In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 9 februari 2022 een beschikking gegeven na terugverwijzing van de Hoge Raad. De zaak betreft een zorgmachtiging die eerder op 26 juli 2021 was verleend, maar door de Hoge Raad was vernietigd vanwege het ontbreken van een handtekening onder de medische verklaring. De officier van justitie had verzocht om een nieuwe zorgmachtiging, maar de rechtbank beschikte niet over een actuele medische verklaring en betrokkene onderging op dat moment geen verplichte zorg. Tijdens de zitting op 7 februari 2022 werd betrokkene gehoord via beeldbellen, waarbij zijn advocaat en de officier van justitie aanwezig waren. De advocaat pleitte voor een toets ex nunc, terwijl de officier van justitie een toets ex tunc voorstelde. De rechtbank concludeerde dat er geen actuele medische verklaring was en dat er geen noodzaak bestond voor een nieuwe zorgmachtiging. De rechtbank wees het verzoek van de officier van justitie af, omdat de situatie van betrokkene op dat moment niet voldeed aan de vereisten voor het verlenen van een zorgmachtiging. De rechtbank benadrukte dat de beoordeling van de noodzaak voor verplichte zorg altijd gebaseerd moet zijn op de actuele situatie van betrokkene.