ECLI:NL:RBOBR:2022:4039

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
10 juni 2022
Publicatiedatum
23 september 2022
Zaaknummer
WR 22/013
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorwaardelijk wrakingsverzoek in strafzaak met verzoeker als verdachte

Op 10 juni 2022 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Oost-Brabant een beslissing genomen op het voorwaardelijk wrakingsverzoek van verzoeker, die als verdachte in een strafzaak met parketnummer 01.338320.21 is aangemerkt. Verzoeker had via zijn raadsman op 28 april 2022 aangegeven dat hij wenste dat de rechter een aantal getuigen zou horen. Tijdens de zitting op 16 mei 2022 was verzoeker niet aanwezig, maar zijn raadsman heeft aangegeven dat als de rechter het horen van getuigen zou weigeren, verzoeker de rechter zou wraaken.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat het verzoek van verzoeker een voorwaardelijk wrakingsverzoek betreft. Dit verzoek bevat echter geen feiten of omstandigheden die de rechterlijke onpartijdigheid in gevaar zouden kunnen brengen. De rechtbank wijst erop dat de bepalingen over wraking in het Wetboek van Strafvordering (Sv) niet voorzien in de mogelijkheid tot het indienen van een voorwaardelijk wrakingsverzoek. De rechtbank verwijst naar eerdere beslissingen van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en het College van Beroep voor het bedrijfsleven, die bevestigen dat een dergelijke voorwaardelijke wraking niet mogelijk is.

Daarnaast heeft de Hoge Raad in een eerdere beschikking overwogen dat een rechterlijke beslissing op zich geen grond kan vormen voor wraking. Dit betekent dat de afwijzing van het verzoek tot het horen van getuigen niet kan leiden tot een wrakingsverzoek. De rechtbank concludeert dat het verzoek van verzoeker niet voldoet aan de eisen van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering en daarom niet in behandeling kan worden genomen.

De rechtbank heeft besloten het verzoek niet in behandeling te nemen, en deze beslissing is genomen door de voorzitter en de leden van de wrakingskamer, in aanwezigheid van de griffier. Tegen deze beslissing staat voorziening open.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK OOST-BRABANT

Wrakingskamer
zaaknummer: WR 22/013
Beslissing van 10 juni 2022
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker], wonende te [woonplaats]
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot de wraking van
mr. P.J. Appelhof,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

Verzoeker is verdachte in de strafzaak met parketnummer 01.338320.21. De rechter behandelt deze strafzaak.
Bij brief van 28 april 2022 heeft verzoekers raadsman aangegeven dat verzoeker wenst dat de rechter een aantal in de brief genoemde getuigen hoort.
De strafzaak is behandeld op de zitting van 16 mei 2022. Verzoeker is niet naar de zitting gekomen. Zijn raadsman heeft gezegd dat als de rechter het horen van getuigen weigert, verzoeker hem wraakt.

2.De beoordeling

2.1
Artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) bepaalt dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
2.2
De rechtbank stelt vast dat het verzoek van verzoeker een voorwaardelijk geformuleerd wrakingsverzoek betreft. Het verzoek bevat geen (andere) feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
2.3
De bepalingen over wraking in Sv, evenmin als die in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) voorzien in de mogelijkheid tot het doen van een voorwaardelijk wrakingsverzoek. De rechtbank wijst op de beslissingen van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 17 april 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1396) en van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) van 26 april 2021 (ECLI:NL:CBB:2021:475).
2.4
De Hoge Raad (HR) heeft in de beschikking van 31 januari 2020 (ECLI:NL:HR:2020:155) overwogen dat een rechterlijke beslissing als zodanig geen grond kan vormen voor wraking. Een wrakingsverzoek kan daarom niet met succes worden gedaan op de grond dat een door die rechter nog te nemen beslissing een bepaalde inhoud heeft. Hieruit volgt dat de afwijzing door de rechter van het verzoek tot het horen van getuigen niet, ook niet voorwaardelijk, een grond voor wraking kan zijn. Het wrakingsverzoek zelf berust ook niet op een andere grond dan op de inhoud van de nog te nemen beslissing op het verzoek getuigen te horen.
2.5
Dit betekent dat het verzoek geen wrakingsverzoek is in de zin van artikel 512 Wetboek van Strafvordering (Sv) en het verzoek niet als wrakingsverzoek in behandeling kan worden genomen.

3.De beslissing

De rechtbank neemt het verzoek niet in behandeling.
Deze beslissing is gegeven op 10 juni 2022 door mr. J.M.J Godrie, voorzitter, mr. F.E. Roll en mr. J.O.Y. Elagab, leden, in aanwezigheid van mr. J.R. Leegsma, griffier.
De voorzitter
De griffier is verhinderd de beslissing te ondertekenen.
Tegen deze beslissing staat
geenvoorziening open