ECLI:NL:RBOBR:2022:868

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
14 maart 2022
Publicatiedatum
11 maart 2022
Zaaknummer
21/696
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsuitkering wegens langdurig verblijf in het buitenland tijdens coronacrisis

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 14 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de intrekking van de bijstandsuitkering van eiseres, die sinds 25 oktober 2018 een bijstandsuitkering ontving. Eiseres had in maart 2020 een vakantie geboekt naar Turkije, maar kon door de coronapandemie niet tijdig terugkeren naar Nederland. De gemeente Nuenen, Gerwen en Nederwetten, verweerder, heeft de bijstandsuitkering per 28 maart 2020 ingetrokken, omdat eiseres langer dan de toegestane vier weken in het buitenland verbleef. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, stellende dat er zeer dringende redenen waren om van de intrekking af te zien, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake was van een acute noodsituatie die alleen met bijstandsverlening kon worden verholpen. De rechtbank oordeelde dat de coronapandemie niet voldoende was om de strikte regels van de Participatiewet te omzeilen. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en de intrekking van de bijstandsuitkering bevestigd.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 21/696

uitspraak van de meervoudige kamer van 14 maart 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. K.M.J. Wartena),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nuenen, Gerwen en Nederwetten, verweerder
(gemachtigde: M.M. van Dijk).

Procesverloop

Bij besluit van 15 juli 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder het recht op bijstand van eiseres op grond van de Participatiewet (Pw) ingetrokken per 28 maart 2020.
Bij besluit van 2 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard en het primaire besluit in zoverre herroepen dat het recht op bijstand wordt ingetrokken per 30 maart 2020.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 19 november 2021 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en vergezeld door haar zoon [naam] Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Achtergrond van de zaak
1. Eiseres ontvangt sinds 25 oktober 2018 een bijstandsuitkering van verweerder naar de norm voor een alleenstaande. Op 31 januari 2020 heeft zij in een gesprek met verweerder laten weten dat zij in maart 2020 op vakantie gaat voor twee weken. Uit de vliegtickets die eiseres heeft overgelegd, volgt dat zij op 2 maart 2020 naar Turkije is vertrokken en dat de terugreis gepland stond op 28 maart 2020.
1.1.
De zoon van eiseres heeft verweerder op 23 maart 2020 laten weten dat zijn moeder nog in Turkije is en niet terug kan komen als gevolg van de coronapandemie.
1.2.
Eiseres is uiteindelijk op 5 juli 2020 teruggekomen uit Turkije. De zoon van eiseres heeft dit op 6 juli 2020 per e-mailbericht aan verweerder medegedeeld.
Besluitvorming
2. Omdat eiseres volgens verweerder al langdurig in het buitenland verbleef, heeft hij de bijstand van eiseres bij het primaire besluit met ingang van 28 maart 2020 ingetrokken
2.1.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. In het bezwaarschrift stelt zij zich kort gezegd op het standpunt dat zij niet op tijd uit Turkije kon terugkeren omdat de Nederlandse regering op 15 maart 2020 had besloten alle vluchten uit Turkije vanaf 20 maart 2020 te weigeren. Zij kon niet eerder dan op 5 juli 2020 een terugvlucht naar Nederland regelen. Volgens eiseres is de coronapandemie een acute noodsituatie en in haar situatie bestonden zeer dringende redenen om af te zien van het intrekken van haar bijstand, aldus eiseres.
2.2.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres, onder verwijzing naar het advies van zijn bezwaarschriftencommissie, ongegrond verklaard. Hierbij heeft verweerder het primaire besluit in zoverre herroepen dat het recht op bijstand wordt ingetrokken per 30 maart 2020. Volgens verweerder heeft eiseres langer dan de toegestane duur van 28 dagen verblijf gehouden buiten Nederland, omdat zij op 2 maart 2020 naar Turkije is vertrokken en pas op 5 juli 2020 is teruggekomen. Het recht op bijstand moet daarom worden ingetrokken op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder e, van de Pw. De reden voor het (te lange) verblijf buiten Nederland is volgens verweerder niet van belang. Daarnaast heeft eiseres niet aangetoond dat ze heeft geprobeerd om eerder dan 5 juli 2020 naar Nederland terug te keren. Verweerder heeft in het door eiseres overgelegde artikel van Binnenlands Bestuur geen reden gezien om hierover anders te denken. Anders dan eiseres heeft aangevoerd, bestaat volgens verweerder ook geen acute noodsituatie. Daarom hoefde hij niet van intrekking van de bijstandsuitkering af te zien.
Het beroep van eiseres
3. Eiseres kan zich niet vinden in het bestreden besluit en heeft beroep ingesteld bij de rechtbank. Zij stelt dat zij weliswaar te lang in het buitenland heeft verbleven, maar dat in haar situatie zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16 van de Pw bestaan, zodat zij wél recht heeft op bijstand. Eiseres is van mening dat de strikte interpretatie van dit artikel en de daarvoor op grond van vaste rechtspraak benodigde acute noodsituatie, te strikt wordt toegepast. In het verleden is met een wetsvoorstel geprobeerd om deze zeer strikte interpretatie, voor zover het gaat om verblijf in het buitenland, aan te passen. Dit toont volgens eiseres aan dat de toepassing van het concept ‘zeer dringende redenen’ te strikt is. Hierbij wijst eiseres ook op de toeslagenaffaire en op een uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 12 juli 2018, ECLI:NL:RBROT:2018:5521. De feiten uit die zaak zijn vergelijkbaar met het geschil dat hier aan de orde is. Dat de Centrale Raad van Beroep (CRvB) deze uitspraak heeft vernietigd, toont volgens haar des te meer aan dat de vergelijking met de toeslagenaffaire relevant is. Ook de Tweede Kamer stelt – gelet op de met 149 stemmen voor en 0 stemmen tegen aangenomen motie van kamerlid Van Brenk – dat de wetgever wetten zo moet formuleren dat een uitvoeringsorgaan altijd enige ruimte heeft om maatwerk te leveren en dat de rechter voldoende rechtsbescherming kan bieden aan de burger. In de situatie van eiseres was sprake van overmacht. Het kan haar niet worden verweten dat zij op 2 maart 2020 naar Turkije is gegaan, omdat er op dat moment nog weinig aan de hand was in het kader van corona. Toen zij eenmaal in Turkije was, ging het echter hard. De Nederlandse regering besloot per 20 maart 2020 alle vluchten uit Turkije te weigeren. Het is eiseres niet gelukt om voor 20 maart 2020 een vlucht te machtigen.
De beoordeling van de rechtbank
4. Verweerder heeft eiseres, nadat zij opnieuw bijstand had aangevraagd, bij besluit van 3 september 2020 weer een bijstandsuitkering toegekend met ingang van 6 juli 2020. De te beoordelen periode in deze zaak loopt dan ook van 30 maart 2020 tot en met 5 juli 2020.
4.1.
Voor de beoordeling van deze zaak is verder van belang dat een persoon die per kalenderjaar langer dan vier weken of een aaneengesloten periode van langer dan vier weken buiten Nederland verblijft, geen heeft recht op bijstand. Dat staat in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder e, van de Pw. Deze bepaling geldt als uitsluitingsgrond voor bijstand, omdat op grond van artikel 11 van de Pw alleen een in Nederland woonachtige Nederlander recht heeft op bijstand indien hij ook aan de andere voorwaarden voldoet. Zoals eiseres terecht stelt, heeft zij langer dan vier weken buiten Nederland verbleven en heeft zij dan ook in principe geen recht op bijstand.
4.2.
Artikel 16, eerste lid, van de Pw geeft echter de mogelijkheid om, indien zeer dringende redenen bestaan, toch bijstand te verlenen. In de memorie van toelichting bij de Pw staat dat zeer dringende redenen zich voordoen als sprake is van een acute noodsituatie en de behoeftige omstandigheden waarin de betrokkene verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand volstrekt onvermijdelijk is (
Kamerstukken II2002/03, 28 870, nr. 3, blz. 46-47). Verder is artikel 16, eerste lid, van de Pw volgens vaste rechtspraak een uitzonderingsbepaling en is deze bepaling, aldus de memorie van toelichting, niet op te vatten als een ‘algemene ontsnappingsclausule ten aanzien van de toepassing van de uitsluitingsgronden’ (
Kamerstukken II, 2002/03, 28 870, nr. 3, blz. 46-47).
4.3.
Het ligt gelet op het uitzonderingskarakter van artikel 16, eerste lid, van de Pw op de weg van eiseres om aannemelijk te maken dat een acute noodsituatie bestond, die alleen met bijstandsverlening te verhelpen was (vgl. bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 1 december 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK6576). Een noodsituatie is acuut als een situatie levensbedreigend is of als blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel of invaliditeit daarvan het gevolg kan zijn (vgl. bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 27 november 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY4808).
4.4.
In de kern stelt eiseres dat deze rechtspraak een te strikte interpretatie inhoudt van artikel 16, eerste lid, van de Pw. De rechtbank gaat, hoewel zij begrip heeft voor de ongelukkige situatie waarin eiseres door de gevolgen van de coronacrisis verkeerde, niet mee met dit betoog van eiseres. De wetgever heeft in het kader van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder e van de Wet werk en bijstand, dat onder de Pw gelijkluidend is gebleven, expliciet gesteld dat ‘er ook geen recht op bijstand [bestaat] indien de noodzaak van het langere verblijf buiten Nederland zou vast staan of als dit langere verblijf te wijten is aan overmacht’ (
Kamerstukken II2002/03, 28 870, nr. 3, blz. 44). Zo’n situatie van overmacht doet zich in het geval van eiseres voor. Weliswaar is de oorzaak van deze overmacht (de coronapandemie) zeer bijzonder, maar het gevolg van die overmacht (namelijk dat zij niet kon terugkeren naar Nederland) is dat niet. Er zijn verschillende situaties denkbaar waarin het niet mogelijk is tijdig een vlucht naar huis te regelen, bijvoorbeeld bij een natuurramp of verlies/diefstal van een paspoort. De wetgever heeft zo’n situatie van overmacht onder ogen gezien en daarbij uitdrukkelijk toegelicht dat het niet de bedoeling is dat in die situatie bijstand zou worden verleend voor een verblijf in het buitenland voor langer dan vier weken. Een andere, minder strikte, interpretatie van artikel 16, eerste lid, van de Pw zou betekenen dat elke situatie waarin niet tijdig een terugvlucht kan worden geboekt, een uitzonderingssituatie zou zijn. Zo’n interpretatie zou het uitzonderingskarakter van artikel 16, eerste lid, van de Pw teniet doen.
4.5.
De rechtbank ziet gelet op de vorige overweging dan ook geen reden voor het oordeel dat de in de vaste rechtspraak gehanteerde interpretatie van zeer dringende redenen in de situatie van eiseres te strikt is. Die reden ziet de rechtbank ook niet in het door de regering ingediende maar later niet doorgezette wetsvoorstel en de bijbehorende memorie van toelichting (Kamerstukken
II2006/07, 30 936, nr. 3) waarnaar eiseres verwijst. Daarvoor is in de eerste plaats van belang dat het wetsvoorstel niet is doorgezet. Maar in de tweede plaats zag dat wetsvoorstel niet op een aanpassing van artikel 16, eerste lid, van de (destijds geldende) Wet werk en bijstand of op een minder strenge interpretatie van die bepaling. Met het wetsvoorstel wilde de regering een uitzonderingsbepaling in artikel 13 van de Wet werk en bijstand opnemen. Het is niet logisch om dit uiteindelijk niet doorgezette wetsvoorstel over artikel 13 van de Wet werk en bijstand alsnog te gebruiken voor de interpretatie van artikel 16, eerste lid, van de Pw. Een ander oordeel zou betekenen dat artikel 16 van de Pw een algemene ontsnappingsclausule ten aanzien van de toepassing van de uitsluitingsgronden zou worden en dat is, zoals hiervoor uit overweging 4.2 volgt, uitdrukkelijk niet de bedoeling.
4.6.
Het voorgaande betekent dat het aan eiseres is om aannemelijk te maken dat een acute noodsituatie bestond, die alleen met bijstandsverlening te verhelpen was. Behalve het feit dat eiseres niet tijdig een vlucht heeft kunnen regelen om terug te keren naar Nederland, heeft zij geen andere omstandigheden aangevoerd die leiden tot de conclusie dat haar situatie levensbedreigend was of dat haar situatie blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel of invaliditeit tot gevolg zou hebben. Dat zij in financiële moeilijkheden is geraakt, is op zichzelf niet genoeg, omdat de wetgever ook deze omstandigheid onder ogen heeft gezien (
Kamerstukken II2002/03, 28 870, nr. 3, blz. 46). Daarbij is het ook zo dat eiseres zich met de hulp van familie heeft kunnen redden in Turkije, dat zij haar woning in Nederland heeft behouden en haar andere rekeningen ook heeft kunnen betalen. In de ter zitting door eiseres aangehaalde uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 4 november 2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:9645 ziet de rechtbank geen reden om anders te oordelen. Anders dan in de zaak van eiseres, was de verweerder er in die zaak uitdrukkelijk vanuit gegaan dat sprake was van een acute noodsituatie en van behoeftige omstandigheden. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat in de situatie van eiseres geen dringende redenen bestonden.
Conclusie
5. De rechtbank ziet geen reden om het bestreden besluit te vernietigen. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. van Marle, voorzitter, en mr. M. van 't Klooster en mr. R. Grimbergen, leden, in aanwezigheid van mr. M.W. Venderbos, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2022.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.