Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
1.De procedure
2.De beoordeling
3.De beslissing
geenvoorziening open
Rechtbank Oost-Brabant
Op 10 juni 2022 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Oost-Brabant een beslissing genomen op het voorwaardelijk wrakingsverzoek van verzoeker, die als verdachte in een strafzaak met parketnummer 01.338320.21 is aangemerkt. Verzoeker had via zijn raadsman op 28 april 2022 aangegeven dat hij wenste dat de rechter een aantal getuigen zou horen. Tijdens de zitting op 16 mei 2022 was verzoeker niet aanwezig, maar zijn raadsman heeft aangegeven dat als de rechter het horen van getuigen zou weigeren, verzoeker de rechter zou wraaken.
De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat het verzoek van verzoeker een voorwaardelijk wrakingsverzoek betreft. Dit verzoek bevat echter geen feiten of omstandigheden die de rechterlijke onpartijdigheid in gevaar zouden kunnen brengen. De rechtbank wijst erop dat de bepalingen over wraking in het Wetboek van Strafvordering (Sv) niet voorzien in de mogelijkheid tot het indienen van een voorwaardelijk wrakingsverzoek. De rechtbank verwijst naar eerdere beslissingen van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en het College van Beroep voor het bedrijfsleven, die bevestigen dat een dergelijke voorwaardelijke wraking niet mogelijk is.
Daarnaast heeft de Hoge Raad in een eerdere beschikking overwogen dat een rechterlijke beslissing op zich geen grond kan vormen voor wraking. Dit betekent dat de afwijzing van het verzoek tot het horen van getuigen niet kan leiden tot een wrakingsverzoek. De rechtbank concludeert dat het verzoek van verzoeker niet voldoet aan de eisen van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering en daarom niet in behandeling kan worden genomen.
De rechtbank heeft besloten het verzoek niet in behandeling te nemen, en deze beslissing is genomen door de voorzitter en de leden van de wrakingskamer, in aanwezigheid van de griffier. Tegen deze beslissing staat voorziening open.