Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
[eiser 2],
Eisers gezamenlijk zullen worden aangeduid als Hofstad c.s. (vrouwelijk enkelvoud).
1.De procedure
- het tussenvonnis van 4 september 2019;
- de brief van mr. Van Voorst van 18 september 2019;
- de correspondentie tussen de rechtbank en partijen met betrekking tot de geplande zitting van 8 december 2020 die geen doorgang heeft gevonden;
- de conclusie van repliek van Hofstad c.s. van 15 februari 2021;
- de conclusie van dupliek van Zürich van 3 mei 2021;
- het proces-verbaal van comparitie van 22 juni 2021.
2.Leeswijzer
’s-Hertogenbosch gewezen eindarrest van 8 januari 2002 (bijlage 3 dagvaarding, hierna: het eindarrest). In dit arrest is – kort gezegd – geoordeeld dat het door Zürich gelegde beslag ten laste van Hofstad c.s. onrechtmatig is en dat Zürich de daardoor geleden schade dient te vergoeden.
De eerste schadepost betreft schadevergoeding in de ‘kwestie [naam 1] ’. Deze schadevordering zal worden besproken onder punt 5.5. tot en met 5.18.
De beslissing staat vermeld onder punt 6.
3.De feiten
dat verkoper bij akte op 5 januari 1995 (…) aandelen in het kapitaal van (…) De Provinciale (…) heeft geleverd aan koper; dat in gemelde akte ondermeer woordelijk is bepaald:
(…)
Van de prijs van de aandelen is een deel, groot (…) (ƒ 606.527,00) door koper aan verkoper voldaan, waarvoor kwijting bij deze. Het resterende deel van de prijs - zijnde een bedrag, groot (…)
(ƒ 1.106.527,00) zal worden voldaan als volgt:
5. Indien de notaris op eenendertig december negentienhonderd zesennegentig geen bericht als bedoeld onder 2 zal hebben ontvangen zal de notaris een administratievergoeding ontvangen van 0,5% per jaar van het depotbedrag of het restant daarvan, welke vergoeding opeisbaar is (…) bij betaling uit het depotbedrag. De administratievergoeding wordt van dag tot dag genoten, waarbij een jaar wordt gesteld op 360 dagen. (…)”.
hfl 250.000,00 uit het depot voldaan aan Hofstad c.s.
12 november 1997 schrijft de curator van [naam 1] aan Hofstad c.s. er in het kader van een schikking mee te willen instemmen dat de rechten met betrekking tot de aandelen van [naam 1] worden overgedragen aan [eiser 2] tegen betaling van hfl 300.000,00. Hofstad c.s. stemde daarmee in. [eiser 2] betaalde vervolgens het bedrag aan de curator.
“3.3.4.1. De grief met betrekking tot de vordering van [eiser 2] c.s. aangaande het beslag onder de notaris slaagt.
3.3.4.2. Nu immers de vordering van Zürich in conventie ten aanzien van [eiser 2] c.s. is afgewezen, moet het terzake onder de notaris ten laste van [eiser 2] c.s. gelegde beslag als onrechtmatig gelegd worden aangemerkt.
Door de storting door Rixtel, met medewerking van de notaris, van een deel van de koopsom vanaf de algemene kwaliteitsrekening van de notaris op de speciaal daarvoor geopende depositorekening is het depotbedrag voorwaardelijk, namelijk tot aan het restantbedrag van de nog definitief vast te stellen koopsom met rente, tot het vermogen van Hofstad gaan behoren en uit het vermogen van Zürich geraakt”.
4.Het geschil
5.De beoordeling
Verder heeft Hofstad c.s. ter comparitie de gevorderde schade in verband met de doorbetaling van huurtermijnen (vordering sub 4) ingetrokken, zodat de rechtbank die vordering niet meer hoeft te beoordelen.
hfl 151.000,00 aan [naam 1] zou betalen en dat [naam 1] dan de door hem aanhangig gemaakte procedure bij de rechtbank Den Haag zou royeren. Hofstad c.s. stelt dat zij dit bedrag echter niet kon betalen omdat Zürich beslag op het depot had gelegd, waardoor zij een gebrek aan liquide middelen had.
hfl 151.000,00, ofwel hfl 149.000,00 (€ 67.613,25). Zij vordert dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente.
Ook overigens heeft Zürich geen feiten of omstandigheden aangevoerd die een voldoende onderbouwing kunnen bieden voor haar beroep op rechtsverwerking. Zij heeft onvoldoende gesteld dat de positie van Zürich onredelijk wordt benadeeld of bezwaard doordat Hofstad c.s. de schadestaatprocedure aanhangig heeft gemaakt. Om de gevorderde schadeposten te kunnen beoordelen en hiertegen deugdelijk verweer te kunnen voeren is naar het oordeel van de rechtbank niet noodzakelijk dat Zürich over het volledige procesdossier beschikt van procedures waarbij zij betrokken is geweest is, naast de vele stukken die Hofstad c.s. reeds in het geding heeft gebracht. Om die reden heeft de rechtbank overigens geen gehoor gegeven aan het verzoek van Zürich (ex artikel 22 Rv) om Hofstad c.s. te gebieden het volledige procesdossier in het geding te brengen.
[eiser 2]een minnelijke regeling heeft gesloten met [naam 1] . [eiser 2] is in privé geen partij bij de depotovereenkomst. Niet valt niet in te zien dat [eiser 2] schade heeft geleden als gevolg van de beslaglegging. De beslaglegging is enkel jegens Hofstad onrechtmatig. Hierdoor strandt de vordering die namens [eiser 2] wordt ingesteld. Zürich betwist dat [eiser 2] op 7 februari 1996 overeenstemming met [naam 1] heeft bereikt. Er is geen ondertekende overeenkomst overgelegd, aldus nog steeds Zürich. Hofstad c.s. heeft niet onderbouwd dat er geen andere financiële middelen waren om de vermeende betalingsverplichting jegens [naam 1] na te komen.
19 februari 1996 op grond waarvan zij een bedrag van hfl 151.000,00 zou betalen aan [naam 1] , waarna [naam 1] de procedure bij de rechtbank Den Haag zou royeren. Zürich heeft het bestaan van deze afspraak gemotiveerd betwist.
“ [eiser 2] (…) en [naam 1] (…) verklaren te zijn overeengekomen;
Uit het totaal ter beschikking staande bedrag, zal De Heer [naam 1] een bedrag ontvangen van netto F 151.000,00”.
Het bestaan van deze volmacht toont naar het oordeel van de rechtbank echter niet aan dat de gestelde regeling tussen [eiser 2] en [naam 1] ook daadwerkelijk is overeengekomen.
’s-Hertogenbosch van 8 januari 2002 tot uitdrukking is gebracht. Het arrest bevat geen veroordeling tot een periodieke betaling. Het gaat hier om schade als gevolg van de beslaglegging die wordt berekend op basis van wettelijke rente en maandelijkse deposito percentages. Dat is niet hetzelfde als periodieke betalingen die in een uitspraak zijn vastgesteld. De vordering is daarom niet verjaard.
13 oktober 2015 geoordeeld dat het depotbedrag voorwaardelijk, namelijk tot aan het restantbedrag van de nog definitief vast te stellen koopsom van de aandelen met rente, tot het vermogen van Hofstad is gaan behoren en uit het vermogen van Zürich is geraakt.
(€ 249.893, 67/257).
De rechtbank schat de depotrente die Hofstad c.s. over de periode 12 november 1997 tot en met 8 april 2002 (afgerond 53 maanden) heeft ontvangen daarom op een bedrag van afgerond € 51.535,00 (53 maal € 972,35).
€ 121.539,16 (berekend over de hoofdsom van € 380.402,23). De schade wegens rentederving wordt door de rechtbank daarom geschat op een bedrag van € 70.004,16. Dit bedrag zal worden toegewezen.
€ 15.860,00 (1586 dagen x € 10,00).
€ 3.342,00(3,0 punten × tarief € 1.114,00)