ECLI:NL:RBROT:2021:9989

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 oktober 2021
Publicatiedatum
13 oktober 2021
Zaaknummer
C/10/610297 / FA RK 20-10043
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgmachtiging op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg na vernietiging door de Hoge Raad

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 5 oktober 2021 een beschikking gegeven met betrekking tot een zorgmachtiging voor betrokkene, die eerder op 6 januari 2021 was verleend. De Hoge Raad had de eerdere beschikking vernietigd omdat de rechtbank onvoldoende had gemotiveerd dat betrokkene niet bereid was zich te laten horen. De rechtbank moest nu opnieuw oordelen over de zorgmachtiging, waarbij de advocaat van betrokkene pleitte voor afwijzing van het verzoek, omdat er volgens hem mogelijkheden voor vrijwillige behandeling waren. De rechtbank oordeelde echter dat er geen passende zorg op vrijwillige basis beschikbaar was en dat verplichte zorg noodzakelijk was om ernstig nadeel af te wenden. De rechtbank verleende de zorgmachtiging voor de duur van zes maanden, met specifieke maatregelen zoals het toedienen van medicatie en het verrichten van medische controles. De beschikking werd mondeling gegeven op 1 oktober 2021 door rechter H.C.A. de Groot en schriftelijk uitgewerkt op 5 oktober 2021. Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team familie
Zaak-/rekestnummer: C/10/610297 / FA RK 20-10043
Referentienummer: [nummer]
Schriftelijke uitwerking van de mondelinge beslissing van 5 oktober 2021 betreffende een zorgmachtiging als bedoeld in artikel 6:4 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (hierna: Wvggz)
op verzoek van:
de officier van justitie in het arrondissement Rotterdam,hierna: de officier,
met betrekking tot:
[naam betrokkene],
geboren op [geboortedatum betrokkene], [geboorteplaats betrokkene],
hierna: betrokkene,
wonende en verblijvende te [verblijfplaats betrokkene],
advocaat mr. J. van Veelen-de Hoop te Rotterdam.

1..Procesverloop

1.1.
Bij verzoekschrift met bijlagen, ter griffie van de rechtbank Rotterdam ingekomen op 12 december 2020, heeft de officier van justitie verzocht een zorgmachtiging ten aanzien van betrokkene te verlenen voor de duur van zes maanden, voor zes vormen van verplichte zorg, te weten:
  • het toedienen van vocht, voeding en medicatie, alsmede het verrichten van medische controles of andere medische handelingen en therapeutische maatregelen, ter behandeling van een psychische stoornis, dan wel vanwege die stoornis, ter behandeling van een somatische aandoening;
  • het beperken van de bewegingsvrijheid
  • het insluiten;
  • het uitoefenen van toezicht op betrokkene;
  • het aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder het gebruik van communicatiemiddelen;
  • het opnemen in een accommodatie.
1.2.
De rechtbank heeft het verzoek op 6 januari 2021 mondeling behandeld. Bij die behandeling is alleen de advocaat van betrokkene verschenen. Bij beschikking van 6 januari 2021 heeft de rechtbank Rotterdam een zorgmachtiging als bedoeld in art. 6:4 Wvggz verleend ten aanzien van betrokkene. Deze machtiging is verleend voor de duur van zes maanden, tot en met 6 juli 2021, voor slechts twee vormen van verplichte zorg, te weten:
  • het toedienen van medicatie, alsmede het verrichten van medische controles ter behandeling van een psychische stoornis, dan wel vanwege die stoornis;
  • het aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder het toelaten van huisbezoeken en het houden aan controle-afspraken met het behandelteam.
1.3.
Namens betrokkene is beroep in cassatie ingesteld.
1.4.
In haar beschikking van 16 juli 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1165) heeft de Hoge Raad de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 6 januari 2021 vernietigd en het geding terugverwezen naar de rechtbank Rotterdam ter verdere behandeling en beslissing. De Hoge Raad heeft daartoe overwogen dat de rechtbank heeft beslist zonder betrokkene te horen, waarbij de rechtbank heeft vastgesteld dat betrokkene niet bereid was zich te doen horen, zonder dat zij daarnaar onderzoek heeft gedaan. Art. 6:1 lid 1 Wvggz bepaalt dat de rechter de betrokkene hoort na ontvangst van het verzoekschrift voor een zorgmachtiging, tenzij de rechter vaststelt dat de betrokkene niet in staat is of niet bereid is zich te doen horen. Het oordeel dat betrokkene niet bereid was zich te doen horen, is volgens de Hoge Raad onvoldoende gemotiveerd.
1.5.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 21 september 2021. Bij die gelegenheid zijn verschenen:
  • advocaat van betrokkene;
  • [naam], sociaal psychiatrisch verpleegkundige, verbonden aan Antes.
Telefonisch is gehoord:
- betrokkene.
1.6.
De officier is niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.

2..Beoordeling

2.1.
Tijdens de mondelinge behandeling bepleit de advocaat van betrokkene afwijzing van het verzoek omdat de te nemen beslissing niet ‘ex tunc’ dient te worden genomen maar ‘ex nunc’ in welk geval op grond van art. 5 EVRM een recente medische verklaring opgesteld dient te worden.
De rechtbank overweegt dat indien (na cassatie) opnieuw moet worden beslist over de verlening van een machtiging op een tijdstip dat binnen de geldigheidsduur van de (opnieuw) te beoordelen machtiging valt, de rechtbank haar beslissing dient te nemen op basis van de feiten en omstandigheden die zich ten tijde van die beslissing voordoen (‘ex nunc’); de verzochte machtiging dient immers nog geheel of gedeeltelijk ten uitvoer te worden tenuitvoergelegd. Van dit laatste is in dit geval geen sprake omdat inmiddels een nieuwe zorgmachtiging is verleend en ten uitvoer gelegd waardoor op grond van art. 6:6 sub d Wvggz de oude zorgmachtiging is vervallen. De rechtbank dient nu nog te beoordelen of op het tijdstip dat de inmiddels vernietigde beschikking werd verleend, voldoende grond bestond voor het verlenen van de verzochte machtiging. Deze ‘ex tunc’-beoordeling dient ertoe de dwangtoepassing in de voorafgaande periode al-dan-niet te voorzien van een geldige titel. Anders dan de advocaat naar voren brengt overweegt de rechtbank ten overvloede dat gelet op de vaste jurisprudentie betreffende de wet BOPZ, welke jurisprudentie op dit punt ook onder de Wvggz nog gelding heeft, omdat de duur van de te beoordelen machtiging al is verstreken volgt dat er de beoordeling ‘ex nunc’ dient te geschieden.
2.2.
Betrokkene is gehoord tijdens de mondelinge behandeling op 21 september 2021. De omissie van de vernietigde beschikking is hiermee verholpen.
2.3.
Door de advocaat is eveneens bepleit dat vrijwillige behandeling mogelijk is en het verzoek om die reden moet worden afgewezen. Betrokkene kan volgens de advocaat zelf aan de bel trekken wanneer het slecht gaat, waarbij geen dwang maar drang nodig is. De behandelaar heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat orale medicatie meermaals is geprobeerd maar betrokkene meermaals zijn medicatie heeft gestaakt en vervolgens psychotisch decompenseerde. Enkel depotmedicatie is – volgens de behandelaar – geschikt om ernstig nadeel af te wenden. Betrokkene heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard het niet eens te zijn met de depotmedicatie. Gebleken is dat er geen mogelijkheden voor passende zorg op vrijwillige basis zijn. om die reden acht de rechtbank verplichte zorg nodig. De vormen van verplichte zorg zijn door de rechtbank tijdens de mondelinge behandeling op 6 januari 2021 besproken. Tijdens de mondelinge behandeling op 21 september 2021 zijn hier geen nadere opmerkingen meer over gemaakt.
Hetgeen betrokkene tijdens de mondelinge behandeling verklaard heeft en hetgeen verder tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht, heeft de rechtbank haar oordeel van 6 januari 2021 niet doen wijzigen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de volgende vormen van verplichte zorg noodzakelijk om het ernstig nadeel af te wenden:
  • het toedienen van medicatie, alsmede het verrichten van medische controles, ter behandeling van een psychische stoornis;
  • het aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder het toelaten van huisbezoeken en het houden aan controle-afspraken met het behandelteam.

3..Beslissing

De rechtbank:
3.1.
verleent een zorgmachtiging ten aanzien van [naam betrokkene] voornoemd;
3.2.
bepaalt dat bij wijze van verplichte zorg de maatregelen zoals opgenomen in rechtsoverweging 2.3. kunnen worden getroffen;
3.3.
bepaalt dat deze machtiging geldt van 6 januari 2021 tot en met 6 juli 2021.
Deze beschikking is op 1 oktober 2021 mondeling gegeven door mr. H.C.A. de Groot, rechter, in tegenwoordigheid van C.M. Turfboer, griffier, en op 5 oktober 2021 schriftelijk uitgewerkt en getekend.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.