ECLI:NL:RVS:2021:2575

Raad van State

Datum uitspraak
17 november 2021
Publicatiedatum
17 november 2021
Zaaknummer
202006806/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitschrijving uit de basisregistratie personen en rechtsgevolgen van emigratie

Op 28 mei 2019 heeft het college van burgemeester en wethouders van Gennep de emigratie van [appellant] in de basisregistratie personen (brp) verwerkt. Dit volgde op een aangifte van emigratie die op 23 mei 2019 via de website van de gemeente was ingediend, waarbij een Braziliaans adres als nieuw verblijfadres was opgegeven. [appellant] was het niet eens met deze uitschrijving en heeft bezwaar gemaakt, dat op 2 september 2019 door het college ongegrond werd verklaard. De rechtbank Limburg heeft op 26 november 2020 het beroep van [appellant] tegen deze beslissing ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De rechtbank had overwogen dat de uitschrijving uit de brp een besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat het rechtsgevolgen heeft voor de rechtspositie van [appellant]. De Afdeling is van oordeel dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de uitschrijving op rechtsgevolg is gericht, aangezien deze invloed heeft op de inschrijving van [appellant] in de brp en daarmee op zijn woonadres en eventuele uitkeringen.

De Afdeling heeft vastgesteld dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij zelf geen aangifte van emigratie heeft ingediend. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college mocht uitgaan van de door [appellant] ingediende aangifte. Het hoger beroep van [appellant] is ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd met verbetering van de gronden. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202006806/1/A3.
Datum uitspraak: 17 november 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 26 november 2020 in zaak nr. 19/2776 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Gennep.
Procesverloop
Op 28 mei 2019 heeft het college de emigratie van [appellant] in de basisregistratie personen (hierna: brp) verwerkt.
Bij besluit van 2 september 2019 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 november 2020 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb heeft gesloten.
Overwegingen
Inleiding
1. Op 23 mei 2019 heeft het college, via de website van de gemeente, een aangifte van emigratie ontvangen die met gebruikmaking van een DigiD op naam van [appellant] is ingediend. In de aangifte is een Braziliaans adres opgegeven als nieuw verblijfadres. Het college heeft de aangifte verwerkt in de brp en een bevestiging van de uitschrijving aan [appellant] op het Braziliaanse adres gestuurd. [appellant] is het niet eens met de uitschrijving en wil ingeschreven blijven op een adres in Gennep. Daarom heeft [appellant] tegen de uitschrijving, die op 28 mei 2019 is verwerkt, bezwaar gemaakt. Het college heeft het door [appellant] gemaakte bezwaar bij besluit van 2 september 2019 ongegrond verklaard.
Oordeel rechtbank
2. De rechtbank heeft overwogen dat de uitschrijving uit de brp op rechtsgevolg is gericht omdat de rechtspositie van betrokkene hierdoor wordt beïnvloed. Nu de uitschrijving voldoet aan de vereisten van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, is er sprake van een besluit. Een gelijkstelling met een besluit, zoals opgenomen in artikel 2:60, onder a, van de Wet brp is niet vereist, aldus de rechtbank. De rechtbank heeft verder overwogen dat het college ervan mocht uitgaan dat [appellant] de aangifte zelf heeft ingediend, nu [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij zelf geen aangifte van emigratie heeft ingediend. Het college mocht op basis van die aangifte over gaan tot uitschrijving van [appellant] uit de brp. De rechtbank heeft het beroep daarom ongegrond verklaard.
Hoger beroep
3. [ appellant] heeft de gronden in bezwaar en in beroep als herhaald ingelast. Hij betoogt dat de rechtbank ten onrechte en ongemotiveerd heeft geoordeeld dat de uitschrijving als neergelegd in de beslissing van 28 mei 2019 een besluit behelst als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
Wettelijk kader
4. Artikel 1:3, eerste lid van de Awb luidt:
"1. Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
[…]"
Artikel 2.60 van de Wet brp luidt:
"Een beslissing van het college van burgemeester en wethouders om:
[…]
d. ambtshalve over te gaan tot inschrijving, of tot opneming van gegevens in het geval dat inschrijving of opneming op grond van een aangifte had moeten geschieden;
[…]
wordt gelijkgesteld met een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht."
Beoordeling
5. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat de uitschrijving op rechtsgevolg is gericht. De uitschrijving houdt feitelijk in dat in de brp wordt vermeld dat [appellant] niet langer in de gemeente Gennep woonachtig is en het Braziliaanse adres als huidig adres wordt vermeld. Dat de uitschrijving, zoals de rechtbank heeft overwogen, invloed kan hebben op (de hoogte van) bepaalde uitkeringen, betekent niet dat de uitschrijving daarom rechtsgevolg heeft. De door de rechtbank genoemde gevolgen zijn indirect het gevolg van de uitschrijving en kunnen niet worden aangemerkt als rechtsgevolg daarvan. Artikel 1.7, eerste lid, van de Wet brp bepaalt evenwel dat het bestuursorgaan dat bij de vervulling van zijn taak informatie over een ingeschrevene nodig heeft die in de vorm van een authentiek gegeven beschikbaar is in de basisregistratie, voor die informatie dat gegeven moet gebruiken. Uitschrijving uit de brp heeft tot gevolg dat een bestuursorgaan er niet langer van mag uitgaan dat [appellant] op het woonadres in de gemeente Gennep woonachtig is en er van moet uitgaan dat [appellant] naar Brazilië is geëmigreerd. Dat is een rechtsgevolg van die uitschrijving. Anders dan [appellant] betoogt is een beslissing tot uitschrijving daarom een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Het betoog faalt.
5.1. Voor zover [appellant] in hoger beroep de door hem in bezwaar en in beroep aangevoerde gronden heeft herhaald en ingelast, overweegt de Afdeling dat het hoger beroep in zoverre een niet nader gemotiveerde herhaling betreft. De rechtbank is op die gronden ingegaan. [appellant] heeft in hoger beroep geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist, dan wel onvolledig zou zijn.
Slotsom
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, met verbetering van de gronden, te worden bevestigd.
7. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.
w.g. Daalder
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Sparreboom
Griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 november 2021
195-836.