ECLI:NL:RBOBR:2022:4432

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
14 september 2022
Publicatiedatum
12 oktober 2022
Zaaknummer
C/01/348352 / FA RK 19-3259
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en alimentatieverplichtingen in een complexe gezinsstructuur

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 14 september 2022 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, die samen drie kinderen hebben. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.H.A. Wijen, heeft een verzoek tot echtscheiding ingediend, waarbij de man, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.H.A.J. Slaats, verweer heeft gevoerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en heeft de echtscheiding uitgesproken. Tevens is er een ouderschapsplan opgesteld dat deel uitmaakt van de beschikking.

De rechtbank heeft de alimentatieverplichtingen van de man vastgesteld op € 2.339,00 per maand, met ingang van de inschrijving van de beschikking tot echtscheiding. De man had verzocht om een afbouw van de alimentatie, maar de rechtbank heeft dit verzoek afgewezen, omdat onvoldoende aannemelijk was gemaakt dat de vrouw voor 1 januari 2024 in staat zou zijn om in haar eigen levensonderhoud te voorzien. De rechtbank heeft ook de wijze van verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap gelast, waarbij partijen overeenstemming hebben bereikt over de waarde van de woning en de te betalen bedragen.

De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de man de lasten van de echtelijke woning zal blijven dragen en dat de vrouw recht heeft op een bijdrage in de kosten van levensonderhoud. De uitspraak is gedaan onder verwijzing naar relevante jurisprudentie, waaronder het goederenrechtelijke eenheidsbeginsel, en de rechtbank heeft de proceskosten verdeeld, waarbij elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
locatie 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rekestnummer: C/01/348352 / FA RK 19-3259
Beschikking van 14 september 2022 betreffende de echtscheiding
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.H.A. Wijen, gevestigd te Weert,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. M.H.A.J. Slaats, gevestigd te Eindhoven.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van de vrouw, ingekomen op 8 juli 2019;
- het verweerschrift van de man;
- het procesverbaal van de mondelinge behandeling van 12 februari 2020;
- het nader verweerschrift van de man, tevens zelfstandige verzoeken;
- het verweerschrift van de vrouw op de zelfstandige verzoeken, tevens aanvullend verzoek;
- het verweerschrift van de man op het aanvullend verzoek, tevens houdende een aanvullend zelfstandig verzoek;
- de correspondentie waaronder:
 het F9-formulier met bijlage van mr. Wijen, ingekomen op 9 juni 2020;
 het F9-formulier met bijlage van mr. Wijen, ingekomen op 18 oktober 2021;
 de brief met bijlagen van mr. Wijen van 30 november 2021;
 de brief met bijlagen van mr. Slaats van 3 december 2021;
 het F9-formulier met bijlagen van mr. Wijen, ingekomen op 15 maart 2022;
 het F9-formulier met bijlagen van mr. Slaats, ingekomen op 24 maart 2022;
 het F9-formulier met bijlagen van mr. Slaats, ingekomen op 28 maart 2022;
 het F9-formulier met bijlage van mr. Slaats, ingekomen op 6 april 2022;
 het F9-formulier met bijlagen van mr. Slaats, ingekomen op 13 mei 2022;
1.2.
De vrouw heeft haar verzoeken inzake de hoofdverblijfplaats, de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en de kinderalimentatie ingetrokken.
1.3.
Bij de stukken bevindt zich een ouderschapsplan en een procesvolmacht van de jongmeerderjarige [X].
1.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 23 mei 2022.
Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen en de advocaten.
1.5.
Nadien heeft de rechtbank nog kennisgenomen van:
  • de brief van mr. Slaats van 16 juni 2022;
  • het F9-formulier van mr. Wijen, ingekomen op 17 juni 2022.
1.6.
De minderjarige [Z] is, gelet op haar leeftijd, in de gelegenheid gesteld om haar mening kenbaar te maken. Zij heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt.

2.De beoordeling

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd op [datum] te [plaats]..
2.2.
Het minderjarige kind van partijen is:
- [Z], geboren op [geboortedatum], te [geboorteplaats].
2.3.
Het tijdens de procedure meerderjarig geworden kind van partijen is:
- [X], geboren op [geboortedatum], te [geboorteplaats].
2.4.
Het bij de aanvang van de procedure reeds meerderjarige kind van partijen is:
- [Y], geboren op [geboortedatum], te [geboorteplaats].
2.5.
Echtscheiding
2.5.1.
Partijen verzoeken de echtscheiding tussen hen uit te spreken. Zij stellen dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
Het verzoek tot echtscheiding zal, als op de wet gegrond, worden toegewezen.
2.5.2.
Partijen hebben een ouderschapsplan opgesteld. De rechtbank zal overeenkomstig het verzoek bepalen dat het ouderschapsplan deel uitmaakt van deze beschikking.
2.6.
Ingetrokken verzoeken ten aanzien van hoofdverblijf, zorgregeling en kinderalimentatie
2.6.1.
De ingetrokken verzoeken behoeven niet meer inhoudelijk te worden beoordeeld en zullen worden afgewezen.
2.7.
Voortgezet gebruik echtelijke woning
2.7.1.
De man verzoekt het voortgezet gebruik van de echtelijke woning voor de duur van zes maanden.
De vrouw voert geen verweer, op de voorwaarde dat de man de lasten van de echtelijke woning zal dragen.
2.7.2.
Partijen zijn het erover eens dat de man de lasten van de echtelijke woning zal dragen. De rechtbank zal, gelet daarop, conform het verzoek beslissen.
2.8.
Partneralimentatie
2.8.1.
De vrouw verzoekt een door de man te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud vast te stellen van € 2.750,00 per maand. Zij stelt dat zij behoefte heeft aan een dergelijke bijdrage en acht de man in staat deze te voldoen.
2.8.2.
De man voert verweer en verzoekt een door hem te betalen bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw vast te stellen van € 1.500,00 per maand met ingang van 1 januari 2021, € 1.250,00 per maand met ingang van 1 juli 2021, € 1.000,00 per maand met ingang van 1 januari 2022, € 750,00 per maand met ingang van 1 juli 2022, € 500,00 per maand met ingang van 1 januari 2023, € 250,00 per maand met ingang van 1 juli 2023 en nihil met ingang van 1 januari 2024.
De man stelt dat er – mede met inachtneming van de beginselen van redelijkheid en billijkheid – geen rechtsgrond is en ook geen in aanmerking te nemen feitelijke grond aanwezig is om de periode van anderhalf jaar die is verstreken sinds het vertrek van de vrouw, waarin de man op grond van de beschikking voorlopige voorzieningen € 3.000,00 per maand heeft bijgedragen in de kosten van levensonderhoud van de vrouw en de vrouw zich niet heeft ingespannen om al dan niet gedeeltelijk in haar eigen levensonderhoud te voorzien en waarin zij het overleg met de man over de kinderen geruime tijd heeft gemeden, waardoor de man genoodzaakt werd om eerst een ontvankelijkheidsverweer te voeren en veel kostbare tijd verloren is gegaan, te belonen met een aanspraak van de vrouw op een partneralimentatie gedurende twaalf jaren.
De man stelt dat naar maatschappelijke normen van de vrouw mag worden gevergd dat zij haar verantwoordelijkheid al had genomen om (ook) voor het levensonderhoud van de kinderen en haarzelf te gaan zorgen.
Anticiperend op de toenemende verdiencapaciteit die van de vrouw had mogen worden verwacht, alsmede op het afnemen van de lotsverbondenheid tussen partijen naarmate zij langer uit elkaar zijn en daarmee op de verkleurende behoefte van de vrouw, verzoekt de man de te betalen partneralimentatie af te bouwen.
Voorts stelt de man dat hij onvoldoende draagkracht heeft om de door de vrouw verzochte bijdrage te voldoen.
De vrouw voert verweer. Zij stelt dat de vertraging in de procedure te wijten is aan de wijze van procederen en de houding van de man. De vrouw stelt dat voor limitering van de alimentatie hoge eisen worden gesteld aan de stelplicht van degene die om limitering verzoekt. Vaststelling van een onderhoudsverplichting voor een bepaalde termijn is alleen redelijk als met voldoende zekerheid en op goede gronden mag worden verwacht dat de onderhoudsgerechtigde na afloop van de voor de alimentatie bepaalde termijn op een voor haar passende wijze in haar eigen levensonderhoud zal kunnen voorzien. Daarvan is volgens de vrouw geen sprake.
2.8.3.
Behoefte
2.8.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw moet worden berekend aan de hand van de hofnorm, op basis van het netto gezinsinkomen van partijen in 2018, zodat de rechtbank dat jaar als uitgangspunt zal nemen.
De man heeft tijdens de mondelinge behandeling onbetwist gesteld dat het netto besteedbaar inkomen van de vrouw tijdens het huwelijk nihil was, zodat de rechtbank daarvan uit zal gaan.
2.8.5.
De rechtbank houdt aan de zijde van de man rekening met een Nederlands inkomen van € 88.704,00 bruto per jaar zoals blijkt uit de aangifte inkomstenbelasting 2018. Dit inkomen is tussen partijen niet in geschil. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met een Belgisch inkomen van € 34.341,00 netto in 2018, welk bedrag verminderd dient te worden met de Belgische voorheffing van € 2.850,00. Deze bedragen zijn door de man gesteld en door de vrouw niet betwist. De rechtbank houdt geen rekening met de door de man gestelde naheffing op het Belgische inkomen van € 3.117,00, omdat de man de door hem gestelde naheffing niet met verifieerbare stukken heeft onderbouwd, wat gelet op de gemotiveerde betwisting van deze stelling door de vrouw wel op zijn weg had gelegen.
Uitgaande van de vorenstaande gegevens becijfert de rechtbank het netto gezinsinkomen van partijen in 2018 op € 6.986,00 per maand. De rechtbank verwijst naar de aangehechte berekening ‘Netto gezinsinkomen’ van partij [verweerder] .
2.8.6.
Niet in geschil is dat op dit netto gezinsinkomen in mindering komen de door de vrouw onbetwist gestelde kosten van de kinderen van € 1.515,00 netto per maand, zodat de rechtbank daarvan uit zal gaan.
De rechtbank becijfert de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw dan op 60% x (€ 6.986,00 - € 1.515,00) = € 3.282,60 netto per maand in 2018.
Als gevolg van de wettelijke indexering bedraagt de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw in 2022 € 3.602,08 netto per maand.
2.8.7.
Behoeftigheid
2.8.8.
Om de behoefte van de vrouw aan een aanvullende bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud te bepalen brengt de rechtbank het eigen inkomen van de vrouw in mindering op de huwelijksgerelateerde behoefte. De rechtbank gaat hierbij uit van ,zoals door de man bepleit, het inkomen van de vrouw zoals dat blijkt uit de door de vrouw overgelegde salarisspecificatie over februari 2022 omdat de vrouw onvoldoende heeft aangetoond dat dit inkomen niet representatief is. De vrouw heeft haar stelling dat de zeventig gemaakte overuren een eenmalige uitschieter betroffen onvoldoende onderbouwd.
Op basis van de salarisspecificatie over februari 2022 houdt de rechtbank rekening met een salaris van € 913,97 per maand, een onregelmatigheidstoeslag van in totaal € 146,89 per maand, overuren van € 826,26 per maand en een toeslag vakantie van € 104,43 per maand.
De rechtbank houdt rekening met een ingehouden pensioenpremie van € 157,70 per maand, een premie WIA-verzekering van € 10,35 per maand en een premie reparatie WW van € 3,98 per maand.
2.8.9.
Op basis van vorenstaande uitgangspunten, rekening houdend met de algemene heffingskorting en de arbeidskorting, becijfert de rechtbank het inkomen van de vrouw op
€ 1.695,00 netto per maand. De rechtbank verwijst naar de aangehechte berekening ‘Netto inkomen vrouw ten behoeve van behoeftigheid’.
2.8.10.
Op basis van het voorgaande becijfert de rechtbank de behoefte van de vrouw aan een aanvullende bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud op € 3.602,08 - € 1.695,00 = € 1.907,08 netto per maand. Dit komt neer op een behoefte van € 3.640,00 bruto per maand. De rechtbank verwijst naar de aangehechte berekening ‘Berekening bruto aanvullende behoefte’.
2.8.11.
Draagkracht
2.8.12.
De draagkracht van de man is ter zitting besproken aan de hand van de door de man bij F9-formulier van 13 mei 2022 als productie 30 overgelegde draagkrachtberekening.
2.8.13.
De rechtbank zal uitgaan van een loon volgens jaaropgaaf aan de zijde van de man van € 80.638,00 bruto per jaar zoals door de man gesteld. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met het door de man gestelde bruto inkomen dat hij genereert uit zijn werkzaamheden in België van € 27.275,00 netto per jaar, gebaseerd op een door de man onbetwist gesteld bruto loon van € 36.225,00 te verminderen met een onbetwist gestelde voorheffing en naheffing. De man heeft ter zitting gesteld dat dit inkomen lager ligt dat het inkomen dat hij drie jaar geleden verdiende en dat dit zijn oorzaak vindt in de omstandigheid dat hij zich, na het vertrek van de vrouw, geplaatst zag voor de zorg voor de drie kinderen van partijen. Hij heeft toen zijn werktijden aangepast. Dit heeft tevens tot gevolg gehad dat hij, zo heeft de man gesteld, niet meer in aanmerking komt voor een bonus. Voorts, zo heeft de man gesteld, komt de fiscale voordeelregeling in België te vervallen. De vrouw heeft deze stellingen van de man onvoldoende gemotiveerd betwist.
2.8.14.
Door de man is onbetwist gesteld dat rekening dient te worden gehouden met de lasten van zijn woning die bestaan uit een eigenwoningforfait van € 2.115,00 gebaseerd op een WOZ-waarde van € 470.000,00, een aftrekbare hypotheekrente van € 7.907,00 per jaar, een hypotheekaflossing/premie levensverzekering van € 174,00 per maand en een forfait eigenaarslasten van € 95,00 per maand. De rechtbank zal van die lasten uitgaan.
2.8.15.
Voorts heeft de man onbetwist gesteld dat rekening dient te worden gehouden met een nominale premie basisverzekering ZVW van € 135,00 per maand, een aanvullende premie ziektekostenverzekering van € 45,00 per maand en een verplicht eigen risico van
€ 32,00 per maand. Ook met die lasten zal de rechtbank rekening houden.
2.8.16.
Tussen partijen is niet in geschil dat voorts rekening dient te worden gehouden met een door de man aan [X] en ten behoeve van [Z] te betalen bijdrage van € 689,00 per maand per kind. De rechtbank zal geen rekening houden met een door de man aan [Y] te betalen bijdrage. Nog daargelaten dat de man, zoals door de vrouw gesteld, geen stukken heeft overgelegd waaruit de betaling van enige bijdrage volgt heeft de man ter zitting gesteld dat [Y] per 1 september 2021 inkomsten uit een dienstverband ontvangt. Niet gesteld noch gebleken is dat [Y] daarmee niet kan voorzien in zijn kosten van levensonderhoud.
2.8.17.
De rechtbank heeft rekening gehouden met de arbeidskorting en het fiscaal voordeel wegens betaalde partneralimentatie.
Op basis van voormelde uitgangspunten heeft de man een draagkracht van € 2.339,00 bruto per maand. De rechtbank verwijst naar de aangehechte berekening ‘Draagkracht man’.
2.8.18.
Afbouw
2.8.19.
De man verzoekt de rechtbank, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de door hem te bepalen maandelijkse bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw zal worden vastgesteld als volgt:
  • met ingang van 1 januari 2021 op € 1.500,00;
  • met ingang van 1 juli 2021 op € 1.250,00;
  • met ingang van 1 januari 2022 op € 1.000,00;
  • met ingang van 1 juli 2022 op € 750,00;
  • met ingang van 1 januari 2023 op € 500,00;
  • met ingang van 1 juli 2023 op € 250,00;
  • met ingang van 1 januari 2024 op nihil.
2.8.20.
De man stelt ter onderbouwing van zijn verzoek onder meer, samengevat, dat hij sinds het vertrek van de vrouw uit de woning de lasten van het huis heeft voldaan alsmede de kosten van de kinderen en dat hij de zorg voor de kinderen heeft gedragen ondanks zijn fulltime baan. De vrouw heeft geen constructieve pogingen gedaan om geheel dan wel gedeeltelijk in de kosten van haar levensonderhoud te voorzien. De opstelling van de vrouw dat zij eenvoudigweg recht heeft op twaalf jaar partneralimentatie, waarin zij geen aantoonbare inspanningen levert om in haar eigen levensonderhoud te gaan voorzien, acht de man niet passend bij de eigen verantwoordelijkheid die de vrouw heeft om in haar eigen behoefte te voorzien. Voorts is er sprake van het afnemen van de lotsverbondenheid tussen partijen naarmate zij langer uit elkaar zijn en daarmee van een verkleurende behoefte van de vrouw. Gelet daarop verzoekt de man de partneralimentatie af te bouwen zoals verzocht.
2.8.21.
De vrouw voert verweer en vraagt het verzoek af te wijzen. Zij stelt onder meer dat zij echt gaat proberen weer aan de slag te gaan maar dat een inkomen waarmee zij in de kosten van haar levensonderhoud kan voorzien op het niveau dat past bij de huwelijkse welstand van partijen voor haar, gezien haar beperkte opleidingsniveau en de rol die zij sedert de komst van de kinderen en in het huwelijk heeft gehad, überhaupt niet haalbaar is. Voorts onderbouwt de man zijn verzoek om de alimentatieduur te beperken tot 1 januari 2024 niet en motiveert hij evenmin de voorgestelde afbouw van de bedragen. Voorts vindt de vrouw het voorstel van de man niet redelijk.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is in het algemeen de vaststelling van een onderhoudsverplichting voor een bepaalde termijn alleen redelijk indien met voldoende zekerheid en op goede gronden mag worden verwacht dat de onderhoudsgerechtigde na afloop van de voor de alimentatie bepaalde termijn op een voor hem/haar passende wijze in zijn/haar eigen levensonderhoud kan voorzien. Daarvan is in dit geval geen sprake. Die zekerheid is er zeker niet volgens de vrouw.
2.8.22.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank begrijpt, gelet op het door de man ter zitting gestelde, dat hij zijn verzoek handhaaft met dien verstande dat, gelet op de inmiddels verstreken tijd sinds het moment van indiening van zijn verzoek, hij vraagt de partneralimentatie met ingang van 1 juli 2022 op € 750,00 te bepalen, met ingang van 1 januari 2023 op € 500,00, met ingang van 1 juli 2023 op € 250,00 en met ingang van 1 januari 2024 op nihil.
De rechtbank zal dit verzoek van de man om na te melden redenen afwijzen.
Op grond van het bij de Wet limitering alimentatie na scheiding ingevoerde art. 1:157 lid 4 BW eindigt het recht op partneralimentatie in beginsel na het verstrijken van een periode van twaalf jaar na de echtscheiding. In gevallen waarin die bepaling van toepassing is, worden hoge motiveringseisen gesteld aan beslissingen die het recht op een bijdrage voor levensonderhoud van de ene gewezen echtgenoot jegens de andere (praktisch) definitief doen eindigen voordat de periode van twaalf jaar is verstreken, hetzij – zoals in dit geval – doordat de rechter de alimentatieverplichting als zodanig beëindigt of limiteert, hetzij doordat de rechter het alimentatiebedrag op nihil stelt en zijn beslissing is gegrond op omstandigheden die naar hun aard niet meer voor wijziging vatbaar zijn (vgl. HR 15 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY3236).
Vaststaat dat de vrouw thans een aanvullende behoefte heeft van € 3.640,00 bruto per maand. Door de man is onvoldoende aannemelijk gemaakt dat, anders dan de vrouw stelt, zij voor
1 januari 2024 in staat is een inkomen te genereren dat haar in staat stelt volledig te voorzien in haar huwelijksgerelateerde behoefte.
Hetgeen de man overigens heeft gesteld leidt niet tot een ander oordeel.
2.8.23.
Conclusie
2.8.24.
De man dient een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw te voldoen van € 2.339,00 per maand.
2.9.
Verdeling huwelijksgoederengemeenschap
2.9.1.
De verzoeken
2.9.2.
De vrouw vraagt na wijziging van haar verzoek:
- toedeling van de woning aan [straat en huisnummer] te [plaats] aan de man per uiterlijk
1 maart 2022 tegen een waarde van € 550.000, bij transport na 1 maart 2022 te vermeerderen met 50% van de gemiddelde waardestijging woningen volgens de NVM ter plaatse, onder de verplichting aan de vrouw 50% van de overwaarde per de datum van toebedeling te voldoen (hypotheekschuld is per 1 januari 2021 volgens productie 21 totaal € 379.025 aldus bedraagt het aan de vrouw te betalen bedrag
€ 85.487,50 plus 50% van de aflossing sedert genoemde datum) en onder de voorwaarde van ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de hypothecaire schulden, met bepaling dat de kosten van overname en herfinanciering voor rekening van de man komen;
  • toedeling van de e/o rekeningen alsmede alle rekeningen ten name van de man aan de man onder de verplichting aan de vrouw te voldoen de somma van € 31.771,10;
  • toedeling van de beleggingen aan de man onder de verplichting aan de vrouw te voldoen de somma van € 31.953,92;
  • toedeling aan de vrouw van de inboedel in haar woning plus de inboedelgoederen en bescheiden als genoemd in productie 25 en anderzijds toebedeling van alle overige inboedelgoederen in de woning aan [straat en huisnummer] te [plaats] aan de man, zulks zonder nadere verrekening;
  • toedeling van de auto aan de vrouw onder de verplichting aan de man wegens overbedeling te voldoen het bedrag van € 500,00;
  • toedeling van de bankrekeningen plus saldi ten name van de vrouw aan de vrouw zulks zonder nadere verrekening;
  • de vordering van de vrouw uit hoofde van voldoening van de kosten van de huishouding uit haar privégelden op de gemeenschap vast te stellen op € 35.002,53 althans aan de man op te leggen de verplichting om aan de vrouw te voldoen de somma van € 17.501,26;
  • vast te stellen dat de gronden te België (privé)bezit zijn van de vrouw en dat de vrouw aan de man dient te vergoeden een bedrag van € 21.666,66 zijnde 50% van het uit de gemeenschap voldane bedrag ter zake aankoop;
  • vast te stellen dat partijen ter zake de opgebouwde pensioenaanspraken conversie zijn overeengekomen.
2.9.3.
De man voert verweer en verzoekt de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap vast te stellen zoals door de man geschetst en toe te delen als volgt:
aan de man de woning [straat en huisnummer] te [plaats] , dit onder de verplichting de op deze woning rustende hypothecaire verplichtingen voor zijn rekening te nemen en de vrouw te doen ontslaan van de hoofdelijke aansprakelijkheid voor deze hypothecaire verplichtingen;
aan de man (en de vrouw) ieder de helft van de saldi van alle genoemde bank- en spaarrekeningen, dit na verrekening van het door de vrouw ontvangen voorschot van € 5.000,00;
aan de man (en de vrouw) ieder de helft van de waarde van de beleggingsportefeuille;
aan de vrouw de auto, onder de verplichting een bedrag van € 1.500,00 aan de man te voldoen vanwege overbedeling;
aan de man toe te delen de grond in België zoals nader omschreven, dan wel te bepalen dat het deel van de grond in België dat is aangekocht door de man en de vrouw behoort tot de huwelijksgoederengemeenschap van partijen en dat de vrouw de man de helft van de nader te bepalen waarde dient te vergoeden.
2.9.4.
De wijze van verdeling
De rechtbank beschikt over onvoldoende gegevens om de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap vast te stellen. De rechtbank zal de verzoeken van partijen daarom aldus begrijpen dat zij vragen de wijze van verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap te gelasten.
2.9.5.
Dwangsom en overleggen van stukken
Voor zover de vrouw haar verzoeken om te bepalen dat de man bescheiden in het geding moet brengen, indien nodig onder verbeurte van een door de rechtbank van te stellen dwangsom, heeft gehandhaafd zal de rechtbank, zoals ze al ter zitting heeft aangegeven, die verzoeken afwijzen nu zij te onbepaald zijn.
2.9.6.
Ingetrokken verzoek
2.9.7.
De vrouw heeft haar verzoek inzake het stuk grond van de man en zijn zus tijdens de mondelinge behandeling ingetrokken, zodat dit verzoek zal worden afgewezen.
2.9.8.
Overeenstemming
2.9.9.
Bij brief van 16 juni 2022 heeft de advocaat van de man aan de rechtbank bericht dat partijen overleg hebben gevoerd en op meerdere punten overeenstemming hebben bereikt. Bij F9-formulier van 17 juni 2022 heeft de advocaat van de vrouw aan de rechtbank bericht dat de weergave door de advocaat van de man van de gemaakte afspraken juist is.
2.9.10.
De rechtbank constateert dat partijen het volgende zijn overeengekomen:
partijen hebben de actuele waarde van de woning onderling vastgesteld op € 505.000,00. Nadere taxatie is niet meer nodig. Zij verzoeken de rechtbank de woning aan de man toe te scheiden onder de verplichting deze binnen drie maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking te doen transporteren en de vrouw daarbij te doen ontslaan uit de hypothecaire verplichtingen. De man dient bij gelegenheid van dit notariële transport de helft van de per datum notarieel transport resterende overwaarde van de woning te voldoen aan de vrouw. de overwaarde zal worden berekend door het bedrag van € 505.000,00 te verminderen met de alsdan openstaande hypotheekschuld(en);
de man dient vanwege toebedeling beleggingen aan hem een bedrag van € 24.804,25 te voldoen aan de vrouw binnen drie maanden na datum inschrijving echtscheidingsbeschikking;
ter zake het vergoedingsrecht van de vrouw vanwege de besteding van privégelden ten behoeve van de gemeenschap zijn partijen overeengekomen dat dit vergoedingsrecht kan worden gesteld op € 20.000,00 zodat de man aan de vrouw een bedrag van 10.000,00 zal voldoen, dit ter vergoeding van alle uitgaven die zij ten behoeve van de gemeenschap vanuit privégelden heeft voldaan. Dit bedrag zal binnen drie maanden na datum inschrijving echtscheidingsbeschikking worden voldaan;
ter zake de inboedel heeft de man de door de vrouw verlangde inboedel aan haar overgedragen. Partijen verlangen op dit punt geen beslissing meer;
de Citroën met kenteken [XX-XXX-X] kan worden toegescheiden aan de vrouw, onder de verplichting om aan de man een bedrag te voldoen van € 1.000,00, te betalen binnen drie maanden na datum inschrijving echtscheidingsbeschikking.
2.9.11.
Partijen hebben verder aangegeven dat er nog discussie is over de peildatum voor de verrekening van de banksaldi op de tot de gemeenschap behorende bankrekeningen. Zij verzoeken de rechtbank daar uitspraak over te doen. Daarnaast hebben partijen geen overeenstemming kunnen bereiken over de toedeling van de gronden in België en evenmin over de eigendomsverhouding/verdeelsleutel. Partijen wensen ook op dit punt een uitspraak van de rechtbank. Ook over de waarde van deze gronden zijn partijen het niet eens. Zij zijn overeengekomen dat zij zelf een nadere taxatie zullen regelen en de nader over te komen waarde alsdan zullen verrekenen.
2.9.12.
De rechtbank zal zich conformeren aan de tussen partijen bereikte overeenstemming en de afspraken vastleggen in de beschikking op de hierna onder de beslissing aangegeven wijze.
2.9.13.
Resterende geschilpunten
2.9.14.
Ter zake de geschilpunten die partijen verdeeld houden overweegt de rechtbank als volgt.
De banksaldi
2.9.15.
Tot de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap behoren volgens opgave van partijen de saldi op de:
  • bankrekening [nummer 1] op naam van de man;
  • InternetSpaarrekening [nummer 2] op naam van de man;
  • InternetSpaarrekening [nummer 3] op naam van de man;
  • bankrekening [nummer 4] op naam van de man;
  • bankrekening [nummer 5] op naam van beide partijen;
  • Spaar-op-maatrekening [nummer 6] op naam van de man;
2.9.16.
De man stelt voorts dat tot de gemeenschap behoren de saldi op de
  • spaarrekening [nummer 7] ;
  • bankrekening [nummer 8] .
welke rekeningen volgens hem op naam van de vrouw staan.
2.9.17.
De vrouw voert verweer en stelt dat deze rekeningen inderdaad op haar naam staan maar dat er sprake is van privé bezittingen. De rechtbank begrijpt deze stelling aldus dat de vrouw van mening is dat de saldi op deze rekeningen geen onderdeel vormen van de huwelijksgoederengemeenschap. Die stelling heeft de man niet betwist en de rechtbank leidt uit hetgeen partijen zijn overeengekomen af dat zij hierover geen beslissing van de rechtbank verlangen.
2.9.18.
Partijen houdt verdeeld de peildatum die dient te gelden voor de omvang van de te verdelen saldi op rekeningen die wel tot de gemeenschap behoren. De peildatum voor de omvang en samenstelling van de huwelijksgoederengemeenschap is de datum van indiening van het verzoek tot echtscheiding, zijnde 8 juli 2019.
De gronden in België
2.9.19.
De vrouw stelt dat haar moeder aan haar in 2013 1/3de deel heeft geschonken van een perceel bouwgrond en 1/3de deel van 2 percelen weiland. Aan deze schenking was, zo stelt de vrouw, een uitsluitingsclausule verbonden. Door de vrouw zijn in 2017 de delen (2/3de) van haar zussen in al deze percelen overgenomen, zodat de vrouw thans 100% eigenaar is van deze percelen. De vrouw verwijst ter zake deze overname van de delen van haar zussen naar productie 7 bij haar verweerschrift op zelfstandige verzoeken. De vrouw stelt dat zij de overname van voormelde aandelen in de gronden heeft betaald met gezamenlijke spaargelden van partijen en dat de man in verband daarmee nog een vordering op de vrouw in privé heeft van ‘zijn’ investering van per saldo 50% van de betaalde overnamesom van € 43.333,33 en derhalve € 21.666,66.
2.9.20.
De man erkent dat 1/3de deel van de percelen aan de vrouw is geschonken en dat op deze schenking een uitsluitingsclausule van toepassing is. De man stelt voorts dat hij en de vrouw de delen van de zussen vervolgens hebben overgenomen. Zij hebben daarvoor aan de zussen met gemeenschapsgeld € 43.333,00 betaald. Deze delen, zo stelt de man, zijn tot de huwelijksgoederengemeenschap gaan behoren. De man en de vrouw zijn beiden voor 50% gerechtigd tot de aangekochte 2/3de delen, zodat de vrouw per saldo gerechtigd is tot 2/3de deel en de man tot 1/3de deel van de onverdeelde percelen tezamen.
De man stelt voorts dat de percelen een landbouwbestemming hebben en een speculatiewaarde: de verwachting is dat deze grond op niet al te lange termijn fors in waarde zal gaan stijgen. De man wenst de grond niet voor de huidige lage grondprijs (landbouw) te verdelen noch te verkopen aan derden, doch te wachten op de bestemmingswijziging (wonen). De man stelt voor om alle gronden aan hem toe te delen dan wel deze geheel aan te kopen en de overbedeling/aankoopwaarde op dit punt nader vast te stellen op € 43.333,00. Dit bedrag is, zo stelt de man, 2/3de van de waarde die partijen en genoemde zussen in 2017 hebben toegekend aan deze percelen in totaal, namelijk € 65.000,00.
De man heeft ter zitting aanvullend gesteld dat, zo begrijpt de rechtbank, niet door partijen tezamen het 2/3de deel van de percelen in eigendom is overgenomen van de zussen van de vrouw maar dat de vrouw haar zussen heeft uitgekocht en dat deze 2/3de delen aan haar zijn overgedragen. Omdat de overgenomen delen van de percelen door de vrouw zijn betaald met gemeenschapsgelden zijn ze volgens de man gemeenschappelijk geworden.
2.9.21.
De rechtbank overweegt als volgt.
Nu partijen in 2004 met elkaar zijn gehuwd zijn op hun huwelijksgemeenschap (hierna: de gemeenschap) van toepassing de artikelen 1:94 e.v. Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) oud.
Door de vrouw is onbetwist gesteld dat buiten de gemeenschap valt haar 1/3de aandeel in drie percelen grond, te weten een perceel bouwland en twee percelen weiland (hierna te noemen: de percelen grond) zoals omschreven in de door de vrouw als productie 7 overgelegde notariële akte van 20 februari 2017.
Tevens heeft de vrouw onbetwist gesteld dat zij in 2017 het 2/3de deel van haar zussen in de percelen grond in eigendom heeft verworven en dat de overnamesom € 43.333,33 bedroeg. Deze overnamesom is door de vrouw, zo staat tussen partijen vast, betaald uit gemeenschappelijke middelen van partijen.
2.9.22.
Op grond van artikel 1:94 lid 2 sub a BW (oud) viel het 1/3de aandeel in de percelen grond dat de vrouw in 2013 in eigendom heeft gekregen buiten de huwelijksgemeenschap van partijen. Anders dan de man heeft gesteld is de rechtbank van oordeel dat de 2/3de delen die de vrouw aansluitend in 2017 heeft verworven in de eigendom van de percelen grond geen deel zijn gaan uitmaken van de huwelijksgemeenschap maar, ondanks het feit dat deze zonder uitsluitingsclausule zijn verkregen en met gemeenschapsgelden zijn voldaan, tevens in uitsluitend eigendom aan de vrouw zijn gaan toebehoren. De rechtbank sluit derhalve aan bij het door de AG in haar conclusie bij het arrest van de Hoge raad van 8 september 2017 (ECLI:NL:PHR:2017:464, voetnoot 34) verwoorde ‘goederenrechtelijke eenheidsbeginsel’. Dit beginsel houdt in dat het niet mogelijk is dat van een goed dat door iemand in het geheel wordt verkregen een gedeelte in een huwelijksgemeenschap valt en een ander gedeelte niet. Dat in tegenstelling tot de situatie dat iemand slechts een aandeel in een goed verkrijgt. In dat geval kan dat deel wel buiten de huwelijksgemeenschap vallen. Ook de Hoge Raad lijkt in voormeld arrest dit eenheidsbeginsel te hanteren. De rechtbank verwijst in dit verband naar een artikel gepubliceerd in WPNR 7198.
Nu de overnamesom die de vrouw in 2017 verschuldigd was aan haar zussen op grond van artikel 1:94 lid 5 aanhef en sub a BW (oud) een privéschuld was van de vrouw die betaald is met gemeenschapsgelden, heeft de gemeenschap op grond van artikel 1:95 lid 1 BW een vergoedingsvordering op de vrouw (récompense). Nu dit vorderingsrecht is ontstaan na
1 januari 2012 betekent dit dat op dit vorderingsrecht de beleggingsleer van toepassing is zoals die is verwoord in artikel 87 lid 2 en 3 BW. Aan de gemeenschap komt een vergoeding toe die een gedeelte beloopt van de waarde van het goed (in dit geval: de percelen grond) op het tijdstip waarop de vrouw de vergoeding aan de gemeenschap voldoet. Dit gedeelte is evenredig aan het uit de gemeenschap afkomstige aandeel in de overnamesom die de vrouw aan haar zussen heeft betaald voor de overname van hun aandelen in de percelen grond. Nu de vrouw de hele overnamesom heeft betaald met gemeenschapsgeld betekent dit dat de vrouw aan de gemeenschap 2/3de deel dient te betalen van de waarde van de percelen grond op de datum van die betaling.
2.9.23.
Ten aanzien van de waarde waartegen de percelen grond in de verdeling dienen te worden betrokken zijn partijen overeengekomen dat zij zelf een nadere taxatie zullen regelen en de nader overeen te komen waarde alsdan zullen verrekenen. Ter zake die waarde overweegt de rechtbank dat uitgegaan dient te worden van de bestemming die de percelen grond op dit moment hebben.
2.9.24.
Nu de percelen voorts, zoals hiervoor is overwogen, in uitsluitend eigendom aan de vrouw toebehoren zal het verzoek van de man om de gronden aan hem toe te delen worden afgewezen.
2.10.
Proceskosten
2.10.1.
Gelet op de aard van de procedure zal de rechtbank bepalen dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd te [plaats] op [datum] ;
3.2.
bepaalt dat het aangehechte en door de griffier gewaarmerkte ouderschapsplan deel uitmaakt van deze beschikking;
3.3.
bepaalt dat de man tegenover de vrouw het recht heeft om in de woning aan het adres [straat en huisnummer] , [postcode] [plaats] te blijven wonen en de tot de inboedel daarvan behorende zaken te blijven gebruiken tot zes maanden na de inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, als hij de woning ten tijde van die inschrijving bewoont;
3.4.
bepaalt dat de man € 2.339,00 per maand dient te betalen aan de vrouw als uitkering tot levensonderhoud, met ingang van de dag van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
3.5.
gelast de wijze van verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap van partijen zoals overwogen onder 2.9;
3.6.
bepaalt dat elke partij de eigen kosten van deze procedure draagt;
3.7.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. S. ter Braak, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 14 september 2022.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden en overeenkomstig artikel 820 lid 2 Rv openlijk bekend is gemaakt.