ECLI:NL:RBOBR:2022:704

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
3 maart 2022
Publicatiedatum
1 maart 2022
Zaaknummer
21/771
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Legesheffing bij aanvraag omgevingsvergunning voor nieuwbouw van woningen en de berekening van bouwkosten

In deze zaak heeft eiseres, een besloten vennootschap, een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor de nieuwbouw van acht woningen in Budel. De heffingsambtenaar van de Samenwerking A2-gemeenten heeft een aanslag leges opgelegd van € 27.831,78, welke na bezwaar is verminderd tot € 26.846,78. Eiseres betwist de legesheffing over de bouwkosten van niet-vergunningplichtige onderdelen van het project. De rechtbank heeft geoordeeld dat de bouwkosten, inclusief de niet-vergunningplichtige onderdelen, terecht zijn meegenomen in de berekening van de leges. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar bevoegd was om de aanslag op te leggen en dat de aanslag niet te hoog was. Eiseres heeft geen bewijs geleverd dat er een toezegging was gedaan dat er geen leges geheven zouden worden over de vergunningvrije onderdelen. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen proceskostenvergoeding toegekend.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 21/771

uitspraak van de meervoudige kamer van 3 maart 2022 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., te Budel, eiseres

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de heffingsambtenaar van de Samenwerking A2-gemeenten, verweerder(H.J.M. Venner).

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres een aanslag leges (aanslagnummer [aanslagnummer] ), met dagtekening 28 augustus 2020, opgelegd tot een bedrag van in totaal € 27.831,78.
Bij uitspraak op bezwaar van 8 februari 2021 (de bestreden uitspraak) heeft verweerder het bezwaar van eiseres daartegen gegrond verklaard en de leges verminderd naar € 26.846,78.
Eiseres heeft tegen de bestreden uitspraak beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft op 9 december 2021 plaatsgevonden via een beeldverbinding. Eiseres heeft zich daarbij laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, vergezeld door [naam] . Verweerder, heffingsambtenaar H.J.M. Venner, heeft eveneens deelgenomen.

Overwegingen

Feiten
Eiseres, een besloten vennootschap, heeft op 16 juni 2020 op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Cranendonck (hierna: het college) een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor de nieuwbouw van vier woningen aan de [straatnaam] en vier woningen aan de [straatnaam] te Budel. De aanvraag is geregistreerd onder OV 20088. Het college heeft bij besluit van 14 augustus 2020 de gevraagde omgevingsvergunning van rechtswege verleend.
De vergunning is verleend voor de volgende activiteiten: het (ver)bouwen van een bouwwerk zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo, het oprichten van vier hoofdgebouwen aan de [straatnaam] en vier hoofdgebouwen aan de [straatnaam] , het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo en het bouwen van hoofdgebouwen buiten het bouwvlak voor de vier woningen aan de [straatnaam] .
Bij de vergunningverlening is vermeld dat voor de berekening van de leges is uitgegaan van een totaal aan geraamde bouwkosten van € 1.064.304,16.
Verweerder heeft voor het in behandeling nemen van de aanvraag leges in rekening gebracht tot een bedrag van in totaal € 27.831,78 (de aanslag). Het bedrag bestaat uit een bedrag aan leges voor ‘Bouwactiviteiten omgevingsvergunning’ (hierna: de bouwleges) ter hoogte van € 26.846,78 en een bedrag aan leges van € 985 voor ‘Buitenplanse afwijking’.
Bij de bestreden uitspraak heeft verweerder besloten om het bedrag voor ‘Buitenplanse afwijking’ niet in rekening te brengen. De aanslag is daarom verminderd tot € 26.846,78.
Bevoegdheid tot het opleggen van de aanslag
1. De aanslag is opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente Cranendonck. Deze rechtbank heeft eerder geoordeeld dat de bevoegdheid tot heffen van de ook in deze procedure aan de orde zijnde belasting en tot het aanwijzen van een heffingsambtenaar zijn overgedragen door de daartoe toegetreden gemeenten aan de bedrijfsvoeringsorganisatie Samenwerking A2-gemeenten. Zie de uitspraak van 6 augustus 2020 (ECLI:NL:RBOBR:2020:3801). Dit oordeel en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen neemt de rechtbank in deze zaak over. Gelet daarop, en gelet op het feit dat de gemeente Cranendonck is toegetreden tot de genoemde gemeenschappelijke regeling (Staatscourant 2016, 53300), merkt de rechtbank in deze procedure de heffingsambtenaar van de Samenwerking A2-gemeenten aan als verweerder. Uit het door verweerder overgelegde aanwijzingsbesluit heffingsambtenaar blijkt verder dat het bevoegd gezag binnen de bedrijfsvoeringsorganisatie Samenwerking A2-gemeenten de heer Venner als heffingsambtenaar heeft aangewezen.
2. De aanslag is naar het oordeel van de rechtbank bevoegd opgelegd. Dit betekent dat de rechtbank toekomt aan de beoordeling van het (inhoudelijke) geschil tussen partijen.
Geschil en beoordeling
Het geschil
3. Het geschil betreft de hoogte van de aanslag. Partijen zijn het er wel over eens dat eiseres ter zake van het in behandeling nemen van de aanvraag van een omgevingsvergunning leges verschuldigd is en dat de bouwkosten, op grond waarvan de leges worden berekend, dienen te worden bepaald aan de hand van de zogenoemde ROEB-lijst 2020, opgesteld door het Regionaal Overleg Eindhoven Bouwtoezicht, een externe bijlage bij verweerders Legesverordening 2020.
4. Eiseres neemt het standpunt in dat verweerder geen leges in rekening mag brengen over de bouwkosten van niet-vergunningplichtige onderdelen van het bouwwerk. Bij haar aanvraag heeft zij bouwtekeningen overgelegd. Daaruit blijkt volgens eiseres onmiskenbaar welke onderdelen als vergunningvrij moeten worden aangemerkt. Bij de vier woningen aan de [straatnaam] zijn dat de bouwwerken die gebruikt worden als garage/berging en bij de vier woningen aan de [straatnaam] zijn dat de bouwwerken die gebruikt worden als slaapkamer/badkamer. Volgens eiseres kan verweerder niet achteraf, nadat de vergunning van rechtswege is verleend, alsnog leges in verband met bouwkosten in rekening brengen voor die onderdelen waarvan eiseres bij haar aanvraag duidelijk heeft aangegeven dat deze vergunningvrij waren.
De beoordeling
5. In artikel 5 van de Legesverordening 2020 is bepaald dat de leges worden geheven naar de maatstaven en tarieven, opgenomen in de bij de Verordening behorende tarieventabel (de Tarieventabel).
6. In § 2.1.1.2 van de Tarieventabel is bepaald dat onder “bouwkosten” wordt verstaan:
“de som van de prijzen per eenheid inclusief/exclusief omzetbelasting zoals die zijn opgenomen in de door de gemeenteraad vastgestelde ROEB-lijst (Regionaal Overleg Eindhoven Bouwtoezicht). Voor zover deze ROEB-lijst niet voorziet in een passende hoofdcategorie wordt uitgegaan van de in de aanvraag opgenomen bouwkosten. Onder bouwkosten worden dan verstaan, de aannemingssom als bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, van de Uniforme Administratieve Voorwaarden voor de uitvoering van werken en van technische installatiewerken 2012 (UAV 2012), voor het uit te voeren werk, exclusief omzetbelasting. In dit laatste geval zullen de overgelegde gegevens getoetst worden aan hun wettelijke kaders.”
7. In § 2.3 van de Tarieventabel is bepaald: “Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor een project: de som van de verschuldigde leges voor de verschillende activiteiten of handelingen waaruit het project geheel of gedeeltelijk bestaat en waarop de aanvraag betrekking heeft en de verschuldigde leges voor de extra toetsen die in verband met de aanvraag moeten worden uitgevoerd, berekend naar de tarieven en overeenkomstig het bepaalde in dit hoofdstuk en hoofdstuk 4 van deze titel. In afwijking van de vorige volzin kan ook per activiteit, handeling of andere grondslag een legesbedrag worden gevorderd, onverminderd het bepaalde in de andere onderdelen van dit hoofdstuk indien tevens sprake is van de in die onderdelen bedoelde activiteiten.”
8. Zoals hiervoor onder de feiten is weergegeven heeft eiseres een omgevingsvergunning aangevraagd en is aan eiseres een omgevingsvergunning verleend voor een project, bestaande uit het oprichten van vier hoofdgebouwen aan de [straatnaam] en vier hoofdgebouwen aan de [straatnaam] , het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan en het bouwen van hoofdgebouwen buiten het bouwvlak voor de vier woningen aan de [straatnaam] . Dit brengt, gelet op de onder 5. tot en met 7. aangehaalde bepalingen in de Legesverordening 2020 en de Tarieventabel, mee dat eiseres ter zake van het in behandeling nemen van haar aanvraag van een omgevingsvergunning voor het project leges verschuldigd is en dat deze leges dienen te worden berekend over de som van de prijzen per eenheid die zijn opgenomen in de door de gemeenteraad vastgestelde ROEB-lijst. Eiseres heeft niet gesteld dat de ROEB-lijst niet voorziet in een passende hoofdcategorie. Ook anderszins is dat niet gebleken. Uit de Legesverordening 2020, de Tarieventabel en de ROEB-lijst volgt niet dat bij de bepaling van de verschuldigde leges (de bouwkosten van) niet-vergunningplichtige onderdelen van het project geheel of gedeeltelijk buiten aanmerking dienen te worden gelaten.
9. Gelet op het voorgaande heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat hij de aanslag terecht heeft opgelegd en dat het bedrag van de aanslag niet te hoog is. Dat verweerder de aanslag heeft opgelegd nadat de vergunning van rechtswege was verleend, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Immers, niet de verlening – op aanvraag of van rechtswege – van de vergunning is het belastbare feit van de legesheffing, maar het in behandeling nemen van de aanvraag van de vergunning.
10. Voor zover eiseres het standpunt heeft willen innemen dat verweerder bij haar het rechtens te honoreren vertrouwen heeft gewekt dat verweerder geen leges zou heffen over de bouwkosten van de delen van de vier woningen aan de [straatnaam] die gebruikt worden als garage/berging en van de delen van de vier woningen aan de [straatnaam] die gebruikt worden als slaapkamer/badkamer, overweegt de rechtbank het volgende.
11. In haar beroepschrift heeft eiseres onder meer gesteld: “Aangezien [eiseres] onherroepelijke zekerheid wenste over de vergunningplichtige en vergunningvrije onderdelen van [het project] liet [zij] uit de aanvraag omgevingsvergunning onmiskenbaar blijken voor elke onderdelen (…) wel en voor welke onderdelen (…) geen omgevingsvergunning werd aangevraagd. (…) Op [de bij de aanvraag gevoegde] bouwtekeningen B-01 en B-02 wordt dit onderscheid onmiskenbaar aangeduid, (...).
De aanvraag omgevingsvergunning werd in behandeling genomen. Gedurende deze behandeling zijn er door het bevoegd gezag geen opmerkingen geplaatst over de als vergunningvrij aangeduide bouwplanonderdelen. (…). Op 14 augustus 2020 werd conform de gedane aanvraag de omgevingsvergunning verleend. Bouwtekeningen B-01 en B-02 maken hier onderdeel van uit. Na het ongebruikt verstrijken van de bezwarentermijn werd deze omgevingsvergunning onherroepelijk. Voor [eiseres] een bevestiging dat de (in de aanvraag) als vergunningvrij aangeduide bouwplanonderdelen ook daadwerkelijk vergunningvrij gebouwd kunnen worden.”
12. Hieruit maakt de rechtbank op dat eiseres van het bestuursorgaan dat op de aanvraag zou beslissen (het college) wenste te vernemen welke delen van het project vergunningplichtig en welke delen vergunningvrij waren en dat zij in de van rechtswege verleende vergunning leest dat het college de in de bouwtekeningen B-01 en B-02 geschetste verdeling in vergunningplichtige en vergunningvrije delen heeft gevolgd.
13. Ook als deze duiding van de aanvraag en de verlening van de vergunning juist is – de rechtbank laat dit uitdrukkelijk in het midden – , volgt daaruit niet dat verweerder (de heffingsambtenaar) eiseres heeft toegezegd dat hij geen leges zou heffen over de bouwkosten van de vergunningvrije delen. Andere feiten waaruit zou kunnen volgen dat verweerder bij eiseres het rechtens te honoreren vertrouwen heeft gewekt dat hij geen leges zou heffen over de bouwkosten van de vergunningvrije delen, heeft eiseres niet gesteld.
14. Op grond van wat onder 10. tot en met 13. is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder de bouwkosten van de delen van het project die volgens eiseres vergunningvrij zijn, terecht heeft gerekend tot de bouwkosten van het project waarover de door eiseres verschuldigde leges worden berekend. Dat de bouwkosten in dat geval (4.173,74 m³ x € 255 per m³ =) € 1.064.304,16 bedragen, is niet in geschil. Op grond van artikel 2.3.1.1.5 van de Tarieventabel bedragen de leges dan € 16.125, te vermeerderen met 1,90% van de bouwkosten boven € 500.000, ofwel € 26.846,78. Verweerder heeft naar het juiste bedrag leges geheven.
15. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.F.E. van Olden-Smit, voorzitter, en
mr. G.H. de Heer- Schotman en mr. G.J. van Leijenhorst, leden, in aanwezigheid van
drs. H.A.J.A. van de Laar, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op
3 maart 2022.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.