ECLI:NL:RBOBR:2022:92

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
17 januari 2022
Publicatiedatum
18 januari 2022
Zaaknummer
C/01/377380 / KG ZA 21-737
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van een woning na buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst wegens drugshandel en een schietincident

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 17 januari 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de Stichting Sint Trudo en de bewindvoerder van een huurder, [rechthebbende]. De zaak betreft de ontruiming van een woning na een buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst door de verhuurder, Stichting Sint Trudo, op basis van een besluit van de burgemeester om de woning te sluiten wegens drugshandel. De huurder, [rechthebbende], was onder bewind gesteld en had de woning gehuurd van Trudo. Op 10 december 2021 vond er een schietincident plaats nabij de woning, wat leidde tot de sluiting van de woning op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Trudo ontbond de huurovereenkomst en vorderde ontruiming van de woning. De voorzieningenrechter oordeelde dat de buitengerechtelijke ontbinding rechtmatig was, omdat de huurder zich niet aan de huurvoorwaarden had gehouden en er sprake was van drugshandel vanuit de woning. De rechter weegt de belangen van de verhuurder en de huurder en concludeert dat de ontruiming niet disproportioneel is. De bewindvoerder werd veroordeeld om de woning binnen veertien dagen te ontruimen en de proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/377380 / KG ZA 21-737
Vonnis in kort geding van 17 januari 2022
in de zaak van
de stichting
STICHTING SINT TRUDO,
gevestigd te Eindhoven,
eiseres,
advocaat mr. B. Poort te Eindhoven,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

als vennoot van
[naam 1] BEWINDVOERING V.O.F., thans [naam 1] BEWINDVOERING B.V.
in zijn hoedanigheid van bewindvoerder van
[rechthebbende]
kantoorhoudende te [plaats] ,
2. de vennootschap onder firma
[gedaagde 2] BEWINDVOERING V.O.F.,
thans [naam 1] BEWINDVOERING B.V.
in haar hoedanigheid van bewindvoerderskantoor waar de bewindvoerder van
[rechthebbende]aan verbonden is,
gevestigd te [plaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. M.H.A.J. Slaats te Eindhoven.
Partijen zullen hierna Trudo, de bewindvoerder en [rechthebbende] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
De procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 20 december 2021 met 8 producties;
  • de brief van 29 december 2021 van mr. Slaats met 5 producties;
  • de brief van 30 december 2021 van mr. Poort met productie 9;
  • het e-mailbericht van mr. Slaats van 31 december 2021 met de producties 6 en 7;
  • de mondelinge behandeling op 3 januari 2022 die via een skypeverbinding heeft plaatsgevonden;
  • de pleitnota van mr. Poort;
  • de pleitnota van mr. Slaats.
Ter zitting werd duidelijk dat [gedaagde 2] Bewindvoering VOF recentelijk is omgezet in een besloten vennootschap, [gedaagde 2] Bewindvoering BV en dat deze vennootschap inmiddels ook de formele bewindvoerder is van [rechthebbende] . De ter zitting aanwezige bestuurder van deze vennootschap verklaarde dat de Kantonrechter deze mutatie onlangs in een beschikking heeft vastgelegd en dat de bewindvoerder thans vrijwillig verschijnt.
Partijen zijn het er over eens dat de vorderingen van Trudo, voor zover gericht tegen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] Bewindvoering VOF, kunnen worden afgewezen. Met de bewindvoerder wordt in het vervolg dus uitsluitend nog [gedaagde 2] Bewindvoering BV bedoeld.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[rechthebbende] is bij beschikking van 11 juni 2020 onder beschermingsbewind gesteld met benoeming van (recentelijk) bewindvoerder als bewindvoerder.
2.2.
Met ingang van 1 september 2021 huurt [rechthebbende] van Trudo de zelfstandige woonruimte aan de [adres 1] te ( [postcode] ) [plaats] . [rechthebbende] verbleef al vóór 1 september 2021 in de woonruimte op basis van een begeleidingstraject van Stichting Springplank 040 naar zelfstandig wonen.
2.3.
Op de huurovereenkomst zijn de algemene huurvoorwaarden van Trudo van toepassing. Deze voorwaarden vermelden voor zover hier van belang het volgende:
“3.1 Verhuurster zal huurder gedurende de huurtijd het rustige huurgenot van het gehuurde verschaffen. Verhuurster is niet aansprakelijk voor feitelijke stoornis in het huurgenot door derden;
7.1.
Huurder dient ervoor zorg te dragen dat aan omwonenden geen overlast of hinder wordt veroorzaakt door hemzelf, zijn huisgenoten, (huis)dieren of door derden die zich vanwege huurder in het gehuurde of in de gemeenschappelijke ruimten bevinden. Tevens dient huurder zich als goed huurder te gedragen richting medewerkers van verhuurster en/of door verhuurster ingehuurde derden. Fysiek of verbaal geweld, agressiviteit dan wel ander wangedrag leidt tot passende (juridische) maatregelen jegens huurder die kunnen leiden tot beëindiging van de huurovereenkomst.
7.2.
Het is huurder niet toegestaan in het gehuurde hennep te (doen) kweken, drogen of knippen, dan wel andere activiteiten te (doen) verrichten die op grond van de Opiumwet strafbaar zijn gesteld.(…).
7.3
Het is huurder niet toegestaan om soft drugs, hard drugs of (andere) verboden middelen in (een deel van) het gehuurde, de gemeenschappelijke ruimten of directe omgeving daarvan, te verhandelen, produceren of in groepsverband te (laten) gebruiken. Het is huurder bekend dat het handelen in strijd met het voormelde, gepaard kan gaan met overlast zoals vervuiling, vandalisme etc.”
2.4.
Op 10 december 2021 heeft rond middernacht een schietpartij plaatsgevonden vanuit/in de directe nabijheid van de woning van [rechthebbende] , waarbij (zwaar)gewonden zijn gevallen. De politie heeft die nacht zes verdachten aangehouden waaronder [rechthebbende] en twee op dat moment bij hem verblijvende personen die (volgens [rechthebbende] ) op visite waren.
2.5.
Blijkens het proces-verbaal van voorgeleiding van de hulpofficier van justitie van 10 december 2021, 06.30 uur heeft [rechthebbende] de volgende verklaring afgelegd:
“(…) ik heb niets gedaan; ik heb niets te maken met die schietpartij. Ik heb het wel gehoord en gezien. (…). De Afghaanse jongen, waar ik heroïne van koop, kwam bij mij aan de deur. Ik vroeg hem nog wat kom je doen want ik heb jou helemaal niet gebeld. Hij kwam naar binnen en zei tegen mij dat ik [naam 2] moest bellen. [naam 2] is ook een heroïnedealer. [naam 2] is denk ik niet zijn echte naam. De Afghaanse jongen heeft eerder voor [naam 2] gewerkt als chauffeur. ik heb met mijn telefoon naar [naam 2] gebeld en [gevraagd] of hij heroïne wilde komen brengen. Vervolgens werd er op de deur geklopt. De Afghaanse jongen liep naar de deur en heeft de deur geopend. Ik heb niet gezien wie er aan de deur stond. Ik hoorde de deur dichtvallen en vervolgens hoorde ik schoten (…) Ik heb van [naam 2] en de Afghaanse jongen telefoonnummers in mijn telefoon staan. (…)”.
2.6.
Diezelfde dag, om 11.30 uur, is [rechthebbende] nader gehoord, waarbij hij blijkens het door hem overgelegde proces-verbaal nog het volgende heeft verklaard:
“(…). Ik heb een minpunt en mijn minpunt [is] een heroïneverslaving. En die verslaving is niet zoals junkies die de hele dag roken, maar een keer per dag moet ik een klein beetje heroïne roken, anders wordt ik ziek. (…) Gisteravond, die twee, slachtoffer en dader. Ik weet niet wie de dader en wie het slachtoffer is. Maar ik ken twee dealers, twee drugsdealers, een van die twee is een Afghaanse jongen. Gisteravond is die Afghaanse dealer bij mij aan de deur gekomen. Hij belde aan en ik heb de deur opengemaakt, maar ik had niets besteld en ik had hem ook niet gebeld. Dus ik was verbaasd dat hij aan de deur stond. Hij vroeg of hij bij mij binnen mocht komen. Hij kwam binnen en vroeg of ik [naam 2] wilde bellen. De Afghaanse jongen vroeg of ik cocaïne (wit) wilde bestellen bij [naam 2] . De Afghaanse jongen zou dat dan betalen, want hij moest dat aan iemand anders leveren. Hij vroeg dat aan mij, omdat zijn spul op was en hij toch wilde leveren.
Ik zei oké. Alleen toen heb ik mij niet afgevraagd waarom hij niet zelf naar [naam 2] belde om iets te bestellen. Ze zijn concurrenten van elkaar en ik heb gehoord dat [naam 2] en de Afghaanse jongen altijd in discussie zijn over hun klanten. Dus ik heb [naam 2] geappt of hij kan komen voor 40 euro spullen (cocaïne) brengen. En hij appte terug: ja oké, 15 minuten.
(…).
V: Wie is [naam 2] ?
A: Hij is een dealer. Eigenlijk heb ik de echte baas [naam 2] niet gezien. Ik zie alleen zijn chauffeurs en medewerkers. Hij wisselt snel van medewerkers/chauffeurs. Dat zijn jongens die dan in korte tijd snel geld willen verdienen en die weten dat het gevaarlijk werk is, waardoor ze snel door wisselen. (…) Ik kan wel bij hetzelfde telefoonnummer en de naam [naam 2] bestellen, maar dan komt er vaak iemand anders brengen. En ze noemen zichzelf allemaal [naam 2] .
(…)”.
2.7.
Op vrijdag 10 december 2021 zijn [rechthebbende] en de twee personen die ten tijde van de schietpartij in zijn woning verbleven – na verhoor - in vrijheid gesteld. Het politieonderzoek naar het schietincident is nog gaande.
2.8.
De burgemeester heeft Trudo bij besluit van 10 december 2021 een last onder bestuursdwang opgelegd die er toe strekt dat de woning met ingang van 10 december 2021 voor de duur van één maand wordt gesloten, op grond van artikel 13b van de Opiumwet.
2.9.
Trudo heeft bij brief van 13 december 2021 (met afschrift aan de bewindvoerder) op de voet van artikel 7:231, lid 2 BW de huurovereenkomst met betrekking tot de woning buitengerechtelijk ontbonden en heeft [rechthebbende] verzocht de woning vrijwillig te verlaten.
2.10.
Op 14 december 2021 ontving Trudo van de Inspecteur van de Basiseenheid Eindhoven Noord van de politie Oost-Brabant een bestuurlijke rapportage met betrekking tot het schietincident en de huiszoeking in de woning van [rechthebbende] . In deze rapportage is met betrekking tot de feiten en omstandigheden het volgende opgenomen:
“(…)
Op vrijdag 10 december 2021 omstreeks 00.00 uur vond er een schietincident plaats ter hoogte van de [adres 1] , te [plaats] . Drie omwonenden hadden schoten gehoord en even verderop op de [adres 2] werd een slachtoffer aangetroffen met 3 schotwonden in zijn lichaam. Door politie en ambulancemedewerkers zijn direct levensreddende handelingen verricht en is het slachtoffer met spoed overgebracht naar het ziekenhuis. Korte tijd later meldde zich in het ziekenhuis nog een persoon met schotwonden waarbij het aannemelijk is dat deze persoon ook betrokken is bij genoemd schietincident.
In het ziekenhuis werd tegen de aldaar aanwezige politie verklaard dat er vanuit het huis was geschoten. Het sporenbeeld was dat dit vanuit de woning gelegen aan de [adres 1] moest zijn geweest aangezien daar de meeste hulzen voor de deur en op het trottoir lagen (in totaal ongeveer 12). Ook twee auto’s met inschoten stonden geparkeerd voor de deur van deze woning. Er lag glas op straat wat afkomstig was van de ruiten van voertuigen. Bewoner van huisnummer [adres 1] ( [rechthebbende] ) bleek Opiumwet antecedenten te hebben.
In de straat voor de woning werden 2 hulzen op de rijbaan aangetroffen, afkomstig van een vuurwapen.
In dezelfde straat werd nog een voertuig aangetroffen waarvan er 2 ruiten kapot waren.
Er werd door de politie ter plaatse gezien dat er aan de linker achterzijde, het kleine driehoekig ruitje, kapot was en dat er rond gaatje in de ruit zat. Aan de rechterzijde van dit voertuig was de ruit van het achterportier geheel vernield en het glas lag op het trottoir.
Naar aanleiding van genoemd schietincident is een zoeking gehouden in de woning gelegen aan de [adres 1] te [plaats] . Hierbij zijn een aantal goederen in beslag genomen waaronder 3 bolletjes drugs met een totaal gewicht van 0,77 gram. De drugs werd op het politiebureau indicatief positief getest waarbij 2 bolletjes positief testte op cocaïne en 1 bolletje positief werd getest op heroïne. Tevens werden er in de woning verschillende basepijpjes aangetroffen voor het gebruik van drugs. Ook werd er een groot contant geldbedrag (ongeveer € 6000,- euro) in de woning aangetroffen en werd er op de deurmat aan de binnenkant van de woning een huls van een vuurwapen aangetroffen. Uit onderzoek blijkt dat genoemde woning een gebruikerspand is waar door een ambtshalve bekende drugsgroepering drugs wordt geleverd.
(…)”.
2.11.
De burgemeester heeft bij besluit van 30 december 2021, onder intrekking van het besluit van 10 december 2021, onder bestuursdwang gelast dat de woning wordt gesloten voor de duur van vier (4) maanden met ingang van 10 december 2021. Voor zover hier relevant heeft de burgemeester het besluit als volgt gemotiveerd:
“(…)
Ik ben op grond van artikel 13b van de Opiumwet bevoegd een last onder bestuursdwang op te leggen. Dit indien in een woning of lokaal een middel als bedoeld in lijst I of II van de Opiumwet wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is. Voor de uitoefening van deze bevoegdheid heb ik beleid vastgesteld en
gepubliceerd. Dit zijn de artikel 13b Opiumwet Eindhoven 2016, gewijzigd bij Wijzigingsbesluit artikel 13b Opiumwet Eindhoven 2019.
In dit geval gaat het om paragraaf 3.3.11. van mijn beleid, die gaat over woningen en daarbij behorende erven, en paragraaf 5 van mijn beleid. Paragraaf 5 gaat over zeer ernstige gevallen. Bij zo’n zeer ernstig geval kan ik, in afwijking van de vorige paragrafen en ten nadele van een belanghebbende, een stap overslaan of voor een langere of onbepaalde periode sluiten. Hier is sprake van een zeer ernstig geval. (…).
Om de duur van de sluiting te bepalen, heb ik over het volgende nagedacht.
In de eerste plaats let ik op het doel van de maatregel, te weten het beëindigen en voorkomen van overtredingen van de Opiumwet. Dat is in het belang van de openbare orde, woon- en leefomgeving en de volksgezondheid. De loop moet uit het pand, de bekendheid als drugspand moet er vanaf - zeker nu er een schietincident in en nabij het pand heeft plaatsgevonden- en in een dicht pand ken geen herhaling plaatsvinden.
In de tweede plaats weeg ik mee dat er sprake is geweest van een schietincident nabij de woning. Een dusdanig heftig incident midden in een woonwijk heeft een negatieve invloed op de woon- en leefomgeving in de buurt. Buurtbewoners zijn in de nacht van 10 december 2021 direct geconfronteerd met een neergeschoten en hevig
bloedend persoon. Er zijn door verschillende omwonenden schoten waargenomen, er zijn voertuigen vernield door inslagen van rondvliegende patronen en er is een grote hoeveelheid hulzen op de openbare weg aangetroffen.
In de derde plaats is er naar mijn oordeel sprake van een ernstige georganiseerde of misdadige context.
(…)”
2.12. (
De bewindvoerder van) [rechthebbende] heeft te kennen gegeven dat hij niet bereid is de huurovereenkomst op te zeggen en de woning te ontruimen, waardoor Trudo zich genoodzaakt heeft gezien onderhavig kort geding aanhangig te maken.
2.13.
Ter zitting heeft mr. Slaats aangekondigd dat tegen het sluitingsbevel nog bezwaar zal worden gemaakt.

3.Het geschil

3.1.
Trudo vordert uitvoerbaar bij voorraad – samengevat weergegeven - de bewindvoerder te veroordelen om binnen drie dagen na betekening van het vonnis de woning aan de [adres 1] te [plaats] , en alle daarin aanwezige personen en goederen, voor zover deze laatste niet het eigendom zijn van Trudo, te ontruimen en ontruimd te houden alsmede niet opnieuw in gebruik te nemen en met afgifte van de sleutels ter vrije beschikking aan Trudo te stellen met veroordeling van de bewindvoerder in de proceskosten en in de nakosten.
3.2.
Trudo legt aan deze vordering ten grondslag dat de woning op last van de burgemeester op grond van artikel 13b Opiumwet is gesloten vanwege een door de politie aangetroffen handelshoeveelheid harddrugs in de woning. Trudo stelt primair dat zij op grond van het sluitingsbesluit van de burgemeester bevoegd was de huurovereenkomst buitengerechtelijk te ontbinden en dat zij bij brief van 13 december 2021 ook van die bevoegdheid gebruik heeft gemaakt. Subsidiair stelt Trudo dat [rechthebbende] op basis van de bekende feiten en omstandigheden die op 10 december 2021 hebben plaatsgevonden in strijd heeft gehandeld met de op de huurovereenkomst van toepassing zijnde algemene huurvoorwaarden en daardoor wanprestatie heeft gepleegd, waardoor [rechthebbende] de woning dient te ontruimen.
3.3.
De bewindvoerder voert gemotiveerd verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In deze zaak gaat het om een buitengerechtelijke ontbinding ex artikel 7:231 lid 2 BW op grond van een door de burgemeester op basis van artikel 13b van de Opiumwet genomen besluit tot sluiting van de woning, welk besluit nog niet onherroepelijk is, maar al wel ten uitvoer wordt gelegd.
4.2.
In artikel 13b van de Opiumwet is bepaald dat de burgemeester bevoegd is tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen dan wel in of op bij woningen behorende erven een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is. In lijst I is onder meer opgenomen heroïne en cocaïne.
4.3.
Artikel 7:231 lid 2 BW geeft de verhuurder de bevoegdheid een huurovereenkomst door een schriftelijke verklaring buitengerechtelijk te ontbinden indien het gehuurde door de burgemeester op grond van artikel 13b van de Opiumwet is gesloten. Uit de wetsgeschiedenis en rechtspraak over dit artikel volgt dat de verhuurder niet hoeft af te wachten wat de uitkomst is van eventuele door de huurder tegen het sluitingsbevel aangewende bestuursrechtelijke rechtsmiddelen [1] .
4.4.
Voor de buitengerechtelijke ontbinding ex artikel 7:231 lid 2 BW is op grond van deze wetsbepaling een tekortkoming van de huurder niet vereist. De buitengerechtelijke ontbinding is in dit geval gebaseerd op de sluiting van de woning door de burgemeester op grond van artikel 13b van de Opiumwet en niet op enige tekortkoming van de huurder. Dit betekent dat de door [rechthebbende] afgelegde verklaring (waarover hierna meer) dat alleen het bolletje heroïne van hem was en hij geen cocaïnegebruiker is en dus niet weet van wie de twee gebruikershoeveelheden aangetroffen cocaïne zijn en hoe die in zijn huis zijn gekomen, in zoverre niet relevant is. Om tot buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst over te gaan, is voldoende dat de woning is gesloten op grond van artikel 13b van de Opiumwet.
4.5.
Aannemelijk is derhalve dat in een bodemprocedure de buitengerechtelijke ontbinding zal standhouden.
4.6.
De voorzieningenrechter dient vervolgens te toetsen of (gebruikmaking van de bevoegdheid tot) ontbinding van de huurovereenkomst (als bedoeld in artikel 7:231 lid 2 BW) door Trudo en de gevorderde ontruiming van de woning misbruik van bevoegdheid (artikel 3:13 BW) oplevert. In dat kader dient tevens de proportionaliteit te worden getoetst, door de vraag te beantwoorden of, gegeven de belangen van de verhuurder bij de buitengerechtelijke ontbinding en de gevorderde ontruiming, de belangen van de huurder bij voortgezette bewoning niet onevenredig worden aangetast (artikel 8 EVRM) [2] .
4.7.
De voorzieningenrechter overweegt dat een ontruiming van een woning een inmenging vormt in het door artikel 8 EVRM beschermde recht op respect voor een woning van een bewoner. Inmenging is op grond van lid 2 van dat artikel toegestaan voor zover dat bij wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is. Voor de inmenging moet een dwingende maatschappelijke behoefte bestaan, zij moet evenredig zijn aan het gewicht van het te dienen belang en een bewoner moet de evenredigheid en de redelijkheid van het verlies van zijn woonrecht door een rechter kunnen laten toetsen.
4.8.
De toetsing van de evenredigheid en de redelijkheid van de inmenging vindt plaats op grond van artikel 3:13 lid 2 BW.
4.9.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft Trudo geen misbruik gemaakt van haar bevoegdheid om de huurovereenkomst met [rechthebbende] op grond van artikel 7:231 lid 2 BW buitengerechtelijk te ontbinden. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
4.10.
Trudo heeft, in navolging van de burgemeester, het schietincident van 10 december 2021 als een zeer ernstig en zwaar op het woonklimaat ter plaatse ingrijpend incident kunnen en mogen aanmerken, als gevolg waarvan de openbare orde acuut verstoord is geraak en grote (maatschappelijke) onrust is veroorzaakt, met name in de wijk waarin de woning is gelegen. Vast is komen te staan dat in de woning verdovende middelen als bedoeld in Lijst 1 bij de Opiumwet zijn aangetroffen in een hoeveelheid (0,77 gram) die de grens voor (strafrechtelijk gedoogd) eigen gebruik (0,5 gram) overschrijdt, op grond waarvan het vermoeden bestaat dat deze hoeveelheid wordt aangehouden ten behoeve van verkoop, verstrekking of aflevering ervan. Het is dan aan de bewoner om feiten en omstandigheden aannemelijk te maken dat de aangetroffen hoeveelheid, ondanks de overschrijding van de gedooggrens, bestemd is voor eigen gebruik. Vooralsnog is [rechthebbende] er niet in geslaagd om dit vermoeden te ontzenuwen. Volgens zijn eigen verklaring gebruikt hij uitsluitend heroïne en dient het aangetroffen bolletje heroïne tegen die achtergrond te worden gezien. Hij kon evenwel geen verklaring verschaffen voor de aanwezigheid van de eveneens aangetroffen (2 bolletjes) cocaïne in de woning. Gelet hierop heeft Trudo, mede ook gelet op de flankerende omstandigheden van het geval, meer in het bijzonder het heftige schietincident vanuit/rondom de woning, de kennelijke betrokkenheid van een tweetal – bij [rechthebbende] bekende en hem bevoorradende – dealers, de in de woning aangetroffen basepijpjes, de in de woning aangetroffen hoeveelheid contanten alsook de bij de politie bekende reputatie van de woning en zijn bewoner, redelijkerwijs kunnen en mogen aannemen dat in/vanuit de woning regelmatig drugstransacties plaatsvonden en dat de aangetroffen harddrugs met het oog daarop aanwezig waren in de woning.
4.11.
Echter, ook in het geval aangenomen zou moeten worden dat de in de woning aangetroffen hoeveelheid verdovende middelen daar aanwezig waren ten behoeve van eigen gebruik (al is dan nog steeds niet duidelijk ten behoeve van welke gebruiker de cocaïne aanwezig was, nu [rechthebbende] volgens eigen zeggen uitsluitend heroïne gebruikt) dan zou dat [rechthebbende] niet kunnen baten. Immers: op grond van zijn eigen (bij de feiten aangehaalde) verklaringen bij de politie moet worden vastgesteld dat hij zich van verdovende middelen placht te laten voorzien door telefonisch een bestelling door te geven bij zijn dealers ( [naam 2] of de Afghaanse jongen) die dan vervolgens deze bestelling bij hem thuis afleverden. Dat betekent eenvoudigweg dat iedere bestelling van [rechthebbende] (en dat zal regelmatig zijn gebeurd gezien de verklaring van [rechthebbende] dat hij iedere dag moet roken om niet ziek te worden) leidde tot een drugstransactie in de woning. Dit sluit ook aan bij de informatie waarover de politie blijkens de bestuurlijke rapportage beschikt voor zover die inhoudt dat de woning van [rechthebbende] bekend staat als een gebruikerspand die door een bij de politie bekend groepering pleegt te worden bevoorraad. Dit betekent dat in de woning van [rechthebbende] geregeld drugshandel plaatsvindt, met alle (risico’s op) negatieve effecten op de woonomgeving van dien (welke zich op 10 december 2021 ook daadwerkelijk en indringend hebben gemanifesteerd). De omstandigheid dat [rechthebbende] bij die regelmatige drugstransacties in zijn woning telkens als koper optreedt (en dus niet als verkoper) doet er niet aan af dat [rechthebbende] door de wijze waarop hij zich van drugs laat voorzien met grote regelmaat drugsdealers in zijn woning toelaat en dat de woning evenzovele keren gebruikt wordt voor drugstransacties. Overigens blijkt uit de verklaring van [rechthebbende] eveneens dat hij op 10 december 2021 heeft bemiddeld bij en daartoe zijn woning beschikbaar stelde voor een drugstransactie tussen zijn vaste twee dealers, [naam 2] en de Afghaanse jongen.
4.12.
Gelet op het vorenstaande is de buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst niet disproportioneel te noemen; de voorzieningenrechter acht het aanvaardbaar dat Trudo, mede ter bescherming van het woonklimaat ter plaatse, haar huurrelatie met een huurder als [rechthebbende] op korte termijn wil beëindigen zodat deze woning weer zo spoedig als mogelijk beschikbaar komt voor haar doelgroep.
4.13.
Nu de primaire grondslag reeds tot toewijzing van de vorderingen leidt, behoeft de subsidiaire grondslag thans geen bespreking meer.
4.14.
De omstandigheid dat [rechthebbende] door de ontruiming zijn huurwoning verliest en – zoals door mr. Slaats ter zitting is medegedeeld – er voor [rechthebbende] nog geen opvang beschikbaar is - kan niet tot een ander oordeel leiden. Trudo heeft een zwaarwegend belang bij het consequent handhaven van haar zero tolerance beleid (die er op is gericht om druggerelateerde problematiek in haar huurwoningen tegen gaan) en daarmee bij een voortvarende ontruiming van de woning. Bovendien heeft Trudo als toegelaten instelling er belang bij dat zij na ontruiming de burgemeester kan verzoeken om de sluitingstermijn te verkorten zodat Trudo de woning weer aan een andere woningzoekende kan verhuren. De belangen van Trudo wegen – gelet hierop - zwaarder dan het belang van [rechthebbende] bij voortzetting van het gebruik van de woning. Gesteld noch gebleken is overigens dat [rechthebbende] niet tijdelijk gebruik kan maken van noodopvang; ter zitting heeft de bewindvoerder aangegeven dat de begeleiding van [rechthebbende] door Springplank 040 weer is opgestart.
4.15.
Op grond van de voorgaande belangenafweging zal het vonnis daarom ook uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
4.16.
De voorzieningenrechter zal evenwel een ruimere ontruimingstermijn bepalen dan door Trudo is gevorderd. Een termijn van 3 dagen acht de voorzieningenrechter te kort. Bovendien heeft Trudo nagelaten te onderbouwen waarom in dit geval afgeweken zou moeten worden van de doorgaans te gebruiken ontruimingstermijn van 14 dagen. Derhalve zal de ontruimingstermijn worden bepaal op 14 dagen na betekening van het vonnis.
4.17.
Nu de bewindvoerder in het ongelijk is gesteld zal hij in de proceskosten worden veroordeeld. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om van deze regel af te wijken zoals door mr. Slaats verzocht. Dat de veroordeling voor [rechthebbende] een extra schuld in het kader van de schuldhulpregeling oplevert waardoor deze regeling dreigt te vervallen, dient voor rekening en risico van [rechthebbende] te blijven.
4.18.
De kosten aan de zijde van Trudo worden begroot op:
- dagvaarding € 127,27
- griffierecht 676,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat
1.016,00
Totaal € 1.819,27
4.19.
Voor veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert (vgl. HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116, NJ 2011/237).
4.20.
De vorderingen tegen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] Bewindvoering VOF worden afgewezen; de voorzieningenrechter ziet in het beschreven procesverloop aanleiding de proceskosten tussen hen en Trudo te compenseren.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt de bewindvoerder om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis de woning aan de [adres 1] te ( [postcode] ) [plaats] te ontruimen met alle daarin aanwezige personen en zaken tenzij deze zaken van Trudo zijn, en de sleutels af te geven aan Trudo,
5.2.
veroordeelt de bewindvoerder in de proceskosten, aan de zijde van Trudo tot op heden begroot op € 1.819,27, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst af de vorderingen tegen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] Bewindvoering VOF onder compensatie van kosten.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Schoorlemmer en in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2022.

Voetnoten

1.Zie ook Hof ‘s-Hertogenbosch 26 november 2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:4348