“Het uitschrijven uit de Basisregistratie Personen door een van de ouders
Voorts heeft u mij gevraagd u te informeren over de mogelijkheid van het geven van toestemming door beide ouders bij het uitschrijven van kinderen naar het buitenland uit de Basisregistratie Personen (BRP, voorheen de GBA).
Ik heb hierover overleg gevoerd met de Minister van Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties die de BRP in portefeuille heeft.
(…) In een bevolkingsadministratie wordt door de overheid een aantal feitelijke gegevens van personen geregistreerd. Voor zover het gaat om ingezetenen (personen met een bestendig adres in een gemeente) is deze registratie altijd dwingend. Dit betekent dat een ingezetene verplicht is bij vertrek uit Nederland daarvan aangifte te doen. Blijft de aangifte van vertrek achterwege dan zal het vertrek, indien dit feitelijk heeft plaatsgevonden, ambtshalve worden opgenomen in de basisregistratie. In het geval van minderjarigen legt de Wet BRP, net als de Wet GBA, de plicht tot het doen van een aangifte bij ieder van de ouders. Aangezien het om wettelijke aangifteverplichtingen (dan wel ambtshalve handelingen) gaat, die inherent zijn aan het voeren van een bevolkingsadministratie, is het
geven van toestemming (door ouders, betrokkene zelf of wie dan ook) per
definitie niet aan de orde. (…)”
13. Het is dus niet vereist dat ook verzoeker als ouder toestemming geeft voor de uitschrijving van [naam] . Vervolgens moet de vraag worden beantwoord of het college [naam] heeft kunnen uitschrijven zonder dat zij en haar moeder daarvoor in persoon bij de gemeente zijn verschenen.
14. Ook in dit verband wijst de voorzieningenrechter op de brief van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 7 april 2014. Hierin is namelijk ook het volgende vermeld:
“Binnen de kaders van de Wet BRP zijn er wel mogelijkheden voor een ambtenaar, die bij een aangifte van vertrek vermoedt dat er iets mis zou kunnen zijn, een signaal af te geven. De handelwijze is daarbij als volgt.
Hoewel de ambtenaar in het kader van de uitvoering van de Wet BRP geen uitvraag mag doen naar redenen van vertrek naar het buitenland (het is immers zijn taak de feitelijke situatie te registreren) kan het niettemin gebeuren dat bij de betrokken ambtenaar, mede naar aanleiding van de verschijning in persoon van degene die vertrekt, het vermoeden rijst of wordt bevestigd dat er sprake is van huwelijksdwang of toekomstige achterlating en in dat kader wellicht ook van kinderontvoering. Om die reden is in het kader van de aangifte van vertrek in bepaalde gevallen een persoonlijke verschijningsplicht in de Wet BRP vastgelegd. De regeling houdt in dat, wanneer niet alle bewoners van hetzelfde adres tegelijkertijd naar het buitenland vertrekken, degenen die wel vertrekken in persoon
moeten verschijnen bij de gemeente om in persoon aangifte van vertrek te doen. Daarbij moeten minderjarige kinderen ook verschijnen. Indien de ambtenaar, mede naar aanleiding van de persoonlijke verschijning, huwelijksdwang of mogelijke achterlating vermoedt, mag hij op basis van de Wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling, zijn
beroepsgeheim doorbreken en zijn vermoedens (doen) melden bij een Steunpunt Huiselijk Geweld.
Deze handelwijze staat beschreven in een recente circulaire over huwelijksdwang en achterlating die ik samen met de Minister van BZK aan gemeenten heb verzonden (…)
Er zal gekeken worden of het mogelijk is de circulaire aan te passen en ook het vermoeden van kinderontvoering daarin op te nemen als mogelijke aanleiding voor een melding aan een Steunpunt Huiselijk Geweld of aan het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling. (…)”
15. De circulaire die wordt genoemd, is de Circulaire Handelwijze bij vermoedens van huwelijksdwang en achterlating, kinderontvoering, uitbuiting, onttrekking van kinderen aan overheidstoezicht en aangifte van geboorte en medische verklaring (hierna: Circulaire). In die Circulaire is omschreven hoe een gemeente moet handelen als, zoals in deze zaak, aangifte van vertrek wordt gedaan door één of meer ingezetenen met hetzelfde woonadres, maar niet voor alle ingezetenen met dat woonadres (paragraaf 3 van de Circulaire: Aangifte van vertrek of verhuizing namens anderen). In die paragraaf is vermeld dat er in zo’n situatie een persoonlijke verschijningsplicht bestaat voor degenen die vertrekken. Ook is hierin het volgende vermeld:
“4. Indien degenen die persoonlijk moeten verschijnen zich niet melden bij het loket, is er wat betreft die personen geen sprake van een aangifte. Volledigheidshalve: dit geldt dus ook wanneer de vertrekker in kwestie zelf de schriftelijke aangifte heeft gedaan.
5. Degenen die niet zijn verschenen, worden in dat geval opgeroepen alsnog te verschijnen.
6. Als een ingeschrevene, al dan niet na een oproep daartoe, niet verschijnt kan dit een signaal zijn voor mogelijke ontvoering of voorgenomen dan wel plaatsgevonden hebbende achterlating van die persoon in het land van herkomst. Overigens kan het zo zijn dat, ook als iemand wel verschijnt, de gedragingen van die persoon aan het loket aanleiding kunnen geven voor een vermoeden van ontvoering of achterlating. Indien het vermoeden bestaat dat aangifte van vertrek wordt gedaan teneinde de ingeschrevenen te onttrekken aan overheidsbemoeienis kan daarvan melding worden gedaan (zie paragraaf 2).
7. Indien een bewoner van het adres op wie de verplichting rust om in persoon te verschijnen wel een schriftelijke aangifte doet van vertrek maar zich niet meldt bij het loket, zal adresonderzoek kunnen uitwijzen dat die persoon feitelijk van het adres is vertrokken. Dit betekent niet dat het vertrek van een ingezetene die niet in persoon is verschenen pas in de BRP zou kunnen worden verwerkt, nadat deze zich alsnog persoonlijk heeft
gemeld. Wordt bijvoorbeeld vastgesteld dat die persoon daadwerkelijk is vertrokken, dan zal het vertrek ambtshalve worden verwerkt in de basisregistratie.
8. Indien na vertrek alsnog, vanuit het buitenland, door of namens betrokkene mededeling van vertrek wordt gedaan (bv. digitaal), kan de inhoud van die mededeling bij een (lopend) onderzoek worden betrokken. Deze mededeling is echter niet te beschouwen als een (verlate) aangifte van vertrek als bedoeld in de Wet BRP, omdat de persoon in kwestie niet in persoon is verschenen. De opneming van het gegeven van vertrek geschiedt in deze gevallen dus ambtshalve. Als datum van vertrek uit Nederland wordt de dag opgenomen waarop van het voornemen tot ambtshalve opneming van gegevens over het vertrek aan de ingeschrevene schriftelijk mededeling is gedaan.”
In paragraaf 4 van de Circulaire is verder nog vermeld dat in de BRP alsnog ambtshalve opneming van het gegeven van het vertrek van deze personen uit Nederland zal moeten plaatsvinden als is vastgesteld dat de betrokken personen inmiddels in het buitenland verblijven, ook al is dat buiten hun wil, omdat de betrokken personen immers feitelijk niet meer in Nederland verblijven.
16. De voorzieningenrechter constateert dat in de regelgeving expliciet aandacht is geweest voor uitschrijving uit de BRP bij mogelijke kinderontvoering. Uit voorgaande overwegingen blijkt dat ook in die situatie de feitelijke situatie leidend is en dat bij daadwerkelijk verblijf in het buitenland uitschrijving zal moeten plaatsvinden, op aangifte of ambtshalve.
17. Uit de hiervoor weergegeven passages van de Circulaire blijkt dat omdat de moeder en [naam] niet in persoon zijn verschenen om aangifte te doen van emigratie, het college de digitale aangifte ten onrechte heeft aangemerkt als aangifte. Het college had [naam] en haar moeder daarom moeten oproepen om in persoon te verschijnen en als zij daar geen gevolg aan zouden geven, had het college hen ambtshalve moeten uitschrijven. In zoverre is sprake van een zorgvuldigheidsgebrek in het bestreden besluit.
De voorzieningenrechter ziet echter aanleiding om dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren. Het college heeft zich immers tijdens de zitting ook op het standpunt gesteld dat als het college de aangifte van vertrek niet opgevolgd zou hebben, zij op grond van artikel 2.21, tweede lid, van de Wet BRP en pagina 11 en 12 van de Circulaire Adresonderzoek BRP gehouden zou zijn om [naam] ambtshalve uit te schrijven. De voorzieningenrechter volgt het college in dit standpunt. In dit geval is immers duidelijk dat [naam] en haar moeder feitelijk niet langer in Nederland, maar in Rusland verblijven en is voldaan aan het bepaalde in artikel 2.21, eerste lid, van de Wet BRP dat een persoon moet worden uitgeschreven uit de BRP als die persoon naar redelijke verwachting gedurende een jaar ten minste twee derde van de tijd buiten Nederland verblijft. Het college heeft [naam] dus terecht uitgeschreven uit de BRP.
18. Uit voorgaande overwegingen volgt ook dat het college geen aanleiding heeft hoeven zien om te wachten met uitschrijven en een aantekening bij de inschrijving van [naam] te plaatsen zolang de teruggeleidingsprocedure loopt. Het college was immers gehouden om [naam] ambtshalve uit te schrijven omdat duidelijk is dat zij ten minste twee derde van een jaar buiten Nederland verblijft.
19. De voorzieningenrechter vindt het ten slotte nog van belang om op te merken dat sprake is van een zeer ingrijpende en vervelende situatie, waarin [naam] zonder toestemming van haar vader in Rusland verblijft. Zoals uit de brief van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en de Circulaire blijkt, is de situatie van uitschrijving uit de BRP bij mogelijke kinderontvoering uitdrukkelijk onder ogen gezien en dient ook in die situatie de feitelijke verblijfplaats te worden geregistreerd. Het college heeft in de omstandigheden van dit geval dan ook geen aanleiding hoeven zien om [naam] niet uit te schrijven.