ECLI:NL:RBOBR:2022:4506

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
19 oktober 2022
Publicatiedatum
18 oktober 2022
Zaaknummer
C/01/349492 / HA ZA 19-530
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Collectieve actie van belangenbehartigers voor schadevergoeding door beeldbuizenkartel

In deze zaak hebben de Consumentenbond en Stichting Aequitas als belangenbehartigers vorderingen ingesteld namens hun achterban, die schade hebben geleden door het beeldbuizenkartel. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vorderingen van de belangenbehartigers op basis van artikel 3:305a BW (oud) niet-ontvankelijk zijn, omdat deze niet leiden tot effectieve rechtsbescherming. De rechtbank concludeert dat de collectieve actie niet geschikt is voor de vorderingen die zijn ingesteld door de belangenbehartigers, aangezien de individuele omstandigheden van de benadeelden niet in een collectieve procedure kunnen worden beoordeeld. De vorderingen van de particulieren, die zelfstandig hun schade claimen, blijven echter ontvankelijk en zullen verder worden behandeld. De rechtbank heeft de zaak verwezen naar de rol voor akte uitlating voortprocederen aan de zijde van de particulieren en Philips, en houdt verdere beslissingen aan. Dit vonnis is uitgesproken op 19 oktober 2022.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats Eindhoven
zaaknummer / rolnummer: C/01/349492 / HA ZA 19-530
Vonnis van 19 oktober 2022
in de zaak van
1. de vereniging
CONSUMENTENBOND,
gevestigd te Den Haag,
2. de stichting
STICHTING AEQUITAS BELANGENBEHARTIGING,
gevestigd te Amsterdam,
3.
[eiser 3],
wonende te [woonplaats] ,
4.
[eiser 4],
wonende te [woonplaats] ,
5.
[eiser 5],
wonende te [woonplaats] ,
6.
[eiser 6],
wonende te [woonplaats] ,
7.
[eiser 7],
wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. J.B. Maliepaard te Rotterdam,
tegen
de naamloze vennootschap
KONINKLIJKE PHILIPS N.V.,
gevestigd te Eindhoven,
gedaagde,
advocaat mr. J.K. de Pree te Amsterdam.
Eisers zullen hierna gezamenlijk worden aangeduid met Consumentenbond c.s. Eiseres sub 1 afzonderlijk zal worden aangeduid met Consumentenbond. Eiseres sub 2 afzonderlijk zal worden aangeduid met Aequitas. Eisers sub 3 tot en met 7 zullen hierna gezamenlijk worden aangeduid met de Particulieren. Afzonderlijk zullen laatstgenoemden met hun achternaam worden aangeduid. Gedaagde zal hierna Philips worden genoemd.

1.Inleiding

1.1.
In deze procedure treden Consumentenbond en Aequitas op als belangenbehartigers van hun achterban. Zij stellen vorderingen in op grond van artikel 3:305a van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) (oud) en willen daarmee bewerkstelligen dat hun achterban een schadevergoeding kan claimen bij Philips voor schade die is geleden door de aankoop van producten waarvan de prijs negatief is beïnvloed door beeldbuizenkartel. Het beeldbuizenkartel zal hierna nader worden toegelicht in de feiten. De rechtbank komt tot de conclusie dat Consumentenbond en Aequitas niet-ontvankelijk zijn in hun vorderingen, omdat de collectieve actie als bedoeld in 3:305a BW zich niet leent voor de ingestelde vorderingen. Van algehele niet-ontvankelijkheid van de Particulieren is echter geen sprake en dat betekent dat de inhoudelijke behandeling van de zaak zal worden voortgezet voor wat betreft de vorderingen van de Particulieren.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding,
  • de conclusie van eis van Philips in het vrijwaringsincident,
  • de conclusie van antwoord van Consumentenbond c.s. in het vrijwaringsincident,
  • het vonnis in incident van 29 juli 2020,
  • de conclusie van antwoord,
  • de conclusie van repliek terzake de ontvankelijkheidsverweren,
  • de conclusie van dupliek terzake de ontvankelijkheidsverweren.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
In haar Besluit van 5 december 2012 (hierna: het Besluit) heeft de Europese Commissie bekend gemaakt aan een aantal ondernemingen, waaronder Philips boetes te hebben opgelegd wegens schending van het Europese mededingingsrecht. Volgens de Europese Commissie hadden de elektronicabedrijven prijsafspraken gemaakt binnen de markt voor ‘cathode ray tubes’ (‘CRT’), de beeldbuizen die een onderdeel vormden voor oude kleurentelevisies (in dat geval ging het om CPT’s;
color picture tubes) en computerschermen (in dat geval ging het om CDT’s;
color display tubes). Tevens waren volgens de Europese Commissie onderling afspraken gemaakt over het verdelen van klanten en het beperken van de beeldbuizenproductie. De door de Europese Commissie vastgestelde inbreuken op het mededingingsrecht worden hierna ook aangeduid met het ‘beeldbuizenkartel’.
3.2.
Consumentenbond en Aequitas hebben als statutaire doelstelling het behartigen van de belangen van hun achterban.
3.3.
[eiser 3] , [eiser 4] , [eiser 5] zijn particuliere afnemers van producten waarin CPT’s zijn verwerkt en [eiser 6] en [eiser 7] particuliere afnemers van producten waarin CDT’s zijn verwerkt.

4.Het geschil

4.1.
Consumentenbond en Aequitas vorderen – bij vonnis – uitvoerbaar bij voorraad:
Te verklaren voor recht:
a. a) dat aan Consumentenbond en Aequitas in hun hoedanigheid van collectieve
belangenbehartigers ex artikel 3:305a BW (oud) een rechtstreeks beroep toekomt op artikel 101 ven het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en artikel 53 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (EER);
b) dat Philips in strijd heeft gehandeld met artikel 101 VWEU en artikel 53 van de EER;
c) dat de Joint Ventures in strijd hebben gehandeld met artikel 101 VWEU en artikel 53 van de EER;
d) dat Philips deel uitmaakt van de onderneming in de zin van artikel 101 VWEU waartoe de overtredende vennootschap, de Joint Ventures (LPD en LPD Holding), behoort, waardoor Philips als moedermaatschappij ook civielrechtelijk (hoofdelijk) aansprakelijk is voor de onrechtmatige gedragingen van de Joint Ventures;
e)
primair:
( i) dat Philips jegens particuliere afnemers van CDT's en CPT's, waarvan de aankoop heeft
plaatsgevonden hangende de gehele Kartelperioden, met een uitloopperiode van een half
jaar na deze Kartelperioden, onrechtmatig heeft gehandeld, en/of hoofdelijk naast de andere karteldeelnemers aansprakelijk is jegens de voornoemde afnemers, voor de onrechtmatige gedragingen van de Karteldeelnemers gedurende de Kartelperioden, met een uitloopperiode van een halfjaar na deze Kartelperioden;
subsidiair:
(ii) dat Philips jegens particuliere afnemers van CDT's en CPT's, waarvan de aankoop heeft
plaatsgevonden hangende de perioden dat Philips en/of de Joint venture karteldeelnemer(s)
waren in de onderhavige Kartels met een uitloopperiode van een halfjaar na deze betrokkenheid bij de Kartels, onrechtmatig heeft gehandeld; en/of hoofdelijk naast de andere karteldeelnemers aansprakelijk is jegens de voornoemde afnemers, voor de onrechtmatige gedragingen van de Karteldeelnemers gedurende de perioden dat Philips en/of de Joint venture karteldeelnemer(s) waren in de onderhavige Kartels, met een uitloopperiode van een half jaar na deze deelname-perioden aan de Kartels;
f) dat particuliere Nederlandse afnemers van CDT's en CPT's schade hebben geleden als gevolg van het bestaan van de Kartels en in het verlengde daarvan de karteldeelname van Philips, de Jointventure en de overige Karteldeelnemers, de gevolgen van umbrella pricing daaronder begrepen;
g) dat Philips gehouden is om ook de schade die de (particuliere, althans indirecte) Nederlandse afnemers dientengevolge hebben geleden, te vergoeden (welke schade vervolgens na deze procedure per afnemer dient te worden vastgesteld);
h) dat Philips (hoofdelijk naast de andere karteldeelnemers) aansprakelijk is jegens particuliere afnemers van CDT's en CPT's van het merk Philips, waarvan de aankoop heeft
plaatsgevonden hangende de periode dat Philips en/of de Joint venture karteldeelnemers
waren en/of waarvan de CDT's en CPT's beeldbuizen bevatten gefabriceerd door Philips en
de/of de Joint Venture, met een uitloopperiode van een half jaar, om de door hen geleden
schade te vergoeden;
i. i) dat Philips (hoofdelijk naast de andere karteldeelnemers) aansprakelijk is jegens particuliere afnemers van CDT's en CPT's van de verschillende door de karteldeelnemers gebruikte merken en/of en waarvan de CDT's en CPT's beeldbuizen bevatten gefabriceerd een van de overige karteldeelnemers, waarvan de aankoop heeft plaatsgevonden hangende -primair- de gehele Kartelperioden, met een uitloopperiode van een halfjaar na deze Kartelperioden en - subsidiair- hangende de periode dat Philips en/of de Joint venture karteldeelnemers waren, om de door hen geleden schade te vergoeden;
j) dat Philips (hoofdelijk naast de andere karteldeelnemers) gehouden is de wettelijke rente te vergoeden over de (na deze procedure vast te stellen) schadevergoeding die zij jegens
particuliere afnemers van CDT's en CPT's verschuldigd is;
k) dat het hiervoor onder e) toten met j) gevorderde, eveneens (voor recht) geldt, voor overige niet-particuliere indirecte afnemers, derhalve voor alle natuurlijke personen en
rechtspersonen, ondernemers en ondernemingen daaronder begrepen die als indirect
afnemer kunnen worden bestempeld;
Consumentenbond vordert daarnaast:
l) Philips te veroordelen tot betaling van de door Consumentenbond gemaakte kosten ter
vaststelling van de aanwezigheid van schade (het SEO schaderapport) ad. € 42.573,85 (incl
btw),- op basis van artikel 6:96 lid 2, sub b BW.
Consumentenbond en Aequitas vorderen daarnaast:
m) Philips te veroordelen tot betaling van de kosten van de preprocessuele procedure op grond van 6:96 lid 2, sub b en sub c BW ad € 3.496,-
n) Philips te veroordelen tot betaling van de gehele proceskosten van deze (onderhavige)
procedure, waarvan akte, subsidiair tot betaling van de proceskosten in goede justitie te
bepalen, zowel primair als subsidiair inclusief nakosten van € 131, -zonder betekening of
€ 199,- indien sprake is van betekening, te voldoen binnen tien dagen na dagtekening van dit vonnis en — zou zij die proceskosten niet binnen die termijn voldoen — te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten gerekend vanaf de laatste dag van de voldoeningstermijn.
De particulieren vorderen, ieder zelfstandig, per individuele eiser:
te verklaren voor recht:
o) dat Philips in strijd heeft gehandeld met artikel 101 VWEU en artikel 53 van de EER;
p) dat de Joint Ventures in strijd hebben gehandeld met artikel 101 VWEU en artikel 53 van de EER;
q) dat Philips deel uitmaakt van de onderneming in de zin van artikel 101 VWEU waartoe de overtredende vennootschap, de Joint Ventures (LPD en LPD Holding), behoort, waardoor Philips als moedermaatschappij ook civielrechtelijk (hoofdelijk) aansprakelijk is voor de onrechtmatige gedragingen van de Joint Ventures;
r) dat Philips jegens hem als particuliere afnemer CRT-beeldbuis/Beeldbuizen
[voor eisers [eiser 3] , [eiser 4] , [eiser 5] : als afnemer van CPT-Beeldbuizen en voor eisers [eiser 6] , en [eiser 7] als afnemer van CDT-Beeldbuizen], waarvan de aankoop heeft plaatsgevonden hangende de gehele Kartelperioden, c.q. hangende de perioden dat Philips en/of de Joint venture karteldeelnemers waren in de onderhavige Kartels, onrechtmatig heeft gehandeld, en/of hoofdelijk naast de andere karteldeelnemers aansprakelijk is jegens hem als afnemer, voor de onrechtmatige gedragingen van de Karteldeelnemers gedurende de Kartelperioden;
s) dat hij als particuliere Nederlandse afnemer van CRT CRT-beeldbuis/Beeldbuizen
[voor eisers [eiser 3] , [eiser 4] , [eiser 5] : als afnemer van CPT-Beeldbuizen en voor eisers [eiser 6] , en [eiser 7] als afnemer van CDT-Beeldbuizen], schade heeft geleden als gevolg van het bestaan van de Kartels en in het verlengde daarvan de karteldeelname van Philips, de Jointventure en de overige Karteldeelnemers;
t) dat Philips daarom de schade die hij als (particuliere) Nederlandse afnemer [voor eisers [eiser 3] , [eiser 4] , [eiser 5] : als afnemer van CPT-Beeldbuizen en voor eisers [eiser 6] , en [eiser 7] als afnemer van CDT-Beeldbuizen], dientengevolge heeft geleden, aan hem moet vergoeden; welke schade dient te worden opgemaakt bij staat en vereffend volgens de wet, te vermeerderen met wettelijke rente daarover;
u) Philips te veroordelen tot betaling van de gehele proceskosten van deze (onderhavige)
procedure, waarvan akte, subsidiair tot betaling van de proceskosten in goede justitie te
bepalen, zowel primair als subsidiair inclusief nakosten van € 131,- zonder betekening of
€ 199,- indien sprake is van betekening, te voldoen binnen tien dagen na dagtekening van dit vonnis en – zou zij die proceskosten niet binnen die termijn voldoen - te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten gerekend vanaf de laatste dag van de voldoeningstermijn.
4.2.
Consumentenbond en Aequitas voeren ter onderbouwing van hun vorderingen – zeer verkort weergegeven – aan dat hun achterban schade heeft geleden doordat zij in het verleden – vanwege de gekartelliseerde CPT’s en/of CDT’s – teveel hebben betaald bij de aanschaf van een product waarin een CPT of CDT was verwerkt. Philips is als karteldeelnemer hoofdelijk aansprakelijk voor de schade.
Naast de collectieve actie ex artikel 3:305a BW (oud) die de Consumentenbond en Aequitas voeren namens hun achterban, zijn er vijf ‘voorbeeldzaken’ van individuele eisers (de Particulieren), waarin de Particulieren alle zelfstandig hun schade vanwege het kartel claimen, die zij stellen te hebben geleden vanwege de aankoop van een product waarin een gekartelliseerde CPT of CDT zat.
4.3.
Philips voert – zeer verkort weergegeven – als verweer dat Consumentenbond en Aequitas niet-ontvankelijk zijn omdat hun vorderingen niet leiden tot een (meer) effectieve en efficiënte rechtsbescherming, hetgeen wel vereist is voor ontvankelijkheid op grond van artikel 3:305a BW (oud), want:
- de inbreuk staat vast, zodat daarover in de collectieve actie geen opheldering nodig is;
- de overige vorderingen kunnen om diverse redenen niet in een collectieve actie (ex artikel 3:305a BW (oud) worden ingesteld;
- het is aannemelijk dat de vorderingen van de achterban van Aequitas zijn verjaard;
- de processuele keuzes van Consumentenbond en Aequitas dragen niet bij aan een minnelijke oplossing;
- de vorderingen hadden op een meer effectieve en efficiënte wijze kunnen worden gebundeld.
Ook overigens kunnen zowel Consumentenbond en Aequitas als de Particulieren in specifieke vorderingen om diverse redenen niet worden ontvangen.
Subsidiair geldt volgens Philips dat de vorderingen alle moeten worden afgewezen, voornamelijk omdat de schade niet voldoende aannemelijk is gemaakt.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
De rechtbank heeft partijen bij rolbeslissing in de gelegenheid gesteld om bij repliek, respectievelijk dupliek hun standpunten omtrent de ontvankelijkheid van partijen nader toe te lichten. Nu de repliek en dupliek alleen over de ter discussie staande ontvankelijkheid van eisers gaat, zal de rechtbank in dit vonnis ook alleen over de ontvankelijkheid van eisers oordelen.
5.2.
De rechtbank constateert dat bij de vorderingen onder a tot en met k in het petitum van de dagvaarding niet is vermeld wie van de eisers die vorderingen instelt/instellen. Uit de tekst van de dagvaarding blijkt echter dat alleen Consumentenbond en Aequitas deze vorderingen instellen. Vorderingen a tot en met k zijn dus geen vorderingen van de Particulieren, zo volgt ook uit randnummer 16 van de dagvaarding waarin staat: “
Tevens vorderen in deze procedure vijf individuele eisers verklaringen voor recht ter zake de hoofdelijke aansprakelijkheid van Philips, en het bestaan van schade alsmede de aanwezigheid van causaal verband, en verwijzing naar de schadestaatprocedure. Deze vorderingen vervullen een concrete voorbeeldfunctie.”
In ieder geval staat niet ter discussie dat de vorderingen onder a tot en met k uitsluitend zijn ingesteld op grond van de collectieve actie als bedoeld in artikel 3:305a BW (oud) en dat alleen Consumentenbond en Aequitas die dus kunnen hebben bedoeld in te stellen.
5.3.
Partijen zijn het er – terecht – over eens dat artikel 3:305a BW (oud), zoals dat gold tot de invoering van de WAMCA op 1 januari 2020, temporeel van toepassing is. Op grond van artikel 119a lid 2 Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek is artikel 3:305a BW (oud) na invoering van de WAMCA expliciet van toepassing gebleven op collectieve acties terzake van schadeveroorzakende gebeurtenissen van voor 15 november 2016 en het kartel – in dit geval de schadeveroorzakende gebeurtenis – is voor die datum geëindigd.
5.4.
Volgens Philips voldoen Consumentenbond en Aequitas niet aan de vereisten uit artikel 3:305a BW (oud). De belangen van de achterban van Consumentenbond en Aequitas zijn niet voldoende gewaarborgd en de vorderingen van Consumentenbond en Aequitas leiden niet tot een (meer) effectieve en efficiënte rechtsbescherming.
5.5.
Volgens Consumentenbond en Aequitas voldoen zij wel aan de hiervoor bedoelde vereisten.
Consumentenbond en Aequitas zijn niet-ontvankelijk in vorderingen a tot en met d
5.6.
De rechtbank is – met Philips en anders dan Consumentenbond en Aequitas – van oordeel dat de vorderingen onder a tot en met d niet leiden tot een (meer) effectieve en efficiënte rechtsbescherming, wat wel vereist is voor ontvankelijkheid op grond van artikel 3:305a BW (oud).
5.7.
De onder a tot en met d gevorderde verklaringen voor recht over het handelen in strijd met artikel 101 VWEU en artikel 53 EER-Overeenkomst en het ondernemingsbegrip hebben geen meerwaarde, omdat de Commissie bij haar Besluit reeds heeft vastgesteld dat Philips in strijd heeft gehandeld met artikel 101 VWEU en artikel 53 EER-Overeenkomst – en gedurende welke periode – en deel uitmaakte van een onderneming waar LPD ook toe behoorde. De nationale rechter is op grond van artikel 16 van Verordening (EG) nr. 1/2003 gebonden aan wat de Commissie in het dispositief van het Besluit (en de overwegingen die dat dispositief dragen) heeft besloten en kan in individuele procedures dus niet anders verklaren dan de Commissie reeds heeft gedaan. Consumentenbond en Aequitas beamen dit ook. Zij stellen in de dagvaarding: “Hoewel artikel 101 VWEU van publiekrechtelijke aard is, kunnen eisers daar in deze civiele procedure “rechtstreeks” een beroep op doen: het artikel heeft directe werking. De directe werking vloeit voort uit het Unierecht. Het is tevens vaste rechtspraak. Zo heeft het Hof van Justitie de directe werking bevestigd in onder meer het Courage / Crehan-arrest (HvJ EG 20 september 2001, C-453/99, ECLI:EU:C:2001:465) en in het Otis-arrest (HvJ EU 6 november 2012, C-199/11, ECLI:EU:C:2012:684). In deze arresten heeft het Hof van Justitie voorts bepaald dat eenieder die schade heeft geleden wegens een inbreuk op het EU-mededingingsrecht vergoeding van deze schade kan vorderen indien een causaal verband bestaat tussen schade en de inbreuk.” Anders dan Consumentenbond en Aequitas stellen hoeft het onrechtmatig handelen dus niet meer afzonderlijk door de nationale rechter te worden beoordeeld.
5.8.
Volgens Consumentenbond en Aequitas heeft de gevorderde verklaring voor recht onder d naast het vaststellen van de onrechtmatige gedraging (ook) meerwaarde omdat daarmee de hoofdelijke aansprakelijkheid wordt vastgesteld van Philips voor het inbreukmakende gedrag van de Joint Ventures. Volgens Philips is echter ook op dat gebied met het Besluit al een rechtstreeks werkend oordeel gegeven, zodat ook dit aspect geen meerwaarde heeft.
5.9.
Dit standpunt van Philips klopt. In het Besluit is vastgesteld dat Philips onderdeel uitmaakte van een onderneming waar ook LPD toe behoorde. Uit HvJ EU 14 maart 2019, C-724/17, ECLI:EU:C:2019:204 (Vantaa/Skanska e.a.) volgt dat het HvJ EU heeft geoordeeld dat de kwestie van de aanwijzing van de entiteit(en) die gehouden is/zijn tot vergoeding van de door een inbreuk op artikel 101 VWEU veroorzaakte schade, rechtstreeks wordt geregeld door het Unierecht, almede dat het begrip ‘onderneming’ een autonoom unierechtelijk begrip is dat in de publieke- en de privaatrechtelijke handhaving van het mededingingsrecht hetzelfde moet worden uitgelegd en centraal staat bij de beoordeling welke entiteit(en) aansprakelijk is/zijn. Voor een beoordeling van aansprakelijkheid van Philips voor het handelen van de Joint Ventures is op nationaalrechtelijke grondslagen geen plaats meer. Deze vorm van rechtstreekse doorwerking is ook bevestigd door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in haar arrest van 26 november 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:10165.
5.10.
De rechtbank is met Philips dus van oordeel dat voor de achterban van Consumentenbond en Aequitas er geen belang is bij de verklaring voor recht in de collectieve actie dat Philips inbreuk heeft gemaakt op artikel 101 VWEU en 53 EER-Overeenkomst, en dat Philips inderdaad deel uitmaakte van een onderneming waar LPD ook toe behoorde. Dat betreft de vorderingen onder a tot en met d. Bovendien ziet de rechtbank niet in dat de onderhavige collectieve actie meerwaarde zou bieden boven de reguliere weg van procederen. Anders dan Consumentenbond en Aequitas stellen, maakt de beperkte reikwijdte van artikel 3:305a BW (oud) de collectieve actie geenszins tot een lege huls. Zoals Philips terecht aanvoert, doen zich immers legio situaties voor waarin juist onduidelijkheid bestaat over het bestaan van een onrechtmatige gedraging, maar is dat hier dus niet aan de orde.
5.11.
Volgens Consumentenbond en Aequitas heeft de collectieve actie verder niet slechts als doel om de inbreuk te doen vaststellen (want die staat, zo stellen zij, inderdaad met het besluit van de Commissie vast), maar om in rechte te laten vaststellen dat Philips dienaangaande onrechtmatig heeft gehandeld en hoofdelijk aansprakelijk is voor nader te bepalen schade van de benadeelden, waaronder dus ook schade die is geleden door consumenten die geen Philips producten hebben aangeschaft maar producten van een andere fabrikant waarvan de prijs als gevolg van het kartel waar Philips aan deelnam kunstmatig hoog werd gehouden. Die onrechtmatigheid en de hoofdelijke aansprakelijkheid zijn niet eerder in rechte vastgesteld. Ook de periode waarop dit onrechtmatige handelen precies betrekking heeft, is nog niet in rechte vastgesteld. Daarnaast dient in rechte te worden vastgesteld of er sprake is van een nawerkingseffect en parapluschade. Het is klip en klaar dat voor het vaststellen van een onrechtmatige daad ook (onder meer) is vereist dat het bestaan van schade aannemelijk is gemaakt, en dat er causaal verband bestaat tussen het handelen van Philips en de schade. De vorderingen van Consumentenbond en Aequitas zien samengevat op verklaringen voor recht dat Philips jegens deze benadeelden onrechtmatig heeft gehandeld en dat zij aansprakelijk is voor de (nader te bepalen) schade van de benadeelden. Verder zien de gevorderde verklaringen voor recht op het afbakenen van de (hoofdelijke) aansprakelijkheid van Philips: zowel voor wat betreft de periode als voor de producten. De vorderingen van Consumentenbond en Aequitas zien dus niet op een oordeel over de hoogte van de schade, over de aanwezigheid van causaal verband in individueel verband, of op een concrete vordering tot schadevergoeding. Consumentenbond en Aequitas blijven derhalve binnen de grenzen van artikel 3:305a BW (oud) met hun vorderingen.
Het is proceseconomisch effectief en efficiënt (en daarmee in het belang van zowel de
gedupeerden, als Philips, als de rechterlijke macht) om deze rechtsvragen collectief te
behandelen. Deze rechtsvragen zouden immers bij afwezigheid van de mogelijkheid tot het
voeren van een collectieve procedure steeds opnieuw aan de orde komen in (duizenden)
individuele zaken. In dat geval zou steeds opnieuw moeten worden gedebatteerd over de vragen van onrechtmatig handelen, de (hoofdelijke) aansprakelijkheid van Philips en de reikwijdte ervan, de aanwezigheid van schade, de aanwezigheid van causaal verband, het nawerkingseffect, et cetera. Consumentenbond en Aequitas hebben bij dagvaarding herhaaldelijk aangegeven dat de daadwerkelijke schade, uiteindelijk per individuele benadeelde zal moeten worden vastgesteld. Van een verkapte schadevergoedingsactie is daarom geen sprake. De onderhavig ingestelde vorderingen vereisen slechts een abstracte toets, zonder dat de rechter hiervoor bijkomende individuele omstandigheden behoeft te beoordelen. De belangen waar de vorderingen op zien laten zich voldoende veralgemeniseren om te kunnen worden gerekend tot de gelijksoortige belangen waarop artikel 3:305a BW (oud) het oog heeft. Immers, alle betrokkenen zijn gedupeerd door de verboden prijsafspraken die zijn gemaakt, aldus nog steeds Consumentenbond en Aequitas.
5.12.
De vorderingen onder e tot en met k in het petitum van de dagvaarding zien op de nadere aspecten waar Consumentenbond en Aequitas hiervoor op doelen.
5.13.
Met Philips en anders dan Consumentenbond en Aequitas is de rechtbank van oordeel dat de vorderingen onder e tot en met k van Consumentenbond en Aequitas zich naar hun aard niet lenen voor beoordeling in een collectieve actie als bedoeld in artikel 3:305a BW (oud). Artikel 3:305a lid 3 BW (oud) bepaalt dat een door een belangenorganisatie ingestelde vordering niet kan strekken tot schadevergoeding te voldoen in geld. Het is niet mogelijk een verklaring voor recht te vorderen met de strekking dat de gedaagde aansprakelijk is voor de schade die benadeelden hebben geleden. In de zaak Vie d'Or (HR 13 oktober 2006, ECLI:NL:HR:2006:AW2077) is vastgesteld dat dergelijke vorderingen niet in een collectieve actie kunnen worden beoordeeld, nu die beoordeling afhankelijk is van de bijzondere omstandigheden van het individuele geval. De strekking van de collectieve actie en het vereiste van gelijksoortigheid van belangen uit het eerste lid van artikel 3:305a BW (oud) verzetten zich tegen het beoordelen van individuele omstandigheden in een collectieve actie. De beoordeling van die individuele omstandigheden kan dus niet plaatsvinden in een collectieve actie, maar dient per geval te worden beoordeeld in reguliere procedures. Consumentenbond en Aequitas erkennen dat hun collectieve actie verder strekt dan een verklaring voor recht over de onrechtmatige gedraging.
5.14.
Anders dan Consumentenbond en Aequitas menen vindt de Vie d’Or jurisprudentie hier wel toepassing. Philips stelt, naar het oordeel van de rechtbank terecht, dat het feit dat in het geval van Vie d’Or ging om een faillissementsrechtelijke casus en dat het hier om een mededingingsrechtelijke casus gaat, het niet anders maakt.
5.15.
Volgens Consumentenbond en Aequitas zijn er talrijke procedures geweest waarbij soortgelijke verklaringen voor recht wel ontvankelijk zijn verklaard. Zij verwijzen naar HR 27 november 2009 (World Online, ECLI:NL:HR:BH2162, no. 4.7 en 4.8) en Rechtbank
Rotterdam 18 juli 2018 (Wekkerpolis/Nationale Nederlanden, ECLI: NL:RBROT:2018:9219). Maar terecht wijst Philips erop dat uit de World Online-zaak niet kan worden afgeleid dat de maatstaf uit Vie d'Or kan worden opgerekt. Integendeel, de Hoge Raad onderstreepte in de World Online zaak dat uitsluitend ter beoordeling stond of het gedrag van World Online en de banken als een onrechtmatige gedraging kwalificeerde.
5.16.
Ook terecht wijst Philips erop dat het tussenvonnis van de Rechtbank Rotterdam van 18 juli 2018 in de zaak Wekkerpolis/Nationale Nederlanden een vonnis in een incident betrof waarin geheel andere vereisten van artikel 3:305a BW (oud) ter beoordeling voorlagen, bijvoorbeeld de toelaatbaarheid van de governance van de stichting. Het tussenvonnis is dan ook niet relevant voor de toegestane reikwijdte van een verklaring voor recht onder artikel 3:305a lid 3 BW (oud), zoals hier voorligt.
5.17.
Verder wijzen Consumentenbond en Aequitas er op dat de schade per gedupeerde gering is en dat het in individuele gevallen niet zou lonen om een procedure te beginnen, maar dat de totale schade enorm is. Volgens Consumentenbond en Aequitas kwalificeert deze schade als ‘strooischade’ en die leent zich bij uitstek voor collectieve actie(s). Consumentenbond en Aequitas verwijzen naar de publicatie ‘Privaatrechtelijke handhaving van mededingingsrecht’ van mr. dr. E.J. Zippro in ‘Recht en Praktijk.’
5.18.
Terecht wijst Philips erop dat in voornoemde literatuur niet wordt gepleit voor een brede inzetbaarheid van artikel 3:305a BW (oud), maar voor de introductie van nieuwe regelgeving, zoals intussen neergelegd in de WAMCA. De auteur overweegt juist dat vorderingen zoals ingesteld door Consumentenbond en Aequitas (ook ten aanzien van de hoofdelijkheid) zich niet in voldoende mate laten veralgemeniseren voor beoordeling in de collectieve actie onder het vigerende artikel 3:305a BW (oud), zodat ze – conform de lijn die de Hoge Raad heeft uitgezet in Vie d’Or – niet in een collectieve actie als bedoeld in artikel 3:305a BW (oud) kunnen worden ingesteld. Zippro benoemt in zijn publicatie zelfs de implicaties (zoals hiervoor reeds uiteengezet) van Vie d’Or voor collectieve acties.
5.19.
Consumentenbond en Aequitas verwijzen verder nog naar de WAMCA en de Kartelschaderichtlijn, maar met Philips is de rechtbank van oordeel dat die verwijzingen irrelevant zijn. Die regelgeving is niet van toepassing op deze procedure. Met de invoering van de WAMCA gelden afwijkende voorwaarden voor de collectieve actie, en is de mogelijkheid tot vorderen van schadevergoeding in een collectieve actie geïntroduceerd, waar artikel 3:305a lid 3 BW (oud) dat expliciet uitsloot. Nu op grond van artikel 119a lid 2 Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek artikel 3:305a BW (oud) na invoering van de WAMCA op 1 januari 2020 expliciet van toepassing is gebleven op collectieve acties terzake van schadeveroorzakende gebeurtenissen van voor 15 november 2016 kan er in de onderhavige zaak op dit fundamentele punt ook geen sprake zijn van ‘anticiperende’ werking.
5.20.
Ook zou het volgens Consumentenbond en Aequitas indruisen tegen de Unierechtelijke beginselen, te weten het gelijkwaardigheidsbeginsel en het effectiviteitsbeginsel (doeltreffendheidsbeginsel) indien de vorderingen tot verklaringen voor recht omtrent (onder meer) aansprakelijkheid en aanwezigheid van schade in deze collectieve procedure niet-ontvankelijk zouden worden verklaard. Het effectiviteitsbeginsel (doeltreffendheidsbeginsel) vereist dat de rechtsregels van het nationale recht de uitoefening van rechten die gebaseerd zijn op het EU-recht niet uiterst moeilijk of praktisch onmogelijk maken. In het Courage/Crehan-arrest en het Manfredi-arrest is bepaald dat een ieder (ook particulieren) schade kan (kunnen) vorderen voor overtreding van Europees recht, waaronder Artikel 85 EG-verdrag (thans 81 EG), welke bepaling kort gezegd het kartelverbod behelst. Dit artikel was ook ten tijde van de onderhavige Kartels van toepassing. Ook waren de Unierechtelijke beginselen van toepassing gedurende de Kartelperiode (en erna). De Unierechtelijke beginselen bieden geen ruimte voor de creatieve interpretatie die Philips hanteert, namelijk dat de gevorderde verklaringen voor recht gelezen zouden kunnen worden als een verkapte schadevergoedingsvordering. Zou men die interpretatie volgen, dan zou de uitoefening van de rechten van de benadeelden immers praktisch onmogelijk worden gemaakt, aldus nog steeds Consumentenbond en Aequitas.
5.21.
Met Philips is de rechtbank echter van oordeel dat de verwijzing naar het gelijkwaardigheids- en effectiviteitsbeginsel ook niet kan slagen. Het Unierechtelijke effectiviteitsbeginsel dient ter bescherming van het (individuele) recht op schadevergoeding van natuurlijke personen of rechtspersonen en niet van enig recht van collectieve belangenbehartigers. Of en in welke vorm collectief schadeverhaal moet worden gefaciliteerd laat de Unierechter aan de nationale wetgever. Artikel 3:305a BW (oud) maakt het Consumentenbond c.s. en/of de belanghebbenden niet onmogelijk om hun unierechtelijke rechten uit te oefenen. Daarbij komt dat Consumentenbond c.s. haar vorderingen op een andere manier had kunnen bundelen en belanghebbenden zelf een procedure kunnen beginnen, zoals de Particulieren ook gedaan hebben.
5.22.
Voor zover het betreft verklaringen voor recht die deels zien op de uitloopperiode van een half jaar in verband met nawerking van het kartel en de parapluschade, geldt dat die vorderingen in zoverre ook de scope van de collectieve actie als bedoeld in artikel 3:305a BW (oud) te buiten gaan. Niet zozeer omdat – zoals Philips stelt – de rechtbank gebonden is aan het dispositief van het Besluit, maar omdat deze vorderingen in zoverre vragen van causaliteit en schade betreffen, die in individuele gevallen moeten worden beoordeeld. Die beoordeling kan natuurlijk ook plaatsvinden in een procedure waarin vorderingen zijn gebundeld.
5.23.
Concluderend zijn Consumentenbond en Aequitas ook in hun vorderingen onder e tot en met k niet ontvankelijk, zodat zij in al hun hoofdvorderingen niet-ontvankelijk zijn. De overige redenen van niet-ontvankelijkheid die Philips heeft aangevoerd ten aanzien van voornoemde vorderingen kunnen daarom verder onbesproken worden gelaten. De nevenvorderingen van Consumentenbond en Aequitas onder l, m en n zullen vanwege de niet-ontvankelijkheid van de hoofdvorderingen worden afgewezen.
De particulieren
5.24.
Ook ten aanzien de Particulieren heeft Philips niet-ontvankelijkheidsverweren gevoerd. Onder meer stelt Philips dat de Particulieren niet-ontvankelijk zijn omdat zij de kans op schade niet aannemelijk hebben gemaakt. Als de Particulieren de kans op schade niet aannemelijk hebben gemaakt leidt dat echter niet tot niet-ontvankelijkheid maar tot afwijzing van die vordering. De vraag of die vordering moet worden toe- of afgewezen is in dit stadium van de procedure nog niet aan de orde omdat het inhoudelijke debat nog niet is afgerond. Van algehele niet-ontvankelijkheid van de Particulieren is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. De rechtbank zal geen oordeel geven over de ontvankelijkheid van individuele vorderingen van de Particulieren. Na afronding van het verdere inhoudelijke debat, zal de rechtbank de vorderingen van de Particulieren verder beoordelen. Eerst zal de inhoudelijke behandeling van de zaak, voor zover het de vorderingen van de Particulieren betreft dus worden voortgezet. Partijen (de Particulieren en Philips) mogen zich bij akte uitlaten over de wijze waarop zij willen voortprocederen.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
verwijst de zaak naar de rol van 2 november 2022 voor akte uitlating voortprocederen aan de zijde van de Particulieren en Philips,
6.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.A. Maarschalkerweerd, mr. M.E. Bartels en L.S. Frakes en in het openbaar uitgesproken op 19 oktober 2022.