ECLI:NL:RBOBR:2022:3476

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
23 augustus 2022
Publicatiedatum
22 augustus 2022
Zaaknummer
21/1802
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhavingseis tegen varkenshouderij wegens witte aanslag op dak van bedrijfsgebouwen

In deze zaak heeft eiser, een ondernemer met een pluimvee- en paardenhouderij, een verzoek ingediend om handhaving tegen een varkenshouderij in de nabijheid, vanwege een witte aanslag op het dak van zijn bedrijfsgebouwen. Deze aanslag is ontstaan door een luchtwasser die in werking is en voldoet aan de vergunningseisen. Eiser stelt dat de luchtwasser niet goed functioneert en dat de witte aanslag schadelijk is voor zijn gebouwen en het milieu. De rechtbank heeft vastgesteld dat de luchtwasser conform de vergunning is gerealiseerd en dat het vereiste rendement wordt behaald. Eiser heeft echter betoogd dat er onvoldoende onderzoek is gedaan naar de gevolgen van de witte aanslag op zijn gebouwen. De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende heeft onderbouwd dat de witte aanslag geen nadelige gevolgen voor het milieu heeft en dat er geen verder onderzoek is gedaan naar de samenstelling van de aanslag onder verschillende weersomstandigheden. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen zes weken opnieuw te beslissen op het bezwaar van eiser. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 21/1802

uitspraak van de meervoudige kamer van 23 augustus 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. J. van Groningen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bernheze, verweerder,
(gemachtigden: mr. M. de Laat en M. Migchelbrink).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[bedrijf]., te [vestigingsplaats] (gemachtigde: mr. J.J.J. de Rooij).

Procesverloop

Met het besluit van 7 februari 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om handhavend op te treden met betrekking tot de inrichting van derde-partij op het perceel [adres] te [woonplaats] toegewezen. Verweerder heeft daarbij aan derde-partij lasten onder dwangsom opgelegd met betrekking tot drie overtredingen binnen de inrichting.
Met het besluit van 22 mei 2017 heeft verweerder dit besluit ten aanzien van één overtreding gewijzigd.
Na de uitspraak van de rechtbank op het beroep van eiser tegen de beslissing op zijn bezwaar tegen het primaire besluit [1] en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) op het tegen de rechtbankuitspraak ingestelde hoger beroep [2] heeft verweerder met het besluit van 29 juni 2021 (het bestreden besluit) opnieuw op het bezwaar van eiser beslist. Verweerder heeft daarbij het bezwaar van eiser gedeeltelijk gegrond verklaard, het primaire besluit in stand gelaten en de motivering daarvan aangevuld.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 maart 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en [naam] . Verweerder en derde-partij zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden.

Overwegingen

Feiten
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten:
  • Derde-partij exploiteert een varkenshouderij op het adres [adres] te [woonplaats] .
  • Eiser woont op het perceel [adres] te [woonplaats] en drijft op dat perceel en het perceel [adres] een pluimvee- en paardenhouderij. De bedrijfsbebouwing van eiser ligt gedeeltelijk vlak naast de stallen van de varkenshouderij van derde-partij.
  • Op 11 oktober 2011 heeft verweerder voor de inrichting van derde-partij een revisievergunning (omgevingsvergunning voor de activiteit milieu) verleend voor - onder meer - het houden van 380 vleesvarkens in stal 7. Deze stal is aangesloten op een chemische luchtwasser van het type BWL 2005.01.V2 met een ammoniakemissiereductie van 70%. De uitlaat van de luchtwasser op stal 7 ligt naast het dak van één van de bedrijfsgebouwen van eiser.
  • Op 19 januari 2016 heeft verweerder aan derde-partij een veranderingsvergunning (omgevingsvergunning voor de activiteit milieu) verleend voor - onder meer - het anders uitvoeren van de opslagen voor spuiwater. Op 9 februari 2016 heeft derde-partij een melding gedaan op grond van het Activiteitenbesluit voor het plaatsen van een tweede druppelvanger in de luchtwasser op stal 7.
  • Op 28 juli 2016 heeft eiser verweerder verzocht op te treden tegen de aanhoudende overlast van de inrichting van derde-partij, in het bijzonder van de slecht werkende chemische luchtwasser binnen de inrichting van derde-partij, het ontbreken van een opslagsilo voor spuiwater en losse stukken asbest op het dak van stal 7.
  • Op 7 september 2016 hebben toezichthouders van de Omgevingsdienst Brabant-Noord (omgevingsdienst) binnen de inrichting een controle uitgevoerd. Daarbij is geconstateerd dat de vergunde spuiwatersilo ten noorden van stal 7 nog niet was opgericht en de voor de luchtwasser op stal 7 vereiste debietmeting ontbrak. Daarnaast zijn asbestverdachte stukjes golfplaat en mos aangetroffen op de vloer naast stal 7.
  • Op 7 februari 2017 heeft verweerder derde-partij, onder oplegging van dwangsommen, gelast om de inrichting in overeenstemming te brengen met de voor de inrichting verleende omgevingsvergunningen door plaatsing van een spuiwatersilo, een debietmeter met laagdebietalarmering op de luchtwasser van stal 7 en, naar aanleiding van aangetroffen asbestdeeltjes in het gangpad tussen stal 7 en de naastgelegen opstal van eiser, een asbestinventarisatie uit te laten voeren door een daartoe gecertificeerd bedrijf. Met het besluit van 22 mei 2017 heeft verweerder de eis dat het asbestinventarisatieonderzoek moet worden uitgevoerd door een daartoe gecertificeerd bedrijf laten vallen.
  • Na hercontroles van de inrichting op 15 juni 2017 en 21 juli 2017 en een aanvullend onderzoek naar de werking van de luchtwasser op stal 7 in november 2017 heeft verweerder in zijn beslissing op bezwaar van 15 februari 2018 vastgesteld dat de overtredingen zijn beëindigd en dat verder onderzoek aan de luchtwasser bij stal 7 heeft uitgewezen dat deze naar behoren functioneert. In afwijking van het advies van de gemeentelijke bezwarencommissie, heeft verweerder geen nader onderzoek ingesteld naar de geconstateerde witte uitslag op het dak van een gebouw van eiser nabij de luchtwasser op stal 7.
  • In haar uitspraak van 23 augustus 2019 heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder derde-partij geen aanvullende last onder dwangsom hoefde op te leggen voor overtreding van afdeling 3.5 van het Activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteitenbesluit), of artikel 2.1, eerste lid onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Volgens de rechtbank heeft verweerder het rendement van de luchtwasser uitgebreid onderzocht en heeft verweerder de kritiek van eiser op dat rendementsonderzoek voldoende weerlegd. De rechtbank heeft hierbij verwezen naar het advies van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (StAB) van 31 januari 2018, waarin staat dat de luchtwasser in werking is overeenkomstig de eisen van het Activiteitenbesluit. Volgens de rechtbank is verweerder wel ondeugdelijk gemotiveerd afgeweken van het commissie-advies door geen onderzoek te doen naar de witte uitslag. Verweerder had volgens de rechtbank de samenstelling van de witte uitslag moeten onderzoeken om na te gaan of afdeling 2.3 van het Activiteitenbesluit werd overtreden, dan wel om na te gaan of aanleiding bestond tot het opleggen van maatwerkvoorschriften. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat de StAB niet uitsloot dat de witte uitslag werd veroorzaakt door de luchtwasser. De rechtbank oordeelde verder dat verweerder wel voldoende onderzoek had gedaan naar de gesteldheid van het dak van stal 7, in aanmerking genomen dat ook de StAB geen beschadigingen van dat dak had waargenomen.
  • De Afdeling heeft in haar uitspraak van 17 maart 2021 overwogen dat de StAB geen relatie aanwezig heeft geacht tussen de situering en uitstroomhoogte van de luchtwasser enerzijds en het rendement van de luchtwasser anderzijds. Verder is de luchtwasser vergund met de toenmalige situering en uitstroomhoogte. Volgens de Afdeling wordt artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wabo dan ook niet door die situering en uitstroomhoogte van de luchtwasser op stal 7 overtreden. Volgens de Afdeling zou de vraag of er een verband bestaat tussen de situering en uitstroomhoogte van de luchtwasser enerzijds en de witte uitslag op het dak van eiser anderzijds, voor zover die vraag beantwoording zou behoeven, aan de orde kunnen komen bij het onderzoek waarvan de rechtbank onbestreden heeft geoordeeld dat dat nog moest plaatsvinden.
  • Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
Het bestreden besluit
2.1
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat, gelet op de verrichte onderzoeken en de uitspraken van de rechtbank en de Afdeling, vast staat dat de luchtwasser conform de vergunning is gerealiseerd en in werking is en dat het vereiste rendement wordt behaald. Verweerder ziet geen aanleiding om op deze onderdelen tot een ander besluit te komen.
2.2
Verweerder heeft op 1 april 2021, door het Bureau Milieumetingen van de Omgevingsdienst, wel een onderzoek laten uitvoeren naar de witte uitslag op het dak van bedrijfsgebouwen van eiser. Op een vijftal locaties op de daken van de aanwezige bedrijfsgebouwen zijn veegmonsters genomen. Uit het analysecertificaat blijkt dat alle monsters ammonium en sulfaat bevatten. Hiermee is het volgens verweerder aannemelijk dat de witte aanslag afkomstig kan zijn uit de chemische luchtwasser. Volgens verweerder staat hiermee echter niet vast dat in strijd wordt gehandeld met afdeling 2.3 van het Activiteitenbesluit, omdat in deze afdeling alleen uitstootnormen vanuit emissiepunten zijn opgenomen, maar geen normen voor depositie op oppervlakken (van, in dit geval, een dak).
Verweerder merkt in het bestreden besluit verder op dat hij het niet nodig vindt om maatwerkvoorschriften vast te stellen.
Beoordeling van de zaak
3.1
Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder geen, althans geen juiste uitvoering heeft gegeven aan de uitspraak van de rechtbank van 23 augustus 2019. Volgens eiser is de witte aanslag een gevolg van de omstandigheid dat de luchtwasser(s) niet conform de verleende vergunning zijn gerealiseerd en in werking zijn en het vereiste rendement niet wordt gehaald. Volgens eiser had het onderzoek zich hierop moeten richten. Dat de luchtwassers niet conform de vergunning in werking zijn, wordt volgens eiser bevestigd door de naar aanleiding van een controle op 4 mei 2021 door verweerder aan derde-partij gezonden brief, waarin geconstateerde overtredingen zijn vermeld, en het voornemen tot het opleggen van een dwangsom van 10 mei 2021.
3.2
Volgens verweerder functioneert de luchtwasser op stal 7 naar behoren. Dit is volgens verweerder door de rechtbank en de Afdeling bevestigd. De witte aanslag op het dak van de bedrijfsgebouwen van eiser kan dan ook geen gevolg zijn van het slecht functioneren van de luchtwasser. Nader onderzoek was dan ook niet nodig.
3.3
De rechtbank constateert dat eiser in het beroepschrift spreekt over de luchtwassers die niet conform de vergunning in werking zouden zijn. De rechtbank roept in herinnering dat het verzoek om handhaving betrekking had op onder meer de aanhoudende overlast die eiser van de inrichting stelde te ondervinden, in het bijzonder van de slecht werkende chemische luchtwasser binnen de inrichting van derde-partij, het ontbreken van een opslagsilo voor spuiwater en losse stukken asbest op het dak van stal 7. Het geschil heeft, tot en met de uitspraak van de Afdeling, nimmer betrekking gehad op een verzoek om handhaving ten aanzien van de luchtwassers van andere stallen. Eiser heeft in beroep de reikwijdte van zijn verzoek uitgebreid, wat in deze stand van de procedure niet meer is toegestaan. Het al dan niet voldoen van de luchtwassers van de andere stallen dan die van stal 7 kunnen in deze procedure dan ook niet aan de orde zijn. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraken van de Afdeling van 6 juli 2022 [3] en 7 april 2021 [4] .
3.4
Met betrekking tot de vraag of de rechtbank nader onderzoek naar de werking van de luchtwasser op stal 7 noodzakelijk achtte, overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank heeft in haar uitspraak van 23 augustus 2019 over de luchtwasser op stal 7 overwogen dat volgens de StAB de witte uitslag zou kunnen worden veroorzaakt door een chemische reactie tussen ammoniak en zwavelzuur in de luchtwasser. Dit leidt tot ammoniumzout dat in nevel vanuit de luchtwasser zou kunnen worden verspreid op het dak van het gebouw van eiser. Aantasting van het betreffende dak zou kunnen worden veroorzaakt door zure nevel vanuit de luchtwasser. Ook heeft de rechtbank geoordeeld dat, gelet op het advies van de StAB, niet aannemelijk is dat de luchtwasser in werking is in strijd met afdeling 3.5 van het Activiteitenbesluit of in strijd met de verleende omgevingsvergunning.
3.5
De Afdeling heeft in haar uitspraak van 17 maart 2021 geen aanleiding gezien om het hoger beroep van eiser op dit punt te honoreren. Hiermee staat in rechte vast dat de luchtwasser niet in strijd met afdeling 3.5 van het Activiteitenbesluit of in strijd met de verleende omgevingsvergunning in werking was. Hiermee staat ook vast dat de witte aanslag op het dak geen gevolg is van de onjuiste werking van de luchtwasser op stal 7. De rechtbank deelt dan ook niet de opvatting van eiser dat het onderzoek naar de witte aanslag mede betrekking had moeten hebben op het niet in overeenstemming met de omgevingsvergunning gebruiken van de luchtwasser en op het niet behalen van het rendement ervan. Verweerder heeft het bestreden besluit in zoverre niet onzorgvuldig voorbereid door verder onderzoek achterwege te laten.
Dit betoog van eiser faalt.
4.1
Volgens eiser heeft verweerder de samenstelling van de witte aanslag op zijn gebouwen weliswaar onderzocht, maar ten onrechte getoetst aan paragraaf 4.8.10 van het Activiteitenbesluit. Volgens de uitspraak van de rechtbank van 23 augustus 2019 kan het niet de bedoeling zijn dat een witte uitslag op naastgelegen terreinen zomaar wordt toegelaten. Als zou worden voldaan aan de artikelen 2.97 tot en met 3.103 van de Activiteitenregeling, zou van een depositie geen sprake mogen zijn.
Eiser betwist verweerders opvatting dat niet aannemelijk is dat de witte aanslag op het dak tot nadelige gevolgen voor het milieu leidt. De depositie kan gevolgen hebben voor de gezondheid en kan leiden tot aantasting van onderdelen van gebouwen en machines. De witte aanslag lost niet volledig op met een regenbui. De randen van dakplaten op het dak en een in een goot liggende steen zijn ernstig aangetast.
Verweerder weigert ten onrechte maatwerkvoorschriften op te leggen. Dat de luchtwasser in 2024 moet worden vervangen, acht eiser onvoldoende reden om geen maatregelen te treffen. Het opleggen van maatwerkvoorschriften, waarbij bijvoorbeeld een gewijzigde uitstroomhoogte wordt voorgeschreven, is zeker niet onevenredig bezwarend. Eiser wijst nogmaals op het tekortschieten van de werking van de luchtwassers.
4.2
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de resultaten van de onderzoeken naar de samenstelling van de veegmonsters van het dak door het Bureau Milieumetingen uitwijzen dat er op het dak van eisers bedrijfsgebouw ammoniumdepositie plaatsvindt, maar dat het aannemelijk is dat de stof die door verdamping achterblijft bij regenbuien zal oplossen en dat het regenwater dat naar de bodem gaat of in een regenwaterbassin wordt opgevangen slechts lage concentraties ammoniumsulfaat zal bevatten.
In het verweerschrift heeft verweerder hieraan toegevoegd dat eiser weliswaar stelt dat er nadelige gevolgen zullen zijn voor het milieu, maar dat hij dit niet anderszins, aan de hand van eigen onderzoeken, heeft onderbouwd.
Verweerder acht handhavend optreden dan wel het aan de vergunning verbinden van maatwerkvoorschriften niet opportuun, omdat:
- de resultaten van de het onderzoek naar de samenstelling van de witte aanslag in veegmonsters van het dak weliswaar uitwijst dat deze afkomstig kan zijn van de luchtwasser op stal 7, maar aannemelijk is dat het regenwater dat van het dak van het nabijgelegen bedrijfsgebouw van eiser afstroomt slechts lage concentraties ammoniumsulfaat zal bevatten met beperkte gevolgen voor het milieu;
- evenmin vast staat dat het wijzigen van de uitstroomhoogte een oplossing
vormt en
- derde-partij binnen twee jaar sowieso aanpassingen aan de luchtwasser zal moeten doorvoeren.
4.3
De rechtbank heeft in de gedingstukken geen aanwijzing gevonden voor een toetsing door verweerder aan paragraaf 4.8.10 van het Activiteitenbesluit. Wat eiser hierover zegt, berust dan ook op een onjuiste lezing van het bestreden besluit.
Verder staat, zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, vast dat de witte aanslag op het dak geen gevolg is van de onjuiste werking van de luchtwasser op stal 7. De rechtbank gaat dan ook voorbij aan de opmerkingen die eiser en verweerder - in het verweerschrift - hierover maken.
In zoverre faalt eisers betoog.
4.4
De rechtbank heeft in haar uitspraak van 23 augustus 2019 geoordeeld dat, gelet op het StAB-advies, er een reële aanwijzing bestaat dat de witte uitslag op het dak afkomstig is van de luchtwasser bij stal 7. Volgens de rechtbank kan het niet de bedoeling zijn dat een witte aanslag op naastgelegen terreinen zomaar wordt toegelaten. Verweerder had de samenstelling daarvan moeten onderzoeken, om na te gaan of afdeling 2.3 van het Activiteitenbesluit werd overtreden. Bovendien zou die samenstelling aanleiding kunnen zijn om maatwerkvoorschriften op te leggen op basis van artikel 2.1, eerste lid, van het Activiteitenbesluit.
Inmiddels is, uit het onderzoek van het Bureau Milieumetingen, komen vast te staan dat de witte aanslag daadwerkelijk afkomstig is van de luchtwasser van stal 7.
Gelet op de door de rechtbank gegeven opdracht en in aanmerking nemende dat de witte aanslag op eisers bedrijfsgebouwen een gevolg is van de activiteiten van derde-partij, ligt het niet voor de hand van eiser te verlangen dat hij aannemelijk maakt dat die witte aanslag nadelige gevolgen voor het milieu heeft.
Verweerder heeft weliswaar laten onderzoeken wat de samenstelling van de witte aanslag is, maar niet wat, onder diverse weersomstandigheden, de gevolgen van deze aanslag op de bedrijfsgebouwen van eiser zijn. Verweerder heeft slechts aangenomen dat de witte aanslag geen nadelige gevolgen voor het milieu heeft. Waarop verweerder deze conclusie baseert is onduidelijk gebleven. Deze onduidelijkheid leidt ertoe dat ook geen conclusies kunnen worden getrokken ten aanzien van de noodzaak om, ter voorkoming van nadelige gevolgen voor het milieu, handhavend op te treden of in een separaat besluit maatwerkvoorschriften te stellen. Verweerder heeft hiermee niet aan de door de rechtbank gegeven opdracht voldaan. Het besluit is hiermee onzorgvuldig voorbereid en genomen.
4.5
In dit verband overweegt de rechtbank dat de StAB, in haar advies van 31 januari 2018, heeft opgemerkt dat de luchtwasser zich bevindt in een hoek tussen stal 7 en een bedrijfsgebouw van eiser, naast enkele silo's, zodat de luchtwasser aan drie zijden wordt afgeschermd. De uitstroomhoogte van de gereinigde lucht is bovendien net iets hoger dan de goothoogte van stal 7 en ongeveer gelijk aan de goothoogte van het bedrijfsgebouw van eiser. Hierdoor kan er geen sprake zijn van een goede verspreiding van de gereinigde lucht. Dit kan, in combinatie met een zeer lage uittreesnelheid, de witte afzetting verklaren. Volgens de StAB zou de verspreiding wellicht kunnen worden verbeterd door de uitstroomhoogte te verhogen naar ten minste de hoogte van de nok van het bedrijfsgebouw van eiser.
Of deze optie kan worden gerealiseerd en wat dat voor gevolgen heeft voor de inrichting, heeft verweerder echter niet onderzocht. Bij beantwoording van de vraag of handhavend optreden onevenredig is, dan wel of in een apart besluit maatwerkvoorschriften zouden moeten worden opgelegd, moet verweerder wel alle feiten en omstandigheden in kaart brengen. Hierbij hoort ook dat verweerder het bestaan (en zo ja, de mate) van de nadelige gevolgen voor het milieu door de witte aanslag goed onderzoekt en onderbouwt. Overigens mag verweerder bij deze afweging wel de omstandigheid betrekken dat aan de vergunde situatie wordt voldaan en dat de chemische luchtwasser naar verwachting op 1 januari 2024 moet zijn vervangen en aangepast. Verweerder heeft echter onvoldoende gemotiveerd dat reeds daarom handhavend optreden onevenredig is, of dat het niet nodig is om maatwerkvoorschriften te stellen.
Het betoog van eiser slaagt in zoverre.
5.1
Volgens eiser heeft verweerder in het bestreden besluit erkend dat er vijf restanten van asbestverdacht materiaal op het dak van het bedrijfsgebouw van [adres] lagen. In plaats van te stellen dat aannemelijk is dat dit afkomstig is van de dakplaten van de stal op het adres [adres] , had verweerder onderzoek naar de herkomst daarvan moeten doen. Het kan niet anders dan dat deze restanten van het nabijgelegen asbesthoudend dak afkomstig moeten zijn, nu het dak tal van beschadigde dakplaten bevat.
5.2
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de opdracht van de rechtbank tot het nemen van een nieuw besluit geen betrekking had op het onderdeel asbest. Deze kwestie was dan ook afgerond met de eerdere beroepsprocedure die heeft geleid tot de uitspraak van de rechtbank van 23 augustus 2019.
Los daarvan heeft verweerder betoogd dat bij de laatste controles geen asbestverdacht materiaal in het gangpad naast het perceel van eiser is aangetroffen, maar wel asbestrestanten op het dak van eiser. Volgens verweerder kan, gelet op de analyseresultaten, niet zonder meer worden gesteld dat deze restanten van het dak van de varkenshouderij op het adres [adres] afkomstig zijn, waardoor de derde-partij niet als overtreder van enig wettelijk voorschrift kan worden aangemerkt. De aanwezigheid van asbestrestanten op het dak, gelet op de ligging van dit materiaal, leidt op zichzelf niet tot een gevaarlijke situatie die handhavend optreden rechtvaardigt.
5.3
De rechtbank heeft wat eiser had aangevoerd over de aanwezigheid van asbesthoudend materiaal uitdrukkelijk en zonder voorbehoud verworpen in haar uitspraak van 23 augustus 2019. Eiser heeft hoger beroep ingesteld en onder meer een beroepsgrond gericht tegen het door de rechtbank gegeven oordeel op dit punt. De Afdeling heeft in haar genoemde uitspraak van 17 maart 2021, de uitspraak van de rechtbank bevestigd, voor zover het dit punt betreft. Het oordeel van de rechtbank over de aanwezigheid van asbesthoudend materiaal is daarmee onherroepelijk geworden.
De omstandigheid dat er op 14 juni 2021 vijf restanten van asbestverdacht materiaal op het dak van het bedrijfsgebouw op het adres [adres] zijn aangetroffen, kan alleen al om die reden niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit, nog los van de omstandigheid dat uit een in opdracht van verweerder uitgevoerde analyse is gebleken dat deze restanten van een andere samenstelling zijn dan het materiaal van het dak van stal 7 op het perceel van derde-partij. Het had op de weg van eiser gelegen om opnieuw om handhaving te verzoeken.
Dit betoog faalt.
Conclusie
4. Uit wat de rechtbank in de rechtsoverwegingen 4.4 en 4.5 heeft overwogen, volgt dat het beroep gegrond is. Het bestreden besluit zal worden vernietigd.
5. De rechtbank zal verweerder opdragen om, met inachtneming van deze uitspraak, binnen zes weken na verzending van deze uitspraak opnieuw op het bezwaar van eiser te beslissen.
6. Omdat het bestreden besluit zal worden vernietigd, zal verweerder het door eiser betaalde griffierecht moeten vergoeden.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser. Deze worden, met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht, vastgesteld op € 1.518,00, voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 759,00, wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op om binnen zes weken na verzending van dit besluit en met inachtneming van de uitspraak opnieuw op het bezwaar van eiser te beslissen;
  • bepaalt dat verweerder eiser het door hem betaalde griffierecht van € 181,00 moet vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J. de Lange, voorzitter, en mr. M.J.H.M. Verhoeven en mr. W. Heijninck, leden, in aanwezigheid van mr. A.F. Hooghuis, griffier. De uitspraak is in het openbaar uitgesproken op 23 augustus 2022.
De griffier is verhinderd om voorzitter
de uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Bent u het niet met deze uitspraak eens, dan kunt u een hoger beroepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. In het hoger beroepschrift legt u uit waarom u het niet met de uitspraak eens bent. Het hoger beroepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Deze datum ziet u hierboven.

Voetnoten

1.Uitspraak van 23 augustus 2019 (ECLI:NL:RBOBR:2019:4904).
2.Uitspraak van 17 maart 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:568).