Op 17 maart 2022 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen eiser en de heffingsambtenaar van de gemeente Veldhoven. Eiser had verzocht om vergoeding van proceskosten in verband met een geannuleerde zitting. De rechtbank oordeelde dat de bestuursrechter op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevoegd is om een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij redelijkerwijs heeft moeten maken. Eiser had in zijn verzoek om proceskostenvergoeding onder andere kosten opgevoerd voor een geplande zitting die op het laatste moment was geannuleerd. De rechtbank stelde vast dat er geen zitting had plaatsgevonden en dat er daarom geen proceskosten voor de zitting konden worden toegekend. Eiser was het erover eens dat er geen vergoeding voor de bezwaarfase kon worden toegekend, maar handhaafde zijn verzoek voor de vergoeding van het griffierecht en de kosten voor het beroepschrift.
De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde de bestreden uitspraak van 15 januari 2021, waarbij het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk was verklaard. De rechtbank wees de zaak terug naar verweerder voor een inhoudelijke behandeling van het bezwaar. Tevens droeg de rechtbank verweerder op het betaalde griffierecht van € 49 aan eiser te vergoeden en veroordeelde verweerder in de proceskosten die eiser in verband met het beroep had gemaakt, tot een bedrag van € 270,50. De rechtbank baseerde deze kosten op het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bbp) en de Bijlage Richtsnoer proceskostenvergoeding. De uitspraak werd openbaar gedaan en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.