Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 februari 2022 in de zaak tussen
[eiser] , uit [woonplaats] , eiser
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bernheze, verweerder
[naam](vergunninghouder),
te [woonplaats] .
Procesverloop
Overwegingen
1.1 Eiser woont op het perceel [adres] in [woonplaats] . Vergunninghouder woont op het aangrenzende perceel [adres] (het perceel). De woning van vergunninghouder staat op ongeveer 1,80 meter van de zijdelingse perceelsgrens. Vergunninghouder heeft aan de achterzijde van zijn woning, zonder de daarvoor vereiste omgevingsvergunning, een uitbouw met plat dak en een dakopbouw gerealiseerd. In de zijgevel van de dakopbouw, aan de kant van eisers perceel, is een (nood)deur aangebracht. Het plat dak kan worden verlaten via een stalen trap aan de achterzijde van de woning
.Op 28 augustus 2020 heeft vergunninghouder alsnog een omgevingsvergunning aangevraagd.
Het op 28 augustus 2020 ingediende bouwplan heeft betrekking op een plat afgedekte uitbouw op de begane grond en een dakopbouw met een valbeveiliging op ongeveer 1,80 meter afstand van de zijdelingse perceelsgrens. De goothoogte van de dakopbouw bedraagt 5,50 meter. Niet in geschil is dat het bouwplan, vanwege de (bestaande) afstand van het hoofdgebouw tot aan de zijdelingse perceelsgrens van 1,80 meter en de goothoogte van de dakopbouw van 5,50 meter, in strijd is met artikel 18.2.1, sub b, onder 2 en artikel 18.2.1., sub c, van de planregels.
Voorschrift 6 luidt: “Het platte dak waarop de nooddeur op uit komt mag niet worden gebruikt als zijnde dakterras”.
Als in voorschrift 5 duidelijk wordt opgenomen dat, behalve de trap, ook de nooddeur uitsluitend mag worden gebruikt als vluchtroute bij calamiteiten, is de nooddeur niet in strijd met artikel 5:50 van het BW. Voorschrift 6 kan verder in stand blijven.
Dat de nooddeur een opening is en blijft in de zin van dit artikel uit het BW, zoals eiser stelt met verwijzing naar een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 juli 2005 in een civiele kwestie, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. Niet de bestuursrechter maar de burgerlijke rechter is bevoegd een uitspraak te doen over het bestaan van een privaatrechtelijke belemmering. De rechtbank verwijst in dit verband naar vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [2] (Afdeling), waaruit volgt dat voor het oordeel door de bestuursrechter dat een privaatrechtelijke belemmering aan de verlening van een omgevingsvergunning in de weg staat, slechts aanleiding bestaat wanneer deze belemmering een evident karakter heeft. Dat is hier, ná aanpassing van voorschrift 5, niet het geval.
“5. De nooddeur dient geblindeerd uitgevoerd te worden. De nooddeur en de trap mogen alleen worden gebruikt bij calamiteiten als vluchtroute en niet als normale in-/uitgang”.
Eiser heeft op de zitting hieraan nog toegevoegd dat, als het al een nooddeur zou zijn, deze ook moet voldoen aan de eisen van het Bouwbesluit met betrekking tot de draairichting en dat is hier niet het geval.
Deze beroepsgrond kan niet slagen.
Hiervoor is geen vergunning aangevraagd en verleend.
Ook deze beroepsgrond kan niet slagen.
12 april 2006 [3] dat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet in stand kan blijven, omdat de commissie zijn bezwaren tegen het primaire besluit niet volledig maar slechts marginaal (terughoudend) heeft getoetst. Verweerder moet een eigen afweging maken en heeft daarom voor de motivering van het bestreden besluit niet kunnen volstaan met een verwijzing naar het advies van de commissie. Daarnaast zijn de belangen van eiser onvoldoende in kaart gebracht en afgewogen. In de besluitvorming is geen aandacht besteed aan de omstandigheid dat vanuit de nooddeur, het plat dak en de trap rechtstreeks uitzicht bestaat op het perceel en de keuken van eiser. Dat daaromtrent voorschriften zijn gesteld maakt dit niet anders. Het bestreden besluit maar ook het primaire besluit zijn, gelet hierop, in strijd met de artikelen 3:2 en 3:4, eerste lid, van de Awb niet zorgvuldig voorbereid en in strijd met artikel 3:46 van de Awb niet draagkrachtig gemotiveerd, aldus eiser.
Op dit punt kan de beroepsgrond niet slagen.
Bovendien wordt de tekst van voorschrift 5 in deze uitspraak aangepast. Daarmee is voldoende gewaarborgd dat ter hoogte van de nooddeur geen inkijk bestaat in de tuin en de keuken van eiser en de nooddeur en de trap alleen bij calamiteiten als vluchtroute mag worden gebruikt.
Ook dit kan niet leiden tot de conclusie dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen. Bovendien heeft eiser in het kader van de beroepsprocedure kennis kunnen nemen van het standpunt van verweerder en vergunninghouder en daarop kunnen reageren. Eiser is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
Omdat het beroep gegrond wordt verklaard en het primaire besluit, voor zover het voorschrift 5 betreft, gedeeltelijk wordt gewijzigd en daarmee wordt herroepen, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert drie punten op (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 541,00, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 759,00, bij een wegingsfactor 1). Toegekend wordt € 2.059,00.
Beslissing
,voor zover het
voorschrift 5 betreft;
- bepaalt dat voorschrift 5 als volgt komt te luiden:
“ De nooddeur dient geblindeerd uitgevoerd te worden. De nooddeur en de trap mogen alleen worden gebruikt bij calamiteiten als vluchtroute en niet als normale in-/uitgang”;
mr.A.G.M. Willems, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2022.