ECLI:NL:RBOBR:2022:3255

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
2 augustus 2022
Publicatiedatum
4 augustus 2022
Zaaknummer
C/01/384140 / KG ZA 22-397
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verhuizing van de moeder met minderjarige dochter en de gevolgen voor de omgangsregeling met de vader

In deze zaak heeft de vader in kort geding gevorderd dat de moeder niet met hun minderjarige dochter zou verhuizen, of dat zij zou terugverhuizen binnen een straal van 15 kilometer van de woonplaats van de vader. De vader heeft geen gezag over het kind en kan daarom geen beroep doen op artikel 1:253a BW. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de moeder met de verhuizing niet in strijd handelt met artikel 1:247 lid 3 BW, omdat zij bereid is om de bestaande omgangsregeling te handhaven. De vader heeft aangevoerd dat de verhuizing de belangen van het kind ernstig in het gedrang brengt, maar de voorzieningenrechter oordeelt dat het belang van het kind niet ernstig wordt geschaad. De moeder heeft het kind ingeschreven op een nieuwe school en het kind heeft afscheid genomen van haar oude school. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de moeder de vrijheid heeft om met het kind te verhuizen en heeft de vorderingen van de vader afgewezen. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/384140 / KG ZA 22-397
Vonnis in kort geding van 2 augustus 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. S. Jongen te 's-Hertogenbosch,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. M.C. van Rijn te Utrecht.
Partijen zullen hierna de vader en de moeder genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 6 juli 2022 met productie 1;
  • de conclusie van antwoord met producties 1 t/m 7;
  • de mondelinge behandeling op 28 juli 2022;
  • de pleitnota van de vader;
  • de pleitnota van de moeder.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad. Uit deze relatie is op [geboortedatum] 2011 [kind] geboren. In 2017 is de relatie tussen partijen verbroken.
2.2.
De vader heeft [kind] erkend. Alleen de moeder is belast met het ouderlijk gezag over [kind] .
2.3.
[kind] heeft haar hoofdverblijf bij de moeder. Toen partijen uit elkaar gingen zijn zij een omgangsregeling overeengekomen. Zij hebben afgesproken dat [kind] één weekend per veertien dagen van vrijdag vanuit school tot maandagmorgen naar school bij vader verblijft.
2.4.
Ten tijde van de relatie woonden partijen samen met [kind] in [woonplaats] . Na het beëindigen van de relatie zijn partijen en [kind] in deze omgeving blijven wonen. Op een gegeven moment is de moeder met [kind] naar [woonplaats] verhuisd. De vader is vervolgens naar [woonplaats] verhuisd en later naar [woonplaats] .
2.5.
De vader woont in [woonplaats] samen met zijn huidige partner, haar dochters en hun gezamenlijke dochter. Hij heeft een baan in de omgeving.
2.6.
De vader is in mei 2022 op de hoogte geraakt dat de vrouw met [kind] wil verhuizen naar [woonplaats] om te gaan wonen bij de huidige partner van de moeder. Volgens de vader heeft hij dit eerst gehoord van [kind] , waarna de moeder hem ook heeft ingelicht.
2.7.
Op 13 juni 2022 heeft de vrouw via een WhatsApp bericht aan de vader laten weten dat [kind] op twee scholen een dag zou gaan proefdraaien. Ook heeft zij laten weten dat [kind] in overleg met de school en bijlesdocent groep 7 nog een keer zal overdoen.
2.8.
[kind] heeft inmiddels afscheid genomen op haar oude school.
2.9.
De vader is een bodemprocedure gestart waarin hij onder meer heeft verzocht om te worden belast met het ouderlijk gezag over [kind] .

3.Het geschil

3.1.
De vader vordert samengevat – dat de voorzieningenrechter de moeder verbiedt om met [kind] te verhuizen, althans de moeder beveelt terug te verhuizen binnen een straal van 15 kilometer van de woonplaats van de vader totdat in de aanhangige bodemprocedure met betrekking tot het gezag is beslist, op straffe van een dwangsom.
3.2.
De vader legt aan zijn vordering het volgende ten grondslag.
De moeder is voornemens om op zeer korte termijn met [kind] naar [woonplaats] te verhuizen. Dit is niet met de vader overlegd en vader stemt er ook niet mee in. [kind] heeft ook tegen de vader gezegd dat ze niet wil verhuizen. De verhuizing is niet weloverwogen tot stand gekomen. Door de verhuizing komen de belangen van [kind] onaanvaardbaar in het gedrang. Haar sociale leven is in de omgeving [woonplaats] / [woonplaats] en haar familie is woonachtig in de omgeving. Ze heeft veel vriendinnen en op school gaat het goed. [kind] voelt zich fijn. Na de zomervakantie gaat [kind] naar groep 8 en zij en de vader willen dat zij haar laatste schooljaar op haar huidige basisschool afmaakt. Daarnaast wordt door de verhuizing de band tussen [kind] en de vader verbroken en komt de omgangsregeling in gevaar. Vanwege de reisafstand is het halen van school op vrijdagmiddag en het brengen naar school op maandagmorgen niet meer mogelijk. De vader wordt hierdoor op kosten gejaagd, de afstand tussen [kind] en de vader wordt groter, hij kan minder betrokken zijn en het contact wordt veel minder. Het contact tussen de vader en [kind] is heel goed. De vader heeft recht op en de verplichting tot omgang met [kind] . Er is voor de moeder ook geen noodzaak om te verhuizen. Naast haar huidige partner heeft de moeder geen banden en netwerk in [woonplaats] .
3.3.
De moeder voert het volgende verweer.
De huidige weekendregeling kan worden voortgezet, behalve dat het de vrouw beter lijkt dat de omgangsregeling op zondagavond eindigt. De moeder is bereid om [kind] op vrijdagmiddag naar de man te brengen en op zondagavond op te halen. De oude school was om 15.00 uur uit en de nieuwe school al om 12.00 uur, dus de omgangsregeling begint niet later. Het verlies van de zondagavond kan bijvoorbeeld worden gecompenseerd door af te spreken dat [kind] de hele voorjaarsvakantie bij de man verblijft. Daarnaast was [kind] niet op haar plek op haar oude school. [kind] heeft meer structuur en ondersteuning nodig. [kind] heeft een forse achterstand met rekenen. Daarom zal zij ook groep 7 opnieuw moeten doen. Door nu te verhuizen heeft [kind] voldoende tijd om in [woonplaats] vrienden te maken en haar plek te vinden voor ze naar de middelbare school gaat. De moeder wil de eerste periode thuis blijven zodat ze de overgang voor [kind] zo goed mogelijk kan begeleiden. In [woonplaats] werkte de vrouw vier hele dagen waardoor [kind] naar de voorschoolse opvang en naschoolse opvang moest. Dat hoeft dadelijk niet meer. [kind] heeft afscheid genomen van haar oude school. [kind] is goed voorbereid op de verhuizing naar [woonplaats] . Ze heeft een goede band met de huidige partner van moeder en zij is vertrouwd met zijn kinderen en de omgeving. De vrouw heeft ook het recht om te kunnen samenleving met haar partner en haar leven na de scheiding met de man opnieuw vorm te geven. De partner is gebonden aan [woonplaats] door de co-ouderschapsregeling voor zijn kinderen en zijn werk. Het is ook voor [kind] van belang dat haar ouders gelukkig zijn en verder kunnen met hun leven.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Spoedeisend belang

4.1.
De vader heeft een voldoende spoedeisend belang bij zijn vordering in kort geding. Hij stelt namelijk in de dagvaarding dat de moeder voornemens is om op korte termijn met [kind] te verhuizen.
Verhuisverbod
4.2.
Uit de conclusie van antwoord en de verklaringen ter zitting is gebleken dat de moeder inmiddels met [kind] is verhuisd naar [woonplaats] . Het door de vader gevorderde verbod om met [kind] te verhuizen zal daarom worden afgewezen.
Bevel om terug te verhuizen
4.3.
Bij de beoordeling van het bevel om terug te verhuizen stelt de voorzieningenrechter het volgende voorop. Uit rechtspraak van de Hoge Raad (Hoge Raad 15 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1513) volgt dat in geval van gezamenlijk gezag de rechter op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) de mogelijkheid heeft om de ouder bij wie het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft, te verbieden op grote afstand van de andere ouder te gaan wonen, dan wel eerstgenoemde ouder te gelasten om terug te verhuizen, of zich te vestigen op zodanige afstand van de andere ouder dat omgang tussen het kind en die ouder kan plaatsvinden. De vader heeft geen gezag, dus hij kan geen beroep doen op artikel 1:253a BW. Dat hij een bodemprocedure is gestart waarin hij onder meer heeft verzocht om te worden belast met het ouderlijk gezag, maakt dat niet anders. Echter bestaat ook bij eenhoofdig gezag volgens voornoemde rechtspraak een grondslag om de keuzevrijheid van de met het gezag belaste ouder ten aanzien van de woonplaats van het kind te beperken, indien deze ouder niet voldoet aan de verplichting omgang tussen het kind en de andere ouder te bevorderen (artikel 1:247 lid 3 BW). Op grond van artikel 8 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM) is de rechter in zodanig geval gehouden alle in het gegeven geval gepaste maatregelen te nemen om de met het gezag belaste ouder ertoe te bewegen alsnog medewerking te verlenen aan omgang tussen het kind en de andere ouder. Een verbod aan de met het gezag belaste ouder om te verhuizen, dan wel een bevel aan deze om terug te verhuizen, kan een passende maatregel zijn. De voorzieningenrechter moet dus beoordelen of de moeder met de verhuizing in strijd met artikel 1:247 lid 3 BW heeft gehandeld. Ook moet de voorzieningenrechter beoordelen of de beslissing van de moeder om met [kind] te verhuizen ervoor zorgt dat de belangen van [kind] ernstig in het gedrang komen.
4.4.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de moeder met de verhuizing niet in strijd met artikel 1:247 lid 3 BW heeft gehandeld. De moeder is bereid [kind] op vrijdagmiddag naar de vader te brengen en op zondagavond bij de vader op te halen. De bestaande omgangsregeling blijft zo min of meer in stand. Er is weliswaar meer fysieke afstand tussen de vader en [kind] , maar niet is gebleken dat het contact tussen hen (substantieel) minder zal worden en dat de vader minder betrokken blijft. Op de zitting is de voorzieningenrechter gebleken dat het contact tussen de ouders goed is. Niet is gebleken dat de moeder het contact tussen de vader en [kind] wil beperken of dat de moeder de vader minder zal betrekken of informeren. Ook is de afstand tussen [woonplaats] en [woonplaats] niet dermate groot dat vader niet naar bijvoorbeeld sportwedstrijden kan komen kijken, zoals vader ter zitting heeft aangevoerd. Ook heeft de vader aangevoerd dat hij juist op zondag na 12.00 uur ‘quality time’ heeft met [kind] , omdat dan de kinderen van zijn partner niet thuis zijn, maar niet valt in te zien dat dat niet (meer) mogelijk is op zondagmiddag als de moeder [kind] op zondagavond komt halen.
4.5.
Ook komt het belang van [kind] niet ernstig in het gedrang. [kind] is inmiddels ingeschreven op een nieuwe school en zij heeft afscheid genomen van haar oude school. Om [kind] weer terug te laten verhuizen, wat een ingrijpende beslissing is, acht de rechtbank niet in het belang van [kind] . Bovendien heeft de moeder onbetwist gesteld dat [kind] moeite heeft met rekenen en het daarom goed zou zijn om groep 7 over te doen. Zij heeft daar de vader ook in juni over geïnformeerd. Volgens de moeder was [kind] als zij niet zou zijn verhuisd, hoe dan ook in een andere klas of op een andere school terecht gekomen. Dat heeft de vader ook niet betwist. De vader heeft daarnaast aangegeven dat [kind] haar sociale leven in de omgeving [woonplaats] / [woonplaats] heeft, waaronder vriendinnen en familie. Daar staat tegenover dat de moeder heeft aangevoerd dat [kind] de kans krijgt om voor haar middelbare school vrienden te maken in [woonplaats] en dat zij al vertrouwd is met de kinderen van de partner van de moeder.
4.6.
Ten overvloede merkt de voorzieningenrechter op dat de vader in mei 2022 op de hoogte is geraakt van de verhuisplannen van de moeder. De vader had de moeder eerder in rechte kunnen betrekken. Daarnaast is het begrijpelijk dat de moeder wil samenwonen met haar partner. De vader verwijt de moeder dat ze niet al heeft gedaan toen ze naar Noord-Brabant verhuisde, maar de moeder heeft aangegeven dat zij pas na die verhuizing een relatie kreeg met haar huidige partner.
4.7.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de moeder de vrijheid heeft om met [kind] te verhuizen naar [woonplaats] .
Proceskosten
4.8.
Gelet op het feit dat het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Loesberg en in het openbaar uitgesproken op 2 augustus 2022.