ECLI:NL:RBOBR:2022:3391

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
12 augustus 2022
Publicatiedatum
11 augustus 2022
Zaaknummer
21/762
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering na 104 weken ziekte; beoordeling van medische beperkingen en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 12 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een voormalige winkelmedewerkster, en het UWV over de weigering van een WIA-uitkering. Eiseres had zich op 30 juli 2018 ziekgemeld vanwege fibromyalgie en na 104 weken ziekte had zij een WIA-uitkering aangevraagd. Het UWV besloot op 21 juli 2020 dat eiseres per 27 juli 2020 geen recht had op een WIA-uitkering, wat door de rechtbank werd bevestigd. De rechtbank oordeelde dat het UWV voldoende zorgvuldig had gehandeld in zijn medische beoordeling en dat de rapporten van de verzekeringsartsen geen tegenstrijdigheden vertoonden. Eiseres had aangevoerd dat haar beperkingen door het UWV waren onderschat, maar de rechtbank volgde dit niet. De rechtbank concludeerde dat de FML (Functionele Mogelijkhedenlijst) van het UWV, die de belastbaarheid van eiseres vaststelde, correct was en dat de geselecteerde functies voor eiseres passend waren. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en veroordeelde het UWV in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518, evenals de vergoeding van het griffierecht van € 49.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 21/762

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 augustus 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. K.T. Ghaffari),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: mr. A.P.J. Mijs).

Inleiding en korte samenvatting

1. Deze zaak gaat over de vraag of het UWV terecht heeft besloten dat eiseres per 27 juli 2020 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De rechtbank komt tot het oordeel dat het UWV een juiste beslissing heeft genomen. De redenen voor dit oordeel zijn onder het kopje ‘beoordeling door de rechtbank’ van deze uitspraak opgenomen. Eerst wordt opgesomd welke procedurestappen er zijn genomen tot het moment van deze uitspraak.

Hoe de procedure tot nu toe is gelopen

2. Eiseres was werkzaam als winkelmedewerkster voor gemiddeld 35,86 uur per week. Op 30 juli 2018 heeft zij zich voor dit werk ziekgemeld wegens een toename van haar lichamelijke klachten als gevolg van fibromyalgie. Nadat het dienstverband van eiseres per 1 oktober 2018 is beëindigd, is eiseres per die datum in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Na het doorlopen van de wachttijd van 104 weken ziekte heeft eiseres op 3 mei 2020 een WIA-uitkering aangevraagd.
2.1
Met het besluit van 21 juli 2020 (het primaire besluit) heeft het UWV vastgesteld dat eiseres per 27 juli 2020 geen recht heeft op een WIA-uitkering.
2.2
Met het bestreden besluit van 10 februari 2021 op het bezwaar van eiseres is het UWV bij die beslissing gebleven.
2.3
Het UWV heeft op het beroepschrift gereageerd met een verweerschrift en een rapport van de verzekeringsarts Bezwaar en Beroep (B&B) van 28 februari 2022.
2.4
De rechtbank heeft het beroep op 1 maart 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiseres en haar gemachtigde deelgenomen. De gemachtigde van het UWV heeft zich, met voorafgaand bericht, voor de zitting afgemeld.
2.5
Onder toepassing van artikel 8:68, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank het onderzoek op 2 maart 2022 heropend. De rechtbank heeft het UWV verzocht om te reageren op de door eiseres ter zitting ingenomen stelling dat zij zich vanwege haar nekklachten verdergaand beperkt acht dan door het UWV aangenomen
- concreet ten aanzien van de beoordelingspunten 4.15 (hoofdbewegingen) en 5.8 (het hoofd in een bepaalde stand houden tijdens het werk) - en dat eiseres daarom niet de voor haar geselecteerde functies kan verrichten.
2.6
Bij brief van 15 maart 2022 heeft het UWV gereageerd onder overlegging van een rapport van de verzekeringsarts B&B van 8 maart 2022 en een gewijzigde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 8 maart 2022 die geldig is vanaf 8 juli 2020. Omdat met deze FML de belastbaarheid van eiseres in beroep is gewijzigd, heeft het UWV aanvullend een rapport van de arbeidsdeskundige B&B van 12 maart 2022 overgelegd met de bijbehorende arbeidsmogelijkhedenlijst en de resultaat functiebeoordeling daterend van dezelfde datum. Bij brief van 11 april 2022 heeft eiseres hierop gereageerd.
2.7
Bij brief van 2 mei 2022 heeft de rechtbank het UWV verzocht om nader gemotiveerd in te gaan op het standpunt van eiseres dat zij, ondanks de gewijzigde belastbaarheid in beroep, meent dat een objectief medische noodzaak bestaat om het beoordelingspunt 4.15 (hoofdbewegingen) nog verder aan te scherpen en dat daarom de reeds door het UWV aangenomen beperking ten aanzien van anteflexie van het hoofd tot 30 graden onvoldoende is. Ook heeft de rechtbank bij diezelfde brief het UWV verzocht om een nadere toelichting ten aanzien van de stelling van eiseres dat uit de beschikbare medische informatie zou blijken dat zij zo nodig gedurende een beperkt deel van de werkdag (ongeveer één uur) het hoofd in een bepaalde stand kan houden (beoordelingspunt 5.8 het hoofd in een bepaalde stand houden tijdens het werk).
2.8
Bij brief van 18 mei 2022 heeft het UWV gereageerd en daarbij een rapport van de verzekeringsarts B&B van 16 mei 2022 overgelegd. Eiseres heeft daarop gereageerd bij brief van 14 juni 2022.
2.9
De na de zitting aan het dossier toegevoegde stukken zijn in kopie aan partijen gezonden. De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb
bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en vervolgens het onderzoek op 28 juli 2022 gesloten.

Het geschil

3. Het UWV vindt dat eiseres, ook met de extra medische beperkingen die de verzekeringsarts B&B op 8 maart 2022 per 8 juli 2020 heeft aangenomen, in staat is om de functies van archiefmedewerker (SBC-code 315132), medewerker receptie (SBC-code 315120) en montagemedewerker (SBC-code 267051) uit te voeren. Daarmee kan eiseres een zodanige verdiencapaciteit realiseren dat zij per 27 juli 2020 (hierna: datum in geding) voor 0% arbeidsongeschikt is. Omdat dit minder dan 35% is, heeft eiseres per datum in geding geen recht op een WIA-uitkering.
4. Eiseres is het hier niet mee eens en vindt dat het UWV haar beperkingen heeft onderschat. Eiseres heeft fibromyalgie, een chronisch vermoeidheidssyndroom (CVS) en chronische rugpijn, waardoor zij diverse lichamelijke klachten ervaart aan het bewegings- en houdingsapparaat. Volgens eiseres zijn (te) lichte beperkingen aangenomen voor frequent buigen en reiken tijdens het werk (4.10 en 4.8), tillen en dragen tijdens het werk (4.13 en 4.14), lopen tijdens het werk (4.17), trappenlopen (4.18) en zitten en staan tijdens het werk (5.2 en 5.4). Eiseres vindt dat sprake is van verdergaande beperkingen. Weliswaar is eiseres uitgebreid onderzocht door de primaire arts, maar de medische gegevens van de curatieve sector zijn in onvoldoende mate bij de beoordeling betrokken. Dit geldt ook voor de in bezwaar ingebrachte medische informatie. Daarnaast had een beperking voor hoog handelingstempo (1.8.5) aangenomen moeten worden, niet op psychische gronden maar vanwege de onderliggende somatische klachten van eiseres. Ook kan eiseres geen werk doen met piekbelasting. Verder is eiseres ten onrechte niet beperkt geacht voor werk met een verhoogd persoonlijk risico (1.8.6) in verband met morfine-houdende medicatie. Dat eiseres die medicatie alleen gebruikt voor het slapen is niet relevant, omdat het gebruik an sich voldoende is om hierop een beperking aan te nemen. Tot slot voert eiseres ten aanzien van de medisch inhoudelijke beoordeling aan dat ten onrechte vanuit preventieve redenen geen verdergaande urenbeperking is aangenomen vanwege het nemen van noodzakelijke rustmomenten. Ervan uitgaande dat het UWV de beperkingen van eiseres heeft onderschat, zijn de voor haar geselecteerde functies ongeschikt.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt of het UWV terecht heeft beslist dat eiseres per 27 juli 2020 geen recht heeft op een WIA-uitkering. De rechtbank doet de beoordeling aan de hand van de feiten en de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
5.1
De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5.2
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Zorgvuldigheid van het onderzoek
6. De rechtbank stelt voorop dat het UWV zijn besluiten over de arbeidsongeschiktheid in principe mag baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Die rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen. De rapporten moeten op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en moeten conclusies bevatten die logisch voortvloeien uit de bevindingen. De rechtbank beoordeelt of de rapporten die over eiseres in deze zaak zijn opgesteld, voldoen aan de hierboven genoemde voorwaarden. Het is daarbij aan eiseres om aannemelijk te maken dat de rapporten die over haar zijn opgesteld niet aan deze vereisten voldoen.
6.1
De rechtbank is van oordeel dat de rapporten van de (verzekerings)artsen van het UWV zorgvuldig tot stand zijn gekomen. Dat blijkt uit de onderzoeksactiviteiten die zijn verricht. De primaire arts, wiens rapport is getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts, heeft het dossier bestudeerd. Ook blijkt uit het medisch onderzoeksverslag van 9 juli 2020 dat, vanwege Covid-19, een telefonisch spreekuur heeft plaatsgevonden op 16 juni 2020. Tijdens dit telefonisch spreekuur is een uitgebreide anamnese afgenomen. Daarnaast heeft op 8 juli 2020 een fysiek spreekuur plaatsgevonden. Tijdens dit spreekuur is bij eiseres opnieuw een anamnese (inclusief dagverhaal) afgenomen, heeft de primaire arts een algemene indruk van eiseres opgedaan en heeft zowel een observerend psychisch als lichamelijk onderzoek plaatsgevonden. Ook heeft de primaire arts kennis genomen van de door eiseres naar het spreekuur meegebrachte informatie en deze kenbaar bij haar beoordeling betrokken, namelijk een brief van 24 december 2018 van reumatoloog drs. F.B.G. Lamers-Karnebeek, een brief van 25 juli 2019 van specialist W.J.M. Vos van de polikliniek revalidatiegeneeskunde Tolbrug, een brief van 8 augustus 2018 van specialist F.B.G. Lamers-Karnebeek (RHE) van Bernhoven en een ongedateerde brief van de sportmasseuse [sportmasseuse] . Verder heeft de primaire arts na het spreekuur - bij brief van 9 juli 2020 - aanvullende informatie opgevraagd bij de huisarts van eiseres. Naar aanleiding van deze op 15 juli 2020 verkregen aanvullende informatie heeft de primaire arts een aanvullend rapport van 12 augustus 2020 opgesteld. In de bezwaarfase heeft de verzekeringsarts B&B ook het dossier bestudeerd. Daarbij heeft zij kenbaar de bezwaargronden van eiseres en het aanvullend rapport van 12 augustus 2020 van de primaire arts betrokken bij de heroverweging. Ook de door eiseres in bezwaar overgelegde adviesrapportage van 17 juli 2019 die in het kader van de WMO is opgesteld is kenbaar betrokken bij zijn oordeel.
6.2
In beroep heeft de verzekeringsarts B&B in haar rapport van 28 februari 2022 toegelicht dat een fysiek spreekuur in de bezwaarfase geen toegevoegde waarde zou hebben gehad. Zo was de medische situatie bij de primaire arts uitgebreid bekend, heeft in de primaire fase een volledig onderzoek plaatsgehad waarbij uitgebreide informatie van de behandelend sector van eiseres voorhanden was en heeft de verzekeringsarts B&B vastgesteld dat alle bevindingen van de primaire arts in overeenstemming waren met die van de behandelend sector. Omdat eiseres in de bezwaarprocedure niet meer klachten heeft geclaimd en evenmin aanvullende medische informatie heeft overgelegd, heeft de verzekeringsarts B&B geen aanleiding gezien voor een fysiek spreekuur in de bezwaarprocedure. Verder stelt de rechtbank vast dat eiseres op de zitting heeft bevestigd dat zij op zich tevreden is met het door de primaire arts verrichtte medisch onderzoek en dat het haar er met name om gaat hoe deze arts en ook de verzekeringsarts B&B de beschikbare medische informatie hebben geduid. Het gaat er dus (enkel) om hoe de medische informatie (van de behandelaars) en de door de primaire arts tijdens haar spreekuur verkregen onderzoeksgegevens moeten worden ‘vertaald’ in beperkingen. Tegen deze achtergrond onderschrijft de rechtbank de conclusie van de verzekeringsarts B&B dat in dit geval een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde zou hebben.
6.3
De rechtbank ziet dan ook geen reden om aan te nemen dat het onderzoek van het UWV onzorgvuldig was of dat het UWV nader onderzoek had moeten doen. Daarbij vindt de rechtbank van belang dat een verzekeringsarts (B&B) in principe mag varen op haar eigen medisch oordeel als het gaat om het vaststellen van beperkingen. [1] Verder is de rechtbank van oordeel dat de rapportages van de (verzekerings)artsen geen tegenstrijdigheden bevatten en dat de conclusies van de rapportages logisch voortvloeien uit de onderzoeksbevindingen.
Medisch inhoudelijk
7. De rechtbank ziet geen aanleiding te oordelen dat het UWV de belastbaarheid van eiseres per de datum in geding 27 juli 2020 onjuist heeft ingeschat. Het UWV is bekend met de fysieke klachten van eiseres en de rechtbank heeft geen reden om aan te nemen dat het UWV de hiermee verband houdende beperkingen heeft onderschat. Het bestreden besluit berust dan ook op een juiste medische grondslag. De rechtbank zal hieronder toelichten waarom zij dat vindt.
7.1
Vanwege de fibromyalgieklachten heeft de primaire arts lichte fysieke beperkingen aangenomen, zodat inactivatie van het lichaam wordt voorkomen. Beweging in combinatie met opbouw van de algehele lichamelijke conditie heeft namelijk een positieve invloed op herstel, aldus de primaire arts. Daarom is het van belang dat eiseres zo normaal mogelijk fysiek lichte activiteiten blijft verrichten. Bovendien heeft de primaire arts bij het lichamelijk onderzoek (maar ook de specialisten van eiseres zelf) geen duidelijke afwijkingen aan het bewegings- en houdingsapparaat van eiseres geconstateerd, zodat het aannemen van verdergaande beperkingen niet voor de hand ligt. Zo kon eiseres bij het lichamelijk onderzoek in de primaire fase maximaal bukken, normale reikbewegingen maken en werden er geen afwijkingen ten aanzien van het hand- en vingergebruik en in de extensiefunctie van beide ellebogen geconstateerd. Een verdergaande beperking ten aanzien van reiken is daarmee niet aannemelijk. In bezwaar onderschrijft de verzekeringsarts B&B het oordeel van de primaire arts en zag geen aanleiding voor het aannemen van verdergaande beperkingen.
7.2
Nadat het onderzoek is heropend heeft de verzekeringsarts B&B in beroep op 8 maart 2022 een gewijzigde FML opgesteld, die geldig is vanaf 8 juli 2020. In die FML heeft de verzekeringsarts B&B zorgvuldigheidshalve aanvullende lichte beperkingen aangenomen, namelijk op item 4.15 (hoofdbewegingen) en op item 5.8 (het hoofd in een bepaalde stand houden tijdens het werk). Met deze gewijzigde belastbaarheid meent de verzekeringsarts B&B dat de anteflexie (kin op de borst) en lateroflexie beiderzijds beperkt is tot 30 graden en de overige bewegingen onbeperkt zijn. Ook vindt de verzekeringsarts B&B dat eiseres beperkt is om haar hoofd langdurig aaneen (maximaal ongeveer 15 minuten) in dezelfde stand te houden, verdeeld over de dag (tot ongeveer 4 uur).
7.3
De rechtbank ziet geen aanleiding om eiseres vanwege haar nekklachten nog meer beperkt te achten op de items 4.15 en 5.8. Zo heeft de verzekeringsarts B&B in haar rapport van 16 mei 2022 toegelicht dat eiseres bij het lichamelijk onderzoek in de primaire fase bij verdere observaties spontane bewegingen kon maken tot 30 graden. Dit betekent volgens de verzekeringsarts B&B dat eiseres bij onderzoek een minder goede beweeglijkheid laat zien dan werkelijk mogelijk is. Verder licht de verzekeringsarts B&B toe dat er geen sprake is van een verschil tussen spontane en niet-spontane bewegingen. De rechtbank volgt hierin de verzekeringsarts B&B. Daarbij vindt de rechtbank van belang dat eiseres niet met medische stukken heeft onderbouwd dat bij haar sprake is van wisselende mobiliteit (zoals zij claimt) en dat daarom uit voorzorg een beperking tot 20 graden aangenomen dient te worden.
7.4
Omdat eiseres niet in haar standpunt wordt gevolgd dat zij op item 4.15 (hoofdbewegingen) verdergaand beperkt moet worden geacht, is een verdergaande beperking op item 5.8 (het hoofd in een bepaalde stand houden tijdens het werk) ook niet aan de orde. Dit is ook in lijn met wat eiseres hierover zelf naar voren heeft gebracht in haar brief van 14 juni 2022. Eiseres wordt dus niet in haar standpunt gevolgd dat zij gedurende een beperkt deel van de werkdag (ongeveer 1 uur) haar hoofd in een bepaalde stand kan houden.
7.5
Ook is de rechtbank van oordeel dat de (verzekerings)artsen van het UWV voldoende gemotiveerd hebben toegelicht dat eiseres niet beperkt is op persoonlijk functioneren omdat zij geen psychische problematiek heeft. Ook het medicatiegebruik van eiseres - wat tot een beperking voor persoonlijk risico zou moeten leiden - is niet aan de orde, omdat de door eiseres gebruikte dosering geen gevolgen heeft voor het reactievermogen dan wel rijgeschiktheid. Ook anderszins is niet gebleken dat het medicijngebruik eiseres feitelijk belemmert in het dagelijkse leven en in een arbeidsomgeving.
7.6
De (verzekerings)artsen van het UWV hebben toegelicht dat zij geen aanleiding zien voor het aannemen van een verdergaande urenbeperking op grond van de Standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid die het UWV hanteert. Bij eiseres is op de datum in geding geen sprake van een stoornis in de energiehuishouding vanwege een ernstige ziekte. Zo maakte eiseres bij het onderzoek van de primaire arts geen vermoeide indruk en is er geen sprake van medische problematiek waarvoor structurele rustmomenten medisch noodzakelijk zijn. Evenmin zijn er medische redenen aanwezig om vanwege preventieve gronden een urenbeperking bij eiseres aan te nemen. Ook is er geen sprake van een beperkte beschikbaarheid in verband met een medische behandeling. De rechtbank heeft geen reden om aan de juistheid van deze toelichting te twijfelen.
7.7
Het is de rechtbank duidelijk dat eiseres door haar klachten meer beperkingen ervaart dan het UWV heeft aangenomen, maar alleen de (subjectieve) klachtenbeleving van eiseres is onvoldoende voor het vaststellen van meer dan wel forsere beperkingen. Daarnaast is de FML niet bedoeld als lijst met een opsomming van de door eiseres persoonlijk ervaren klachten, maar is dit een professionele inschatting van de functionele mogelijkheden op basis van een individuele verzekeringsgeneeskundige beoordeling. Dit is de taak, bevoegdheid en specifieke deskundigheid van de verzekeringsarts (B&B). Essentieel daarbij is niet alleen een diagnose of het bestaan van een klacht, maar de vaststelling van hoe deze klachten eiseres feitelijk belemmeren in het dagelijkse leven en een arbeidsomgeving. Dit kan betekenen dat niet alle door eiseres ervaren klachten als beperkingen in de FML worden opgenomen.
7.8
Eiseres heeft in beroep nog verzocht om alles wat zij in de bezwaarschriftprocedure naar voren heeft gebracht, als herhaald en ingelast te beschouwen. Dat zal de rechtbank niet doen. Het integraal herhalen en inlassen (of verzoeken het als zodanig te beschouwen) van wat er in bezwaar is aangevoerd, levert onvoldoende op om van een gemotiveerde beroepsgrond te kunnen spreken. De rechtbank gaat daaraan om die reden voorbij.
Arbeidskundig
8. De arbeidsdeskundige B&B heeft de voorbeeldfuncties in eerste instantie geselecteerd op basis van de FML van 9 juli 2020. Op grond van deze FML acht de arbeidsdeskundige B&B eiseres met haar beperkingen in staat om de voorbeeldfuncties te verrichten van archiefmedewerker (SBC-code 315132), medewerker receptie (SBC-code 315120) en montagemedewerker (SBC-code 267051).
8.1
In beroep is de belastbaarheid van eiseres gewijzigd, zoals weergegeven in de FML van 8 maart 2022. De arbeidsdeskundige B&B heeft daarop aanvullend gereageerd met het rapport van 12 maart 2022. In dit rapport concludeert de arbeidsdeskundige B&B dat de gewijzigde belastbaarheid van eiseres geen gevolgen heeft voor de drie voorbeeldfuncties die aan de schatting ten grondslag liggen.
8.2
Uitgaande van de juistheid van de bij eiseres vastgestelde beperkingen in de FML van 8 maart 2022, ziet de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de passendheid van de door de arbeidsdeskundigen aan de schatting ten grondslag gelegde functies zoals die hierboven zijn vermeld. De arbeidsdeskundige B&B heeft in zijn rapport van 12 maart 2022 voldoende gemotiveerd toegelicht - daar waar aanvullende beperkingen zijn aangenomen - dat de belastbaarheid van eiseres in deze drie voorbeeldfuncties niet wordt overschreden. Naar het oordeel van de rechtbank berust het bestreden besluit ook op een deugdelijke arbeidskundige grondslag.
Conclusie en gevolgen9. Uit het voorgaande volgt dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres per 27 juli 2020 heeft vastgesteld op minder dan 35% (namelijk 0%), zodat eiseres per deze datum geen recht heeft op een WIA-uitkering. Het beroep is dus ongegrond.
9.1
Aangezien het UWV de FML in beroep heeft aangepast en een aanvullend arbeidskundig rapport van 12 maart 2022 heeft overgelegd, is het bestreden besluit pas in beroep voorzien van een toereikende medische en arbeidskundige onderbouwing. Het bestreden besluit is in zoverre niet zorgvuldig voorbereid en niet deugdelijk gemotiveerd, wat in strijd is met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb. Deze schending zal met toepassing van artikel 6:22 van de Awb worden gepasseerd, omdat aannemelijk is dat eiseres hierdoor niet is benadeeld. Ook als het gebrek in het bestreden besluit zich niet zou hebben voorgedaan, zou een besluit met gelijke uitkomst zijn genomen. Verder is eiseres in de gelegenheid gesteld om op de nadere onderbouwing te reageren en heeft zij ook van die mogelijkheid gebruik gemaakt.
9.2
De toepassing van artikel 6:22 van de Awb geeft aanleiding om het UWV te veroordelen in de proceskosten van eiseres in beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518 (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759 en een wegingsfactor 1). Ook moet het UWV het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518;
  • bepaalt dat het UWV aan eiseres het in beroep betaalde griffierecht van € 49,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Vink, rechter, in aanwezigheid van mr. F.B.H. Vermeulen, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 12 augustus 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswettenArtikel 3
Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek strekt ertoe vast te stellen of betrokkene ten gevolge van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling ongeschikt is tot werken.
Daarbij onderzoekt de verzekeringsarts of bij betrokkene sprake is van vermindering of verlies van lichamelijke of psychische structuur of functie, die vermindering of verlies van normale gedragingen en activiteiten en van normale sociale rolvervulling tot gevolg heeft.
Tevens stelt de verzekeringsarts vast welke beperkingen betrokkene in zijn functioneren in arbeid ondervindt ten gevolge van het verlies of vermindering van vermogens, bedoeld in het tweede lid, alsmede in welke mate betrokkene belastbaar is voor arbeid.
(…)
Artikel 4
1. Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek voldoet aan de volgende vereisten:
de gebruikte onderzoeksmethoden, argumentatie, bevindingen en conclusies van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek worden schriftelijk vastgelegd;
een door een andere verzekeringsarts uitgevoerd verzekeringsgeneeskundig onderzoek zal tot dezelfde bevindingen en conclusies kunnen leiden;
de redeneringen en conclusies van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zijn vrij van innerlijke tegenspraak.
2. De vaststellingen en het onderzoek, bedoeld in artikel 3, geschieden aan de hand van algemeen aanvaarde verzekeringsgeneeskundige onderzoeksmethoden die gericht zijn op het kunnen vaststellen van ongeschiktheid tot werken als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 11 december 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:4808) en 11 februari 2011 (ECLI:NL:CRVB:2011:BP4330).