ECLI:NL:RBOBR:2022:5404

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
29 november 2022
Publicatiedatum
12 december 2022
Zaaknummer
21/1795
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beëindiging van de WIA-uitkering van eiseres door het UWV

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Oost-Brabant het beroep van eiseres tegen de beslissing van het UWV om haar WIA-uitkering te beëindigen. Eiseres werd op 1 oktober 2020 door het UWV voor 27,13% arbeidsongeschikt geacht, wat leidde tot het stopzetten van haar uitkering per 8 mei 2021. Na bezwaar werd dit percentage verhoogd naar 30,27%, maar de uitkering bleef stopgezet. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen deze beslissing, waarbij zij aanvoert dat haar medische beperkingen onvoldoende zijn erkend.

De rechtbank heeft de zaak op 29 november 2022 behandeld, waarbij de gemachtigde van het UWV aanwezig was, maar de gemachtigde van eiseres en eiseres zelf niet. De rechtbank concludeert dat het UWV zijn besluiten mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, mits deze zorgvuldig zijn opgesteld en geen tegenstrijdigheden bevatten. De rechtbank oordeelt dat het UWV voldoende rekening heeft gehouden met de door eiseres geclaimde beperkingen, waaronder wegrakingen, frozen shoulder en longklachten. De rechtbank stelt vast dat de rapportages van de verzekeringsartsen geen tegenstrijdigheden vertonen en dat de conclusies logisch voortvloeien uit de onderzoeksbevindingen.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat het UWV terecht heeft besloten dat eiseres vanaf 8 mei 2021 geen WIA-uitkering meer ontvangt. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten en het griffierecht wordt niet teruggegeven. De uitspraak is openbaar uitgesproken door rechter A.F. Vink, met de mogelijkheid voor partijen om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 21/1795

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

29 november 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. I. Winia),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: A.G. Lavrijsen).

Zitting

De rechtbank heeft het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit van het UWV van 16 juni 2021 op 29 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen de gemachtigde van het UWV. De gemachtigde van eiseres heeft voor de zitting bericht dat zij en eiseres niet aanwezig zouden zijn.
Na afloop van de behandeling van de zaak heeft de rechtbank ter zitting uitspraak gedaan. De motivering van die uitspraak vermeldt de rechtbank hierna onder de beslissing.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de beslissing van het UWV om haar uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) te beëindigen.
1.1
Op 1 oktober 2020 heeft het UWV een besluit genomen (het primaire besluit), waarbij is bepaald dat eiseres voor 27,13% arbeidsongeschikt wordt geacht, op grond waarvan zij vanaf 8 mei 2021 geen WIA-uitkering meer krijgt.
1.2.
Eiseres heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt. Op 16 juni 2021 heeft het UWV dat bezwaar gegrond verklaard (het bestreden besluit) en bepaald dat eiseres vanaf 8 mei 2021 voor 30,27% arbeidsongeschikt wordt geacht, zodat zij vanaf 8 mei 2021 nog altijd geen WIA-uitkering meer krijgt.
1.3.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.4.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Partijen hebben nadere reacties ingediend.

Beoordeling door de rechtbank

2. Hieronder legt de rechtbank uit waarom zij vindt dat het UWV terecht heeft beslist dat eiseres vanaf 8 mei 2021 geen WIA-uitkering meer krijgt.
2.1.
De rechtbank stelt voorop dat het UWV zijn besluiten over arbeidsongeschiktheid in principe mag baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Die rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen:
- zij moeten op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen,
- ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en
- de conclusies moeten logisch voortvloeien uit de onderzoeksbevindingen.
2.2.
Het is aan eiseres om aannemelijk te maken dat de rapporten die over haar zijn opgesteld niet aan deze eisen voldoen. De rechtbank beoordeelt of de rapporten die in deze zaak zijn opgesteld, voldoen aan de hierboven genoemde voorwaarden. Voor het aanvechten van de inhoudelijke medische beoordeling van de verzekeringsarts geldt dat eiseres niet zal kunnen volstaan met de enkele stelling dat zij meer beperkt is dan de verzekeringsarts heeft aangenomen.
2.3.
De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek van het UVW voldoende zorgvuldig is geweest. Daarbij is het volgende van belang.
2.3.1.
Uit het rapport van de primaire verzekeringsarts van 23 september 2020 blijkt dat het dossier is bestudeerd. In verband met Covid-19, dat een fysiek spreekuurcontact onmogelijk maakte, is met eiseres telefonisch gesproken over haar klachten op 23 september 2020.
2.3.2.
Uit het rapport van de verzekeringsarts Bezwaar en Beroep (B&B) blijkt dat in bezwaar dossierstudie is verricht en dat eiseres is gezien op de hoorzitting van 17 februari 2021 waarbij medisch onderzoek is verricht. De aanwezige medisch informatie is bestudeerd en kenbaar bij de beoordeling betrokken. De verzekeringsarts B&B heeft de FML aangescherpt en meer beperkingen aangenomen. Vervolgens is naar aanleiding van de aangeleverde medische informatie van eiseres in de beroepsprocedure nog een aanvullende rapport in het kader van bezwaar en beroep opgesteld door de verzekeringsarts B&B. Daaruit volgt dat er beperkingen zijn aangenomen ten aanzien van de klachten met betrekking tot de frozen shoulder. Op 10 januari 2022 is de FML om deze reden in beroep aangepast.
2.3.3.
Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) blijkt dat een verzekeringsarts in beginsel op zijn eigen oordeel kan varen als het gaat om het vaststellen van beperkingen. [1] Verder is de rechtbank van oordeel dat de rapportages van de verzekeringsartsen geen tegenstrijdigheden bevatten en dat de conclusies van de rapportages logisch voortvloeien uit de onderzoeksbevindingen. Het UWV mocht zich dan ook op deze rapportages baseren.
2.3.4.
Verder is het de rechtbank niet gebleken dat eiseres in bewijsnood verkeerde om de door haar gestelde beperkingen te onderbouwen. Eiseres heeft informatie ingebracht van haar behandelaars (haar internist, cardioloog, orthopedisch chirurg, anesthesioloog en longarts). Ze heeft dus in voldoende mate weerwoord kunnen bieden aan wat de verzekeringsartsen hebben aangevoerd ter onderbouwing van het bestreden besluit.
2.4.
De verzekeringsarts heeft de te objectiveren medische beperkingen van eiseres vastgesteld en deze opgenomen in een zogeheten Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). In de door de verzekeringsarts B&B op 11 mei 2021 vastgestelde en met ingang van 23 september 2020 geldige FML zijn beperkingen aangenomen in de rubrieken 1 (persoonlijk functioneren), 3 (aanpassing aan fysieke omgevingseisen), 4 (dynamische handelingen), 5 (statische houdingen) en 6 (werktijden).
2.4.1.
Met wat eiseres heeft aangevoerd tegen de rapportages van de verzekeringsartsen van het UWV heeft zij bij de rechtbank geen twijfel doen ontstaan over de juistheid daarvan.
wegrakingen
2.4.2.
Eiseres heeft aangevoerd dat er wel degelijk een oorzaak is voor de wegrakingen, maar dat er nog steeds onderzoek plaatsvindt. De klachten zijn weliswaar nog niet goed te duiden, maar konden wel een keer geobjectiveerd worden hetgeen een reden is om nader onderzoek te doen door middel van een looprecorder. Eiseres wacht nog op de registratie daarvan. De specialisten hebben niet geconcludeerd dat de wegrakingen en het vallen geen oorzaak zou hebben.
De verzekeringsarts B&B heeft overwogen dat er geen bekende medische oorzaak is vastgesteld voor de wegrakingen, maar eiseres is in de FML al beperkt ten aanzien van werk met verhoogd persoonlijk risico. De verzekeringsarts ziet geen reden om de FML op andere punten aan te passen in verband hiermee. Bij het aanvullend rapport van 7 januari 2022 heeft de verzekeringsarts overwogen dat door de ingebrachte brieven van de internist en de cardioloog geobjectiveerd is dat eiseres een paar keer last heeft gehad van doorgaans ongevaarlijke hartritmestoornis, maar dit geeft geen verklaring voor de door eiseres aangegeven wegrakingen en het vallen. Met de al aangenomen beperkingen ten aanzien van dynamisch handelen en statische houdingen, die leiden tot fysiek licht belastbaar werk, is er geen reden voor extra beperkingen in de FML voor deze hartritmestoornis.
Frozen shoulder
2.4.2.
Eiseres heeft aangevoerd dat ten onrechte geen rekening is gehouden met een forse frozen shoulder, die therapieresistent is en die veel pijn geeft. Het herstel daarvan gaat lang duren. De orthopeed geeft aan dat er sprake is van een chronische peesontsteking met kalkafzetting die zich heeft uitgebreid naar de hele rechterschouder. Eiseres zit in fase 1 van 3 met veel pijn en bewegingsbeperking en met de instructie om de schouder alleen te bewegen binnen de grenzen die de pijn toelaat. De beperkingen in de FML voor bijvoorbeeld reiken en werken boven schouderhoogte zijn hiermee nog niet in overeenstemming. De pijn belemmert haar daarbij fors.
De verzekeringsarts B&B heeft in zijn aanvullende rapport van 7 januari 2022 overwogen dat uit de brieven van de orthopeed en de anesthesist blijkt dat er sprake is van een frozen shoulder rechts. Op basis van deze nieuwe medische informatie met het daarin beschreven lichamelijk onderzoek, heeft de verzekeringsarts de FML ten aanzien van het boven schouderhoogte actief zijn aangepast. Met als toelichting rechts beperkt, links normaal. Frequent reiken tijdens het werk is nu licht beperkt met als toelichting rechts beperkt en links normaal. De verzekeringsarts ziet geen reden om dit te wijzigen en hij ziet ook geen reden voor verdere beperkingen ten aanzien van reiken.
longklachten
2.4.3.
Eiseres heeft aangevoerd dat naar aanleiding van een longfunctieonderzoek, een forse longfunctiestoornis is vastgesteld. Er is sprake van instabiele astma en een verslechterde longfunctie. Op grond daarvan is er reden om meer beperkingen aan te nemen.
De verzekeringsarts B&B heeft bij zijn aanvullende rapportage van 7 januari 2022 overwogen dat uit de ingebrachte brief van de longarts blijkt dat er sprake is van astma, maar hiermee is al rekening gehouden bij de beoordeling in bezwaar. In de FML van 11 mei 2022 zijn namelijk verschillende beperkingen opgenomen ten aanzien van dynamisch handelen en statische houdingen die leiden tot fysiek licht belastbaar werk. Alleen in de brief van de longarts van 17 juni 2021 wordt een verslechterde longfunctie vermeld in verband waarmee eiseres prednison kreeg. Dit op basis van een telefonisch contact waarbij er dus geen onderzoek is verricht naar de longfunctie. In deze brief staat ook dat bij een longfunctie onderzoek op 25 november 2020 geen aanwijzingen waren voor een cardiale of pulmonale beperking en/of dat er een cardiale verklaring is voor kortademigheid. De verzekeringsarts ziet daarom geen reden om de FML aan te passen.
Naar aanleiding van het aanvullende beroepschrift van 5 mei 2022 met medische stukken aan de zijde van eiseres heeft de verzekeringsarts in zijn aanvullend rapport van 9 juni 2022 het volgende overwogen. Alhoewel de astma ernstiger wordt beschreven in de brief van 26 januari 2022 dan in eerdere brieven van de longarts en haar astma volgens eiseres 11 dagen na datum in geding niet onder controle was, kan de verzekeringsarts medisch niet meer beperkingen aannemen in de FML dan al aangenomen wegens astma. Er is al veel rekening gehouden met de astma van eiseres in de FML. Hierin zijn namelijk verschillende beperkingen opgenomen ten aanzien van dynamisch handelen en statische houdingen, die leiden tot fysiek lichter werk. Ook is vastgesteld dat eiseres niet moet worden blootgesteld aan meer dan huishoudelijke stof, rook, gassen en dampen. Hiernaast is een urenbeperking aangenomen waarbij eiseres tot 24 uur per week kan werken. Dit ook omdat tijdens spiroergometrie van juli 2021, dus 2 maanden na datum in geding, de longfunctie normaal was en differentiaal diagnostisch dysfunctioneel ademen wordt overwogen. Er zijn geen verzekeringsgeneeskundige argumenten om af te wijken van het eerdere oordeel, aldus de verzekeringsarts.
2.4.4.
De rechtbank heeft geen aanleiding om aan deze conclusies te twijfelen. Daarbij vaart de rechtbank niet alleen op stukken van de artsen van het UWV, maar ook op de beschikbare medische informatie van behandelaars van eiseres. Die medische informatie werpt op een punt (de frozen shoulder) wel een ander licht op de medische feiten, zoals vastgesteld door het UWV, maar daarvoor heeft de verzekeringsarts in beroep de FML aangepast. De rechtbank ziet in dat wat eiseres hiertegen heeft aangevoerd, onvoldoende aanknopingspunten om de standpunten van de verzekeringsarts B&B voor onjuist te houden.
2.4.5.
Eiseres heeft geen specifieke arbeidsdeskundige gronden naar voren gebracht. Uitgaande van de juistheid van de vastgestelde beperkingen, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de geselecteerde functies niet geschikt zijn voor eiseres. Daar waar sprake is van signaleringen en mogelijke overschrijdingen, is door de arbeidsdeskundige (B&B) ook na aanpassing van de FML in beroep, voldoende onderbouwd waarom de geselecteerde functies geschikt zijn.

Conclusie en gevolgen

3. Omdat het beroep van eiseres ongegrond is, krijgt zij geen gelijk. Dit betekent dat het UWV dus terecht heeft overwogen dat eiseres vanaf 8 mei 2021 geen WIA-uitkering meer krijgt. Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard, krijgt eiseres het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.
De rechter deelt mede dat van deze uitspraak een proces-verbaal wordt opgemaakt dat binnen twee weken aan partijen zal worden toegestuurd.
De rechter wijst erop dat partijen het recht hebben om tegen deze uitspraak hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep. Het hoger beroep moet zijn ingesteld binnen zes weken na de dag van verzending van dit proces-verbaal.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 november 2022 door mr. A.F. Vink, rechter, in aanwezigheid van mr. I.M.C. van Og, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 11 december 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:4808) en 11 februari 2011 (ECLI:NL:CRVB:2011:BP4330).