2.9.Verdeling huwelijksgoederengemeenschap
2.9.2.De vrouw vraagt na wijziging van haar verzoek:
- toedeling van de woning aan [straat en huisnummer] te [plaats] aan de man per uiterlijk
1 maart 2022 tegen een waarde van € 550.000, bij transport na 1 maart 2022 te vermeerderen met 50% van de gemiddelde waardestijging woningen volgens de NVM ter plaatse, onder de verplichting aan de vrouw 50% van de overwaarde per de datum van toebedeling te voldoen (hypotheekschuld is per 1 januari 2021 volgens productie 21 totaal € 379.025 aldus bedraagt het aan de vrouw te betalen bedrag
€ 85.487,50 plus 50% van de aflossing sedert genoemde datum) en onder de voorwaarde van ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de hypothecaire schulden, met bepaling dat de kosten van overname en herfinanciering voor rekening van de man komen;
- toedeling van de e/o rekeningen alsmede alle rekeningen ten name van de man aan de man onder de verplichting aan de vrouw te voldoen de somma van € 31.771,10;
- toedeling van de beleggingen aan de man onder de verplichting aan de vrouw te voldoen de somma van € 31.953,92;
- toedeling aan de vrouw van de inboedel in haar woning plus de inboedelgoederen en bescheiden als genoemd in productie 25 en anderzijds toebedeling van alle overige inboedelgoederen in de woning aan [straat en huisnummer] te [plaats] aan de man, zulks zonder nadere verrekening;
- toedeling van de auto aan de vrouw onder de verplichting aan de man wegens overbedeling te voldoen het bedrag van € 500,00;
- toedeling van de bankrekeningen plus saldi ten name van de vrouw aan de vrouw zulks zonder nadere verrekening;
- de vordering van de vrouw uit hoofde van voldoening van de kosten van de huishouding uit haar privégelden op de gemeenschap vast te stellen op € 35.002,53 althans aan de man op te leggen de verplichting om aan de vrouw te voldoen de somma van € 17.501,26;
- vast te stellen dat de gronden te België (privé)bezit zijn van de vrouw en dat de vrouw aan de man dient te vergoeden een bedrag van € 21.666,66 zijnde 50% van het uit de gemeenschap voldane bedrag ter zake aankoop;
- vast te stellen dat partijen ter zake de opgebouwde pensioenaanspraken conversie zijn overeengekomen.
2.9.3.De man voert verweer en verzoekt de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap vast te stellen zoals door de man geschetst en toe te delen als volgt:
aan de man de woning [straat en huisnummer] te [plaats] , dit onder de verplichting de op deze woning rustende hypothecaire verplichtingen voor zijn rekening te nemen en de vrouw te doen ontslaan van de hoofdelijke aansprakelijkheid voor deze hypothecaire verplichtingen;
aan de man (en de vrouw) ieder de helft van de saldi van alle genoemde bank- en spaarrekeningen, dit na verrekening van het door de vrouw ontvangen voorschot van € 5.000,00;
aan de man (en de vrouw) ieder de helft van de waarde van de beleggingsportefeuille;
aan de vrouw de auto, onder de verplichting een bedrag van € 1.500,00 aan de man te voldoen vanwege overbedeling;
aan de man toe te delen de grond in België zoals nader omschreven, dan wel te bepalen dat het deel van de grond in België dat is aangekocht door de man en de vrouw behoort tot de huwelijksgoederengemeenschap van partijen en dat de vrouw de man de helft van de nader te bepalen waarde dient te vergoeden.
2.9.4.De wijze van verdeling
De rechtbank beschikt over onvoldoende gegevens om de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap vast te stellen. De rechtbank zal de verzoeken van partijen daarom aldus begrijpen dat zij vragen de wijze van verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap te gelasten.
2.9.5.Dwangsom en overleggen van stukken
Voor zover de vrouw haar verzoeken om te bepalen dat de man bescheiden in het geding moet brengen, indien nodig onder verbeurte van een door de rechtbank van te stellen dwangsom, heeft gehandhaafd zal de rechtbank, zoals ze al ter zitting heeft aangegeven, die verzoeken afwijzen nu zij te onbepaald zijn.
2.9.6.Ingetrokken verzoek
2.9.7.De vrouw heeft haar verzoek inzake het stuk grond van de man en zijn zus tijdens de mondelinge behandeling ingetrokken, zodat dit verzoek zal worden afgewezen.
2.9.9.Bij brief van 16 juni 2022 heeft de advocaat van de man aan de rechtbank bericht dat partijen overleg hebben gevoerd en op meerdere punten overeenstemming hebben bereikt. Bij F9-formulier van 17 juni 2022 heeft de advocaat van de vrouw aan de rechtbank bericht dat de weergave door de advocaat van de man van de gemaakte afspraken juist is.
2.9.10.De rechtbank constateert dat partijen het volgende zijn overeengekomen:
partijen hebben de actuele waarde van de woning onderling vastgesteld op € 505.000,00. Nadere taxatie is niet meer nodig. Zij verzoeken de rechtbank de woning aan de man toe te scheiden onder de verplichting deze binnen drie maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking te doen transporteren en de vrouw daarbij te doen ontslaan uit de hypothecaire verplichtingen. De man dient bij gelegenheid van dit notariële transport de helft van de per datum notarieel transport resterende overwaarde van de woning te voldoen aan de vrouw. de overwaarde zal worden berekend door het bedrag van € 505.000,00 te verminderen met de alsdan openstaande hypotheekschuld(en);
de man dient vanwege toebedeling beleggingen aan hem een bedrag van € 24.804,25 te voldoen aan de vrouw binnen drie maanden na datum inschrijving echtscheidingsbeschikking;
ter zake het vergoedingsrecht van de vrouw vanwege de besteding van privégelden ten behoeve van de gemeenschap zijn partijen overeengekomen dat dit vergoedingsrecht kan worden gesteld op € 20.000,00 zodat de man aan de vrouw een bedrag van 10.000,00 zal voldoen, dit ter vergoeding van alle uitgaven die zij ten behoeve van de gemeenschap vanuit privégelden heeft voldaan. Dit bedrag zal binnen drie maanden na datum inschrijving echtscheidingsbeschikking worden voldaan;
ter zake de inboedel heeft de man de door de vrouw verlangde inboedel aan haar overgedragen. Partijen verlangen op dit punt geen beslissing meer;
de Citroën met kenteken [XX-XXX-X] kan worden toegescheiden aan de vrouw, onder de verplichting om aan de man een bedrag te voldoen van € 1.000,00, te betalen binnen drie maanden na datum inschrijving echtscheidingsbeschikking.
2.9.11.Partijen hebben verder aangegeven dat er nog discussie is over de peildatum voor de verrekening van de banksaldi op de tot de gemeenschap behorende bankrekeningen. Zij verzoeken de rechtbank daar uitspraak over te doen. Daarnaast hebben partijen geen overeenstemming kunnen bereiken over de toedeling van de gronden in België en evenmin over de eigendomsverhouding/verdeelsleutel. Partijen wensen ook op dit punt een uitspraak van de rechtbank. Ook over de waarde van deze gronden zijn partijen het niet eens. Zij zijn overeengekomen dat zij zelf een nadere taxatie zullen regelen en de nader over te komen waarde alsdan zullen verrekenen.
2.9.12.De rechtbank zal zich conformeren aan de tussen partijen bereikte overeenstemming en de afspraken vastleggen in de beschikking op de hierna onder de beslissing aangegeven wijze.
2.9.13.Resterende geschilpunten
2.9.14.Ter zake de geschilpunten die partijen verdeeld houden overweegt de rechtbank als volgt.
2.9.15.Tot de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap behoren volgens opgave van partijen de saldi op de:
- bankrekening [nummer 1] op naam van de man;
- InternetSpaarrekening [nummer 2] op naam van de man;
- InternetSpaarrekening [nummer 3] op naam van de man;
- bankrekening [nummer 4] op naam van de man;
- bankrekening [nummer 5] op naam van beide partijen;
- Spaar-op-maatrekening [nummer 6] op naam van de man;
2.9.16.De man stelt voorts dat tot de gemeenschap behoren de saldi op de
- spaarrekening [nummer 7] ;
- bankrekening [nummer 8] .
welke rekeningen volgens hem op naam van de vrouw staan.
2.9.17.De vrouw voert verweer en stelt dat deze rekeningen inderdaad op haar naam staan maar dat er sprake is van privé bezittingen. De rechtbank begrijpt deze stelling aldus dat de vrouw van mening is dat de saldi op deze rekeningen geen onderdeel vormen van de huwelijksgoederengemeenschap. Die stelling heeft de man niet betwist en de rechtbank leidt uit hetgeen partijen zijn overeengekomen af dat zij hierover geen beslissing van de rechtbank verlangen.
2.9.18.Partijen houdt verdeeld de peildatum die dient te gelden voor de omvang van de te verdelen saldi op rekeningen die wel tot de gemeenschap behoren. De peildatum voor de omvang en samenstelling van de huwelijksgoederengemeenschap is de datum van indiening van het verzoek tot echtscheiding, zijnde 8 juli 2019.
2.9.19.De vrouw stelt dat haar moeder aan haar in 2013 1/3de deel heeft geschonken van een perceel bouwgrond en 1/3de deel van 2 percelen weiland. Aan deze schenking was, zo stelt de vrouw, een uitsluitingsclausule verbonden. Door de vrouw zijn in 2017 de delen (2/3de) van haar zussen in al deze percelen overgenomen, zodat de vrouw thans 100% eigenaar is van deze percelen. De vrouw verwijst ter zake deze overname van de delen van haar zussen naar productie 7 bij haar verweerschrift op zelfstandige verzoeken. De vrouw stelt dat zij de overname van voormelde aandelen in de gronden heeft betaald met gezamenlijke spaargelden van partijen en dat de man in verband daarmee nog een vordering op de vrouw in privé heeft van ‘zijn’ investering van per saldo 50% van de betaalde overnamesom van € 43.333,33 en derhalve € 21.666,66.
2.9.20.De man erkent dat 1/3de deel van de percelen aan de vrouw is geschonken en dat op deze schenking een uitsluitingsclausule van toepassing is. De man stelt voorts dat hij en de vrouw de delen van de zussen vervolgens hebben overgenomen. Zij hebben daarvoor aan de zussen met gemeenschapsgeld € 43.333,00 betaald. Deze delen, zo stelt de man, zijn tot de huwelijksgoederengemeenschap gaan behoren. De man en de vrouw zijn beiden voor 50% gerechtigd tot de aangekochte 2/3de delen, zodat de vrouw per saldo gerechtigd is tot 2/3de deel en de man tot 1/3de deel van de onverdeelde percelen tezamen.
De man stelt voorts dat de percelen een landbouwbestemming hebben en een speculatiewaarde: de verwachting is dat deze grond op niet al te lange termijn fors in waarde zal gaan stijgen. De man wenst de grond niet voor de huidige lage grondprijs (landbouw) te verdelen noch te verkopen aan derden, doch te wachten op de bestemmingswijziging (wonen). De man stelt voor om alle gronden aan hem toe te delen dan wel deze geheel aan te kopen en de overbedeling/aankoopwaarde op dit punt nader vast te stellen op € 43.333,00. Dit bedrag is, zo stelt de man, 2/3de van de waarde die partijen en genoemde zussen in 2017 hebben toegekend aan deze percelen in totaal, namelijk € 65.000,00.
De man heeft ter zitting aanvullend gesteld dat, zo begrijpt de rechtbank, niet door partijen tezamen het 2/3de deel van de percelen in eigendom is overgenomen van de zussen van de vrouw maar dat de vrouw haar zussen heeft uitgekocht en dat deze 2/3de delen aan haar zijn overgedragen. Omdat de overgenomen delen van de percelen door de vrouw zijn betaald met gemeenschapsgelden zijn ze volgens de man gemeenschappelijk geworden.
2.9.21.De rechtbank overweegt als volgt.
Nu partijen in 2004 met elkaar zijn gehuwd zijn op hun huwelijksgemeenschap (hierna: de gemeenschap) van toepassing de artikelen 1:94 e.v. Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) oud.
Door de vrouw is onbetwist gesteld dat buiten de gemeenschap valt haar 1/3de aandeel in drie percelen grond, te weten een perceel bouwland en twee percelen weiland (hierna te noemen: de percelen grond) zoals omschreven in de door de vrouw als productie 7 overgelegde notariële akte van 20 februari 2017.
Tevens heeft de vrouw onbetwist gesteld dat zij in 2017 het 2/3de deel van haar zussen in de percelen grond in eigendom heeft verworven en dat de overnamesom € 43.333,33 bedroeg. Deze overnamesom is door de vrouw, zo staat tussen partijen vast, betaald uit gemeenschappelijke middelen van partijen.
2.9.22.Op grond van artikel 1:94 lid 2 sub a BW (oud) viel het 1/3de aandeel in de percelen grond dat de vrouw in 2013 in eigendom heeft gekregen buiten de huwelijksgemeenschap van partijen. Anders dan de man heeft gesteld is de rechtbank van oordeel dat de 2/3de delen die de vrouw aansluitend in 2017 heeft verworven in de eigendom van de percelen grond geen deel zijn gaan uitmaken van de huwelijksgemeenschap maar, ondanks het feit dat deze zonder uitsluitingsclausule zijn verkregen en met gemeenschapsgelden zijn voldaan, tevens in uitsluitend eigendom aan de vrouw zijn gaan toebehoren. De rechtbank sluit derhalve aan bij het door de AG in haar conclusie bij het arrest van de Hoge raad van 8 september 2017 (ECLI:NL:PHR:2017:464, voetnoot 34) verwoorde ‘goederenrechtelijke eenheidsbeginsel’. Dit beginsel houdt in dat het niet mogelijk is dat van een goed dat door iemand in het geheel wordt verkregen een gedeelte in een huwelijksgemeenschap valt en een ander gedeelte niet. Dat in tegenstelling tot de situatie dat iemand slechts een aandeel in een goed verkrijgt. In dat geval kan dat deel wel buiten de huwelijksgemeenschap vallen. Ook de Hoge Raad lijkt in voormeld arrest dit eenheidsbeginsel te hanteren. De rechtbank verwijst in dit verband naar een artikel gepubliceerd in WPNR 7198. Nu de overnamesom die de vrouw in 2017 verschuldigd was aan haar zussen op grond van artikel 1:94 lid 5 aanhef en sub a BW (oud) een privéschuld was van de vrouw die betaald is met gemeenschapsgelden, heeft de gemeenschap op grond van artikel 1:95 lid 1 BW een vergoedingsvordering op de vrouw (récompense). Nu dit vorderingsrecht is ontstaan na
1 januari 2012 betekent dit dat op dit vorderingsrecht de beleggingsleer van toepassing is zoals die is verwoord in artikel 87 lid 2 en 3 BW. Aan de gemeenschap komt een vergoeding toe die een gedeelte beloopt van de waarde van het goed (in dit geval: de percelen grond) op het tijdstip waarop de vrouw de vergoeding aan de gemeenschap voldoet. Dit gedeelte is evenredig aan het uit de gemeenschap afkomstige aandeel in de overnamesom die de vrouw aan haar zussen heeft betaald voor de overname van hun aandelen in de percelen grond. Nu de vrouw de hele overnamesom heeft betaald met gemeenschapsgeld betekent dit dat de vrouw aan de gemeenschap 2/3de deel dient te betalen van de waarde van de percelen grond op de datum van die betaling.
2.9.23.Ten aanzien van de waarde waartegen de percelen grond in de verdeling dienen te worden betrokken zijn partijen overeengekomen dat zij zelf een nadere taxatie zullen regelen en de nader overeen te komen waarde alsdan zullen verrekenen. Ter zake die waarde overweegt de rechtbank dat uitgegaan dient te worden van de bestemming die de percelen grond op dit moment hebben.
2.9.24.Nu de percelen voorts, zoals hiervoor is overwogen, in uitsluitend eigendom aan de vrouw toebehoren zal het verzoek van de man om de gronden aan hem toe te delen worden afgewezen.