ECLI:NL:RBOBR:2019:4904

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
23 augustus 2019
Publicatiedatum
22 augustus 2019
Zaaknummer
18/770
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de werking van een luchtwasser en de gevolgen voor omgevingsvergunningen in bestuursrechtelijke context

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 23 augustus 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die een pluimvee- en paardenhouderij exploiteert, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bernheze, alsook een derde-partij die een varkenshouderij runt. De eiser klaagde over de werking van de luchtwasser van de derde-partij, die volgens hem onvoldoende functioneerde en leidde tot geur- en andere overlast. De rechtbank heeft de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (StAB) ingeschakeld om de werking van de luchtwasser te onderzoeken. De StAB concludeerde dat de luchtwasser voldeed aan de eisen van het Activiteitenbesluit milieubeheer (Abm) en dat er geen overtredingen waren geconstateerd. De rechtbank oordeelde dat de gemeente voldoende onderzoek had gedaan naar de werking van de luchtwasser en dat de klachten van de eiser niet konden leiden tot een gegrond beroep. Echter, de rechtbank vond dat verweerder onvoldoende had onderzocht of de witte uitslag op het dak van de eiser afkomstig was van de luchtwasser, wat aanleiding gaf tot vernietiging van het bestreden besluit. De rechtbank droeg verweerder op om binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de samenstelling van de witte uitslag onderzocht moet worden. De rechtbank heeft ook bepaald dat de gemeente het griffierecht en proceskosten van de eiser moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 18/770

uitspraak van de meervoudige kamer van 23 augustus 2019 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J. van Groningen),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bernheze, verweerder

(gemachtigden: mr. M. de Laat en A.N. Wolfs).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde-partij], te Nistelrode (gemachtigde: mr. J.J.J. de Rooij).

Procesverloop

Bij besluit van 7 februari 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om handhavend op te treden met betrekking tot de inrichting van derde-partij op het perceel [adres] toegewezen en aan derde-partij lasten onder dwangsom opgelegd met betrekking tot drie overtredingen binnen de inrichting. Bij besluit van 22 mei 2017 heeft verweerder dit besluit ten aanzien van één overtreding aangepast.
Bij besluit van 15 februari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit gedeeltelijk gegrond verklaard, het primaire besluit in stand gelaten en de motivering daarvan aangevuld.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op 18 december 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partij heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (StAB) ingeschakeld. De StAB heeft op 5 maart 2019 advies uitgebracht. Partijen hebben hierop gereageerd.
De behandeling van de zaak is voortgezet op 25 juni 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Namens de derde-partij is [naam] verschenen en de gemachtigde. Ing. J.H. Grit en ing. P.M. Stroeken van de StAB zijn gehoord als deskundigen.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
  • De derde-partij exploiteert op het adres [adres] een varkenshouderij. Op 11 oktober 2011 heeft verweerder voor deze inrichting een revisievergunning (omgevingsvergunning) verleend voor - onder meer - het houden van 380 vleesvarkens in stal 7. Deze stal is, net als stal 3 en stal 6, overeenkomstig de revisievergunning aangesloten op een chemische luchtwasser 70% van het merk INNO+ (BWL 2005.01.V2). De uitlaat van de luchtwasser op stal 7 ligt naast het dak van één van de bedrijfsgebouwen van eiser. Stal 1 is overeenkomstig de revisievergunning aangesloten op een gecombineerde luchtwasser.
  • Eiser woont op het perceel [adres] en drijft daar en op het perceel [adres] een pluimvee- en paardenhouderij. Zijn woning en bedrijfsgebouwen liggen naast de varkenshouderij van derde-partij.
  • Op 19 januari 2016 heeft verweerder aan derde-partij een veranderingsvergunning verleend voor - onder meer - het anders uitvoeren van de opslagen voor spuiwater. Op 9 februari 2016 heeft derde-partij een melding gedaan op grond van het Abm voor het plaatsen van een tweede druppelvanger in de luchtwasser op stal 7.
  • Op 7 september 2016 hebben toezichthouders van de Omgevingsdienst Brabant-Noord (omgevingsdienst) binnen de inrichting een controle uitgevoerd, waarbij is geconstateerd dat de vergunde spuiwatersilo ten noorden van stal 7 nog niet was opgericht (overtreding 1) en dat de bij de luchtwasser op stal 7 vereiste debietmeting ontbrak (overtreding 2). Daarnaast zijn asbestverdachte stukjes golfplaat en mos aangetroffen op de vloer naast stal 7 (overtreding 3).
  • In het besluit van 7 februari 2017 heeft verweerder lasten onder dwangsom opgelegd, die ertoe strekken dat derde-partij de inrichting in overeenstemming brengt met de omgevingsvergunning en de veranderingsvergunning door plaatsing van de spuiwatersilo. Tevens is derde-partij gelast een debietmeter met laagdebietalarmering op de luchtwasser van stal 7 te installeren en een asbestinventarisatie ten aanzien van het gangpad tussen stal 7 en de naastgelegen opstal van eiser te laten uitvoeren door een daartoe gecertificeerd bedrijf. Op 22 mei 2017 heeft verweerder de last ten aanzien van de derde overtreding aangepast, in die zin dat de eis dat het asbestinventarisatieonderzoek moet worden uitgevoerd door een daartoe gecertificeerd bedrijf is komen te vervallen.
  • Op 15 juni 2017 en 21 juli 2017 zijn hercontroles uitgevoerd.
  • In november 2017 is aanvullend onderzoek ingesteld naar de werking van de luchtwasser op stal 7.
  • Op 17 mei 2019 is de inrichting van de derde-partij nog een keer onderzocht na klachten van eiser.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder vastgesteld dat de overtredingen zijn beëindigd en dat verder onderzoek aan de luchtwasser bij stal 7 heeft uitgewezen dat deze naar behoren functioneert. In afwijking van het advies van de gemeentelijke bezwarencommissie, heeft verweerder geen nader onderzoek ingesteld naar de witte uitslag op het dak van een gebouw van eiser nabij de luchtwasser op stal 7.
3.1
De rechtbank zal hieronder per overtreding de beroepsgronden van eiser en de reacties daarop van verweerder en derde-partij alsmede de bevindingen van de StAB behandelen.
3.2
De vraagstelling aan de StAB was als volgt: “Werkt de chemische luchtwasser op stal 7 van de voor de inrichting geldende omgevingsvergunning van 11 oktober 2011? U wordt verzocht daarbij de witte uitslag op het dak van het naastgelegen bedrijfsgebouw op het perceel [adres] in aanmerking te nemen. Bij de beantwoording van uw vraag verzoekt de rechtbank u om met vergunninghouder in gesprek te gaan over het onderhoud en de controle van de luchtwasser. Verder wordt u verzocht een beschrijving te geven van het dak van stal 7.”
In het advies van de StAB zijn deze vragen beantwoord. De rechtbank heeft op de tweede zitting geprobeerd met partijen in bijzijn van de StAB te praten over mogelijke oplossingen van het onderliggende conflict. Partijen hebben verzocht uitspraak te doen.
werking luchtwasser stal 7
4.1
Eiser klaagt in beroep nog steeds overeen enorme geuroverlast van de luchtwasser op stal 7. Hij denkt dat deze luchtwasser niet in werking is conform de omgevingsvergunning van 11 oktober 2011 omdat derde-partij deze niet goed bedient en niet goed onderhoudt. Als de luchtwasser wel goed zou werken, zou eiser geen geuroverlast hebben. Eiser vindt dat verweerder meer onderzoek had moeten doen. Het nader onderzoek naar de werking van de luchtwasser berust op onjuiste uitgangspunten. Het is gebaseerd op een niet representatieve bedrijfssituatie met betrekking tot de stalbezetting en de zwaarte van de dieren. De metingen aan de luchtwasser zijn niet bruikbaar omdat ze niet goed zijn uitgevoerd. Bovendien hadden de grote verschillen in de rendementsberekeningen aanleiding moeten zijn voor een nieuw onderzoek. Verder is voor het verwijderingsrendement van geur ten onrechte het hoogste rendement genomen.
4.2
Volgens verweerder is het nader onderzoek wel representatief. Het aantal dieren heeft geen invloed op het vaststellen van een reductie door toepassing van een luchtwasser. Wel moet er voldoende ammoniakaanbod zijn om een reductie te kunnen vaststellen. Tijdens de metingen was het ammoniakgehalte in de stallucht (ongeveer 27mg/Nm3) voldoende om de ammoniakreductie te kunnen vaststellen. De (deel)metingen zijn wel degelijk bruikbaar en goed uitgevoerd, omdat eiser volgens verweerder miskent dat een luchtwasser niet is gekanaliseerd. Daarom wordt noodzakelijkerwijs afgeweken van de meetnorm. Verder refereert eiser aan rendementsberekeningen van geur, terwijl voor het functioneren van een luchtwasser de vermindering van ammoniak de bepalende factor is. De gemiddelde verwijderingsbijdrage voor ammoniak bedraagt ongeveer 95%. Tot slot geeft verweerder nog aan dat zowel het geurverwijderingsrendement als het ammoniakverwijderingsrendement zijn beoordeeld op basis van het gemiddelde. Daaruit is geconcludeerd dat de luchtwasser voldoet aan de reductiedoelstelling voor dit type luchtwasser.
4.3
De StAB heeft in haar advies aangegeven dat de luchtwasser in werking is conform de eisen van het Abm. Er is een datalogger, een logboek en een onderhoudscontract en er zijn geen afwijkingen geconstateerd die zouden kunnen wijzen op een niet goed functioneren van de luchtwasser. De StAB heeft wel kritiek op de situering en uitstroomhoogte van de luchtwasser. De luchtwasser is afgeschermd aan drie zijden en de uitstroomhoogte is net boven de goothoogte van stal 7. Daardoor kan de gereinigde lucht zich niet optimaal verspreiden.
4.4
Eiser vindt dat de StAB ten onrechte geen aandacht heeft besteed aan zijn ervaringen van de voorgaande jaren. Hij denkt dat de sensoren en de logger kunnen worden beïnvloed. Hij vindt ook dat de bezettingsgraad van de stal te laag was om goed onderzoek te doen. Hij wijst tot slot op niet geïnstalleerde filters op het terrein van derde-partij.
4.5
Verweerder en de derde-partij zijn het eens met het advies van de StAB. Derde-partij heeft aangegeven dat die filters dienen voor de luchtinlaten in de stal, niet voor de inlaat voor de luchtwassers zelf.
4.6
Eiser heeft zelf een veehouderij. Hij kan geen beroep doen op de normen in artikel 3, eerste lid van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Dat wil niet zeggen dat hij geen enkele bescherming geniet tegen geurhinder van het naastgelegen bedrijf. Dat bedrijf moet zich houden aan de relevante regelgeving voor luchtwassers en mag verder niet in werking zijn in afwijking van de verleende omgevingsvergunning. De omgevingsvergunning voorziet in een chemische luchtwasser 70%, die is aangelegd en gedimensioneerd en wordt toegepast volgens het toelatingscertificaat en de stalbeschrijving van systeemnummer BWL 2005.01.V2 (systeembeschrijving van juni 2010, www.infomil.nl). Volgens voorschrift K1 moet de luchtwasser een ammoniakverwijderingsrendement hebben van tenminste 70% en een geurverwijderingsrendement van tenminste 30%. In onderdeel K van de voorschriften van de geldende vergunning zijn diverse voorschriften gegeven voor de werking van de luchtwasser, het onderhoud en de controle daarvan.
4.7
De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende onderzoek heeft ingesteld naar de werking van de luchtwasser. Verweerder heeft meerdere keren een onderzoek ingesteld, zelfs nog vlak voor de tweede zitting. Hierbij is geen overtreding geconstateerd. Verweerder heeft het rendement van de luchtwasser uitgebreid onderzocht. De rechtbank is ook van oordeel dat verweerder de kritiek van eiser op dit rendementsonderzoek voldoende heeft weerlegd. De rechtbank ziet niet in hoe de bezettingsgraad in de stal van invloed kan zijn op de werking van de luchtwasser. Die moet het gewoon doen, onder alle omstandigheden. Wat er ook zij van de nauwkeurigheid van de metingen, hieruit blijkt in ieder geval niet dat de luchtwasser het niet doet. De werking van de luchtwasser is ook onderzocht door de StAB. De rechtbank is, gelet op het advies van de StAB, van oordeel dat niet aannemelijk is dat de luchtwasser in werking is in strijd met afdeling 3.5 van het Abm of in strijd met de verleende omgevingsvergunning. De rechtbank ziet in hetgeen eiser heeft gesteld, geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen van de StAB. De rechtbank acht het onwaarschijnlijk dat derde-partij de sensoren van de luchtwasser zou manipuleren, enkel om eiser dwars te zitten. De rechtbank ziet evenmin in hoe een filter voor de luchtinlaat van de stal zelf, zou kunnen bijdragen aan een betere werking van de luchtwasser. Verweerder kan niet enkel op basis van de persoonlijke ervaringen van eiser constateren dat er sprake is van een overtreding. De onderzoeken van verweerder en de bevindingen van de StAB overtuigen eiser kennelijk nog steeds niet. De rechtbank acht deze echter wel voldoende.
De StAB geeft wel aan dat de luchtwasser niet optimaal functioneert. De luchtwasser is echter vergund met de huidige situering en uitstroomhoogte. Derde-partij is niet verplicht om de situering en uitstroomhoogte aan te passen.
Verweerder heeft geen aanleiding hoeven zien om derde-partij een aanvullende last onder dwangsom op te leggen vanwege een vermeende overtreding van afdeling 3.5 van het Abm of artikel 2.1, eerste lid onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
5.1
Eiser vindt dat verweerder de witte uitslag op het dak van zijn bedrijfsgebouw had moeten onderzoeken.
52. Verweerder stelt dat de witte uitslag meerdere oorzaken kan hebben en dat het niet mogelijk was om met het uitgevoerde onderzoek door het Bureau Milieumetingen of met veegmonsters een verband aan te tonen tussen de werking van de luchtwasser en de witte uitslag. Bovendien heeft het onderzoek naar de werking van de luchtwasser uitgewezen dat de stofuitstoot uit de luchtwasser gering is, zodat een verband onwaarschijnlijk is.
5.3
De StAB heeft de witte uitslag niet geanalyseerd. Er was bij het bezoek van de StAB nog in beperkte mate witte aanslag aanwezig. Volgens de StAB zou de witte uitslag kunnen worden veroorzaakt door een chemische reactie tussen ammoniak en zwavelzuur in de luchtwasser. Dit leidt tot ammoniumzout dat in nevel vanuit de luchtwasser zou kunnen worden verspreid op het dak van het gebouw van eiser. Aantasting van het betreffende dak zou kunnen worden veroorzaakt door zure nevel vanuit de luchtwasser. Dit zou kunnen door een slechte verspreiding van de gereinigde stallucht vanuit de luchtwasser, hetgeen verklaart waarom de witte uitslag niet is gestopt na installatie van een tweede druppelvanger in 2015. De zoutafzetting schat de StAB in als een zeer reële mogelijkheid. Maar de StAB sluit ook niet uit dat de afzet afkomstig is van de opslag van grondstoffen voor veevoer en voerbereiding voor de dieren in stal 7.
5.4
In reactie op het advies van de StAB sluit eiser uit dat de witte afzet afkomstig is van de opslag. Verweerder en derde-partij zijn het eens met het advies van de StAB.
5.5
De rechtbank is, gelet op het StAB advies, van oordeel dat er een reële aanwijzing is dat de witte uitslag op het dak afkomstig is van de luchtwasser bij stal 7. In afdeling 3.5 van het Abm is de verspreiding van de witte uitslag niet uitdrukkelijk verboden. Dit is ook niet gebeurd in de omgevingsvergunning. De rechtbank is echter wel van oordeel dat het niet de bedoeling kan zijn dat een witte uitslag op naastgelegen terreinen zomaar wordt toegelaten. Verweerder had de samenstelling van de witte uitslag moeten onderzoeken om na te gaan of afdeling 2.3 van het Abm wordt overtreden. Bovendien zou de samenstelling van de witte uitslag aanleiding kunnen zijn om maatwerkvoorschriften op te leggen op basis van artikel 2.1, eerste lid, van het Abm. Verweerder had daarom niet kunnen afwijken van het advies van de gemeentelijke bezwaarschriftencommissie en had eerst de samenstelling van de witte uitslag moeten onderzoeken alvorens af te zien van handhaving. Het bestreden besluit is dus onvoldoende gemotiveerd. Deze beroepsgrond slaagt.
Asbest
6.1
Eiser stelt dat vanaf het dak van stal 7 asbesthoudend materiaal op zijn erf wordt verspreid. Dit is, volgens eiser, in strijd met artikel 1a van de Woningwet. Eiser vindt dat er te weinig onderzoek is gedaan naar de aanwezigheid van asbestmaterialen. Het rapport van Peeters Asbestresearch (Peeters) heeft geen betrekking op het dak van zijn bedrijfsgebouw. Uit het rapport van Klaassen Sloopwerken (Klaassen) blijkt niet of het asbest op juiste wijze is verwijderd. Niet onderzocht is of het asbestmateriaal dat op het dak van zijn bedrijfsgebouw is neergekomen, afkomstig is van het asbestmateriaal dat het dak van stal 7. Volgens het eerder uitgebrachte DLV-rapport gaat het om neerslag van zuur.
6.2
Verweerder geeft aan dat op 19 december 2016 een asbestinventarisatie is uitgevoerd door Peeters, die ook betrekking had op de daken van stal 7. Uit het daarvan opgemaakte rapport blijkt dat in de golfplaten en de nokken asbestmateriaal is aangetroffen en dat in het gangpad tussen de stal en het naastgelegen bedrijfsgebouw van eiser restanten van asbestcementen lagen. In het mos op de tegels van het gangpad waren geen sporen van asbest aanwezig. Verweerder heeft kunnen vaststellen dat de asbestverdachte restanten in het gangpad, waarvan geadviseerd werd deze te verwijderen, van het perceel zijn verwijderd maar niet of dit gedaan is door een gecertificeerd bedrijf. Derde-partij is vervolgens gelast om alsnog een asbestinventarisatie te laten uitvoeren van het gangpad om vast te stellen of er geen asbestmateriaal is achtergebleven. Uit het rapport van Klaassen van 6 juni 2017 blijkt dat het perceel vrij is van asbestverdachte materialen.
6.3
De StAB heeft een beschrijving gegeven van het dak van stal 7. De StAB heeft geen beschadigingen van het dak waargenomen.
6.4
Eiser legt meerdere foto’s over van het dak waarop wel beschadigingen zouden zijn te zien. Hij wil dat het dak wordt verwijderd.
6.5
De rechtbank gaat er van uit dat eiser zijn beroep beperkt tot een vermeende overtreding van artikel 1a van de Woningwet. Eiser heeft dit desgevraagd bevestigd. De rechtbank is bevoegd op dit beroep te oordelen. Het hebben van een asbest dak is nog niet verboden. Een asbest dak dat is beschadigd waardoor asbestdeeltjes zich kunnen verspreiden, levert een gevaar op voor de gezondheid van eiser en dat is een overtreding van artikel 1a Woningwet. Derde-partij is in zo’n geval verplicht om het gevaar op te heffen. Dat wil niet zeggen dat hij het dak moet vervangen.
6.6
De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende onderzoek heeft gedaan naar de gesteldheid van het dak. De StAB heeft er ook naar gekeken en de rechtbank ziet geen reden om aan het advies van de StAB te twijfelen. Verweerder heeft kunnen vaststellen dat geen sprake is van een overtreding van artikel 1a van de Woningwet. De foto’s van eiser brengen hier geen verandering in. Verweerder hoefde geen last onder dwangsom op te leggen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Afronding en conclusie
7.1
Eiser maakt in zijn reactie op het StAB advies en op de zitting nog melding van enkele andere overtredingen. Hij denkt dat het ongedierte onvoldoende wordt bestreden en hij had klachten over de kadaveropslag.
7.2
De rechtbank beschouwt dit als nieuwe beroepsgronden. In dit stadium van de procedure (na inschakeling van de StAB) is het inbrengen van nieuwe beroepsgronden in strijd met een goede procesorde. De rechtbank laat bespreking van deze beroepsgronden achterwege.
8. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding een bestuurlijke lus toe te passen. De rechtbank verwacht niet dat het conflict tussen eiser en derde-partij wordt opgelost met een verder onderzoek naar de witte uitslag. Het staat eiser uiteraard vrij om te klagen en verweerder zal hier adequaat op moeten reageren. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van twaalf weken. De rechtbank merkt op dat deze termijn pas begint nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken of, indien hoger beroep wordt ingesteld, nadat op het hoger beroep is beslist.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.792,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 2 punten voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke reactie op het StAB advies.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen twaalf weken na het onherroepelijk worden van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 170,00 aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.792,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M. Verhoeven, voorzitter, en mr. C.T.C. Wijsman en mr. C.N. van der Sluis, leden, in aanwezigheid van mr. A.G.M. Willems, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 23 augustus 2019.
de griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.