rechtsstelsel dan ook – in de onderlinge verhouding tot Gedaagden,
3.2.
veroordeelt Gedaagden hoofdelijk tot betaling aan IGB van een schadevergoeding van BRL 37,3 miljoen, te vermeerderen met de Braziliaanse SELIC-rente vanaf 1 november 2022 tot aan de dag van algehele voldoening,
3.3.
veroordeelt Gedaagden hoofdelijk tot vergoeding van enige andere schade van Cemaz als gevolg van het Kartel, verminderd met de plicht tot bijdragen van LG Electronics Inc, LG Electronics do Brasil Ltda, Koninklijke Philips N.V., Philips do Brasil Ltda, Samsung SDI Co. Ltd, Samsung SDI Brasil Ltda, Technicolor S.A. en Technicolor USA Inc. – uit welken hoofde en op basis van welk toepasselijk rechtsstelsel dan ook – in de onderlinge verhouding tot Gedaagden, nader op te maken bij staat inclusief inflatiecorrectie en wettelijke rente,
3.4.
veroordeelt Gedaagden hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van IGB tot op heden begroot op € 8.227,84,
3.5.
veroordeelt Gedaagden in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 173,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Gedaagden niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 90,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis,
3.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad voor wat betreft de veroordelingen onder 3.2, 3.3, 3.4 en 3.5.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Dudok van Heel, mr. E. Boerwinkel en mr. K.A. Maarschalkerweerd en in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2023.