ECLI:NL:RBOBR:2022:984

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
17 maart 2022
Publicatiedatum
16 maart 2022
Zaaknummer
21/911
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie transitievergoeding na beëindiging arbeidsovereenkomst en het vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de werkgeefster, eiseres, een transitievergoeding betaald aan haar werkneemster bij ontslag en vervolgens een aanvraag ingediend bij het UWV voor compensatie van deze vergoeding. Het UWV heeft de aanvraag afgewezen, omdat eiseres onjuiste informatie had verstrekt op het aanvraagformulier. De rechtbank heeft het beroep van eiseres op het vertrouwensbeginsel afgewezen, omdat eiseres wist dat de informatie die zij had verstrekt niet klopte. De rechtbank oordeelde dat het UWV terecht de wettelijke voorwaarde hanteerde dat de beëindiging van de arbeidsovereenkomst moest plaatsvinden na twee jaar arbeidsongeschiktheid. Eiseres was van mening dat deze voorwaarde niet verenigbaar was met het Xella-arrest, maar de rechtbank was het daar niet mee eens. De rechtbank concludeerde dat het UWV terecht had beslist dat eiseres geen recht had op compensatie en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer op 17 maart 2022.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 21/911

uitspraak van de meervoudige kamer van 17 maart 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: [naam 1] ),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, UWV

(gemachtigde: mr. R. Boonstra).

Procesverloop

Eiseres heeft als werkgeefster aan haar werkneemster bij haar ontslag een vergoeding betaald (een transitievergoeding). Eiseres heeft bij het UWV vervolgens een aanvraag ingediend om een compensatie te verkrijgen van die transitievergoeding.
Het UWV heeft eiseres in eerste instantie een compensatie van de betaalde transitievergoeding toegekend tot een bedrag van € 21.448,15. Dat staat in het besluit van
8 juni 2020.
Met het besluit van 15 december 2020 heeft het UWV eiseres laten weten dat zij alsnog geen recht heeft op de compensatie van de transitievergoeding en dat eiseres het bedrag van
€ 21.448,15 moet terugbetalen.
Eiseres heeft daartegen bezwaar gemaakt.
Met het besluit van 24 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 24 februari 2022. Voor eiseres waren daarbij aanwezig haar gemachtigde en [naam 2] , HR-medewerkster bij eiseres. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en heeft aan de zitting deelgenomen via een Skype-beeldverbinding.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1. De werkneemster was bij eiseres (en haar voorgangsters) in dienst sinds 1 maart 2001. Vanaf 1 november 2018 is zij arbeidsongeschikt. Wegens die arbeidsongeschiktheid heeft de werkneemster per 9 november 2019 recht op een IVA-uitkering (Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten). De werkneemster had recht op deze uitkering na ongeveer een jaar en niet pas na de gebruikelijke 104 weken na de eerste ziektedag (die kortere wachttijd dan 104 weken wordt ook wel een verkorte wachttijd genoemd).
2. Op 10 december 2019 hebben eiseres en de werkneemster een vaststellingsovereenkomst getekend. Hierin is geregeld, voor zover hier van belang, dat hun arbeidsovereenkomst wegens arbeidsongeschiktheid van de werkneemster wordt beëindigd per 10 december 2019. Aan de werkneemster wordt daarbij een vergoeding toegekend van
€ 21.448,15.
3. Op 29 mei 2020 heeft eiseres een aanvraag ingediend voor compensatie van de door haar aan haar werkneemster betaalde transitievergoeding. Daarna zijn de besluiten genomen zoals weergegeven onder het procesverloop. Eiseres heeft de compensatie inmiddels terugbetaald aan het UWV.
Het geschil
4. Het UWV heeft beslist dat eiseres geen aanspraak kan maken op compensatie van de transitievergoeding die eiseres aan haar werkneemster heeft betaald. De vraag is of dat terecht is. In deze uitspraak zal die vraag worden beantwoord. Eerst zal worden ingegaan op de vraag of eiseres er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat zij recht had op compensatie. Daarna zal worden ingegaan op de vraag of het UWV terecht een van de wettelijke voorwaarden voor het recht op compensatie als grondslag heeft gehanteerd om de aanvraag af te wijzen.
Het vertrouwensbeginsel
5. Eiseres is van mening dat het vertrouwensbeginsel is geschonden, omdat eiseres gedurende een half jaar na de toekenning van de compensatie in de veronderstelling verkeerde recht te hebben op deze compensatie. Het UWV had volgens eiseres zelf de regels niet goed toegepast.
6. Het UWV is van mening door eiseres op het verkeerde been te zijn gezet, omdat eiseres in het aanvraagformulier heeft vermeld dat het gaat om een beëindiging van de arbeidsovereenkomst na twee jaar ziekte, wat niet het geval was.
7. De rechtbank zal deze standpunten beoordelen aan de hand van vaste rechtspraak hierover van de hoogste rechterlijke instantie voor dit soort zaken, de Centrale Raad van Beroep (CRvB). [1] Volgens de CRvB vindt de beoordeling van een beroep op het vertrouwensbeginsel plaats volgens een stappenplan.
8. De eerste stap is of degene die zich op het vertrouwensbeginsel beroept aannemelijk heeft gemaakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en, zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen.
9. De rechtbank zal deze eerste stap toepassen op de situatie van eiseres. Eiseres heeft terecht aangevoerd dat het UWV met een besluit heeft bepaald dat eiseres recht heeft op compensatie en dat zij een half jaar lang over de compensatie beschikte. In de situatie van eiseres betekent dit echter niet dat zij er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat zij recht had op deze compensatie. Van belang bij dit oordeel is dat eiseres op het aanvraagformulier heeft ingevuld dat sprake is van een beëindiging van het dienstverband na twee jaar ziekte. Dit is onjuist. De eerste ziektedag was immers 1 november 2018 en de einddatum van de arbeidsovereenkomst was 10 december 2019. Op de zitting heeft eiseres toegelicht dat zij wist dat dit onjuist was, maar dat zij de situatie met haar werkneemster zeer vergelijkbaar vond met een beëindiging na twee jaar ziekte. Eiseres heeft dus bewust een onjuistheid opgenomen in het aanvraagformulier. Op de vraag waarom eiseres niet heeft geïnformeerd bij het UWV, nu zij wist dat er geen sprake was van een beëindiging van de arbeidsovereenkomst na twee jaar ziekte, heeft eiseres op de zitting het volgende naar voren gebracht. Eiseres heeft op de zitting te kennen gegeven dat het een hectische periode met veel aanvragen was en dat zij advies had gevraagd, ook aan juristen. Dit neemt echter niet weg en rechtvaardigt niet dat eiseres bewust een onjuiste opgave heeft gedaan. In de gegeven omstandigheden kon eiseres er daarom redelijkerwijs niet van uitgaan en er niet gerechtvaardigd op vertrouwen dat zij recht had op compensatie. Het UWV had in het formulier weliswaar kunnen zien dat eiseres tegenstrijdige informatie had ingevuld, maar dat doet er niet aan af dat eiseres onjuiste informatie heeft verstrekt. Dit betekent dat het UWV het vertrouwensbeginsel niet heeft geschonden. Aan de overige stappen ter beoordeling van een beroep op het vertrouwensbeginsel komt de rechtbank niet toe, omdat al bij deze eerste stap is gebleken dat er geen gerechtvaardigd vertrouwen kon zijn bij eiseres.
De door het UWV gehanteerde wettelijke voorwaarde voor compensatie
10. Eiseres heeft op de zitting toegelicht dat zij de wettelijke voorwaarde dat de arbeidsovereenkomst pas wordt beëindigd na twee jaren arbeidsongeschiktheid, niet goed verenigbaar vindt met het zogenoemde Xella-arrest. [2] Dat is de kern van haar betoog. Eiseres heeft toegelicht dat de Hoge Raad (HR) in dit arrest heeft geoordeeld dat een slapend dienstverband behoort te worden beëindigd als de werknemer dit wenst en de werkgever geen redelijk belang heeft bij voortduring daarvan. Volgens eiseres was in de situatie van haar werkneemster sprake van een slapend dienstverband, omdat de werkneemster geen loon kreeg betaald en omdat er geen re-integratie-activiteiten werden verricht door eiseres. Dit hangt volgens eiseres samen met de omstandigheid dat de werkneemster een IVA-uitkering ontving.
11. Het UWV is van mening dat het bestreden besluit niet in strijd is met het Xella-arrest omdat in die situatie de werknemer pas een verzoek om beëindiging had ingediend, nadat de arbeidsongeschiktheid twee jaar had geduurd.
12. In artikel 7:673e, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) is geregeld dat het UWV op verzoek een compensatie verstrekt aan de werkgever die een transitievergoeding heeft betaald. Voorwaarde hiervoor is dat beëindiging van de arbeidsovereenkomst plaatsvindt nadat de arbeidsongeschiktheid tenminste twee jaar heeft geduurd (zie artikel 7:670, eerste lid, BW). Deze voorwaarde geldt ook als de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden wordt beëindigd (zie artikel 7:673e, derde lid, BW).
13. Tussen partijen is niet in geschil dat niet aan de voorwaarde is voldaan dat de arbeidsovereenkomst is beëindigd na twee jaar arbeidsongeschiktheid, maar eiseres vindt deze voorwaarde niet verenigbaar met het Xella-arrest. De rechtbank is dat niet met eiseres eens. In dat arrest ging het namelijk om een arbeidsovereenkomst, die voortduurde nadat de werknemer al twee jaar arbeidsongeschikt was geweest. Dat er voor eiseres geen verplichting was om loon door te betalen of re-integratie-inspanningen te verrichten, wat daarvan ook zij, maakt dit oordeel niet anders. Niet alleen de wettekst is duidelijk, ook uit de wetsgeschiedenis volgt dat de wetgever heeft beoogd dat de werkgever alleen in aanmerking komt voor de compensatie als de termijn waarin het opzegverbod tijdens ziekte geldt is verstreken op het tijdstip van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst (zie de Memorie van Toelichting bij deze bepaling, Vergaderjaar 2016-2017, 24 699, stuk nr. 3, pag. 13). De rechtbank heeft in wat eiseres heeft aangevoerd geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat het UWV deze wet in formele zin niet ten grondslag zou kunnen leggen aan zijn besluitvorming.
Conclusie en gevolgen
14. De conclusie is dat het UWV terecht heeft beslist dat voor eiseres geen recht bestaat op compensatie. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.M.S. Requisizione, voorzitter, en
mr. C.F.E. van Olden-Smit en mr. G.H. de Heer-Schotman, leden, in aanwezigheid van
mr. M.E.A. Schokker-Stadhouders, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 17 maart 2022.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van 31 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:4351.
2.Zie de uitspraak van de Hoge Raad van 8 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1734