In deze zaak, die voor de Rechtbank Oost-Brabant is behandeld, betreft het een kort geding waarin de vrouw (eiseres in conventie) de man (gedaagde in conventie) vordert tot nakoming van een omgangsregeling voor de zomervakantie, zoals vastgelegd in een eerdere beschikking van de rechtbank Den Haag. De vrouw stelt dat de man zich niet houdt aan de afspraken over de verdeling van de zomervakantie, wat haar heeft gedwongen om haar eigen vakantieplannen te annuleren. De man daarentegen voert aan dat er geen duidelijke afspraken zijn gemaakt over de zomervakantie en dat de vrouw niet heeft gereageerd op zijn eerdere voorstellen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw haar vordering niet voldoende heeft onderbouwd en dat de man niet verplicht was om zijn plannen aan te passen zonder een rechterlijke uitspraak die hem daartoe verplichtte. De vordering van de vrouw wordt afgewezen, en zij wordt veroordeeld in de proceskosten. In reconventie vordert de man ook nakoming van de beschikking, maar deze vordering wordt eveneens afgewezen, met compensatie van de proceskosten tussen partijen.