ECLI:NL:RBOBR:2022:675
Rechtbank Oost-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Waardering onroerende zaak en WOZ-waarde in geschil met heffingsambtenaar
In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 28 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een woning. Eiseres, de eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen de door de heffingsambtenaar vastgestelde waarde van € 177.000, welke was gebaseerd op de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De waarde was vastgesteld per waardepeildatum 1 januari 2019. Eiseres betwistte de waarde en stelde dat deze te hoog was, met een bepleite waarde van € 151.000. De heffingsambtenaar had de waarde onderbouwd met een waardematrix en vergelijkingsobjecten, die volgens hem goed vergelijkbaar waren met de woning van eiseres.
De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende rekening had gehouden met de verschillen tussen de woning en de vergelijkingsobjecten. De rechtbank vond dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog was en dat eiseres onvoldoende bewijs had geleverd om haar bepleite waarde te onderbouwen. De rechtbank volgde eiseres niet in haar argumenten dat de uitspraak op bezwaar gebrekkig was gemotiveerd en dat de heffingsambtenaar de indexering niet had onderbouwd. Eiseres had geen gegevens overgelegd die de door de heffingsambtenaar toegepaste indexeringspercentages in twijfel trokken.
Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat de heffingsambtenaar in zijn bewijslast was geslaagd en verklaarde het beroep van eiseres ongegrond. De uitspraak werd gedaan door mr. A.F. Vink, rechter, in aanwezigheid van drs. J.G.J. van Geesink, griffier. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.