Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
uitspraak van de meervoudige kamer van 23 augustus 2022 in de zaak tussen
[eiser] , te [woonplaats] , eiser,
[bedrijf]., te [vestigingsplaats] (gemachtigde: mr. J.J.J. de Rooij).
Procesverloop
Overwegingen
- Derde-partij exploiteert een varkenshouderij op het adres [adres] te [woonplaats] .
- Eiser woont op het perceel [adres] te [woonplaats] en drijft op dat perceel en het perceel [adres] een pluimvee- en paardenhouderij. De bedrijfsbebouwing van eiser ligt gedeeltelijk vlak naast de stallen van de varkenshouderij van derde-partij.
- Op 11 oktober 2011 heeft verweerder voor de inrichting van derde-partij een revisievergunning (omgevingsvergunning voor de activiteit milieu) verleend voor - onder meer - het houden van 380 vleesvarkens in stal 7. Deze stal is aangesloten op een chemische luchtwasser van het type BWL 2005.01.V2 met een ammoniakemissiereductie van 70%. De uitlaat van de luchtwasser op stal 7 ligt naast het dak van één van de bedrijfsgebouwen van eiser.
- Op 19 januari 2016 heeft verweerder aan derde-partij een veranderingsvergunning (omgevingsvergunning voor de activiteit milieu) verleend voor - onder meer - het anders uitvoeren van de opslagen voor spuiwater. Op 9 februari 2016 heeft derde-partij een melding gedaan op grond van het Activiteitenbesluit voor het plaatsen van een tweede druppelvanger in de luchtwasser op stal 7.
- Op 28 juli 2016 heeft eiser verweerder verzocht op te treden tegen de aanhoudende overlast van de inrichting van derde-partij, in het bijzonder van de slecht werkende chemische luchtwasser binnen de inrichting van derde-partij, het ontbreken van een opslagsilo voor spuiwater en losse stukken asbest op het dak van stal 7.
- Op 7 september 2016 hebben toezichthouders van de Omgevingsdienst Brabant-Noord (omgevingsdienst) binnen de inrichting een controle uitgevoerd. Daarbij is geconstateerd dat de vergunde spuiwatersilo ten noorden van stal 7 nog niet was opgericht en de voor de luchtwasser op stal 7 vereiste debietmeting ontbrak. Daarnaast zijn asbestverdachte stukjes golfplaat en mos aangetroffen op de vloer naast stal 7.
- Op 7 februari 2017 heeft verweerder derde-partij, onder oplegging van dwangsommen, gelast om de inrichting in overeenstemming te brengen met de voor de inrichting verleende omgevingsvergunningen door plaatsing van een spuiwatersilo, een debietmeter met laagdebietalarmering op de luchtwasser van stal 7 en, naar aanleiding van aangetroffen asbestdeeltjes in het gangpad tussen stal 7 en de naastgelegen opstal van eiser, een asbestinventarisatie uit te laten voeren door een daartoe gecertificeerd bedrijf. Met het besluit van 22 mei 2017 heeft verweerder de eis dat het asbestinventarisatieonderzoek moet worden uitgevoerd door een daartoe gecertificeerd bedrijf laten vallen.
- Na hercontroles van de inrichting op 15 juni 2017 en 21 juli 2017 en een aanvullend onderzoek naar de werking van de luchtwasser op stal 7 in november 2017 heeft verweerder in zijn beslissing op bezwaar van 15 februari 2018 vastgesteld dat de overtredingen zijn beëindigd en dat verder onderzoek aan de luchtwasser bij stal 7 heeft uitgewezen dat deze naar behoren functioneert. In afwijking van het advies van de gemeentelijke bezwarencommissie, heeft verweerder geen nader onderzoek ingesteld naar de geconstateerde witte uitslag op het dak van een gebouw van eiser nabij de luchtwasser op stal 7.
- In haar uitspraak van 23 augustus 2019 heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder derde-partij geen aanvullende last onder dwangsom hoefde op te leggen voor overtreding van afdeling 3.5 van het Activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteitenbesluit), of artikel 2.1, eerste lid onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Volgens de rechtbank heeft verweerder het rendement van de luchtwasser uitgebreid onderzocht en heeft verweerder de kritiek van eiser op dat rendementsonderzoek voldoende weerlegd. De rechtbank heeft hierbij verwezen naar het advies van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (StAB) van 31 januari 2018, waarin staat dat de luchtwasser in werking is overeenkomstig de eisen van het Activiteitenbesluit. Volgens de rechtbank is verweerder wel ondeugdelijk gemotiveerd afgeweken van het commissie-advies door geen onderzoek te doen naar de witte uitslag. Verweerder had volgens de rechtbank de samenstelling van de witte uitslag moeten onderzoeken om na te gaan of afdeling 2.3 van het Activiteitenbesluit werd overtreden, dan wel om na te gaan of aanleiding bestond tot het opleggen van maatwerkvoorschriften. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat de StAB niet uitsloot dat de witte uitslag werd veroorzaakt door de luchtwasser. De rechtbank oordeelde verder dat verweerder wel voldoende onderzoek had gedaan naar de gesteldheid van het dak van stal 7, in aanmerking genomen dat ook de StAB geen beschadigingen van dat dak had waargenomen.
- De Afdeling heeft in haar uitspraak van 17 maart 2021 overwogen dat de StAB geen relatie aanwezig heeft geacht tussen de situering en uitstroomhoogte van de luchtwasser enerzijds en het rendement van de luchtwasser anderzijds. Verder is de luchtwasser vergund met de toenmalige situering en uitstroomhoogte. Volgens de Afdeling wordt artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wabo dan ook niet door die situering en uitstroomhoogte van de luchtwasser op stal 7 overtreden. Volgens de Afdeling zou de vraag of er een verband bestaat tussen de situering en uitstroomhoogte van de luchtwasser enerzijds en de witte uitslag op het dak van eiser anderzijds, voor zover die vraag beantwoording zou behoeven, aan de orde kunnen komen bij het onderzoek waarvan de rechtbank onbestreden heeft geoordeeld dat dat nog moest plaatsvinden.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
Beslissing
- verklaart het beroep ongegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op om binnen zes weken na verzending van dit besluit en met inachtneming van de uitspraak opnieuw op het bezwaar van eiser te beslissen;
- bepaalt dat verweerder eiser het door hem betaalde griffierecht van € 181,00 moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,00.