ECLI:NL:RBOBR:2022:2973

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
21 juli 2022
Publicatiedatum
21 juli 2022
Zaaknummer
SHE 21/583 en SHE 21/584
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing coronasteun aanvragen voor bakkerijen uit Vlijmen en Vught

Op 21 juli 2022 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de zaken SHE 21/583 en SHE 21/584, waarin de aanvragen voor coronasteun van twee bakkerijen uit Vlijmen en Vught zijn afgewezen. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid had de aanvragen afgewezen omdat deze te laat waren ingediend. De directeur van de bakkerijen stelde dat dit het gevolg was van een misverstand, aangezien hij ook directeur was van een groter bedrijf dat eerder een aanvraag had gedaan. De rechtbank oordeelde echter dat er geen ruimte was voor de minister om af te wijken van de uiterste aanvraagdata zoals vastgelegd in de NOW-regeling. De rechtbank benadrukte dat de NOW-regeling een dwingend karakter heeft en geen hardheidsclausule bevat die uitzonderingen mogelijk maakt. De rechtbank concludeerde dat de aanvragen terecht zijn afgewezen, omdat er geen sprake was van bijzondere omstandigheden die een uitzondering rechtvaardigden. De rechtbank wees erop dat de NOW-regeling snel en eenvoudig moest worden uitgevoerd om zoveel mogelijk werkgevers te helpen, wat een generiek karakter met zich meebracht. De beroepen van de bakkerijen werden ongegrond verklaard, en de afwijzing van de aanvragen bleef in stand. Eiseres kreeg geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummers: SHE 21/583 en SHE 21/584
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 juli 2022 in de zaak tussen
[eiseres], gevestigd in Vlijmen, eiseres
(gemachtigde: mr. J. van der Linden),
en
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de minister
(gemachtigde: mr. B.H.C. de Bruijn).

1.Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvragen voor een tegemoetkoming in de loonkosten op grond van de NOW [1] -1 [2] en NOW-2. [3] De NOW-regelingen zijn steunmaatregelen om ondernemers die tijdens de coronacrisis met omzetverlies te maken hebben gehad, tegemoet te komen.
1.2.
De minister heeft de aanvragen met de besluiten van 2 december 2020 afgewezen. Met de bestreden besluiten van 20 januari 2021 is de minister bij de afwijzing van de aanvragen gebleven.
1.3.
Namens de minister heeft de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het UWV) op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft de beroepen op 22 juni 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [directeur van eiseres] (directeur van eiseres), de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister.

2.Wat aan deze procedure vooraf is gegaan

2.1.
Eiseres exploiteerde op het moment van de aanvragen genoemd onder het kopje ‘Inleiding’ twee winkels waar brood en banket werd verkocht, gemaakt en geleverd door [een bakkerij] (een bakkerij). [bestuurder] is bestuurder van zowel eiseres als van [een bakkerij]
2.2.
[een bakkerij] heeft begin april 2020 een aanvraag bij de minister ingediend voor een tegemoetkoming in de loonkosten op grond van de Tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW-1) voor de periode van maart tot en met mei 2020. Met een besluit van 10 april 2020 heeft de minister aan [een bakkerij] een tegemoetkoming in de loonkosten op grond van de
NOW-1 toegekend van € 252.141, waarvan een bedrag van € 201.714 is betaald als voorschot.
2.3.
Begin juli 2020 heeft [een bakkerij] een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming in de loonkosten op grond van de Tweede tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW-2) voor de periode van juni tot en met september 2020. Met een besluit van 14 juli 2020 heeft de minister aan [een bakkerij] een tegemoetkoming in de loonkosten op grond van de NOW-2 toegekend van € 352.775, waarvan een bedrag van € 282.220 is betaald als voorschot.
2.4.
Met een brief van 27 november 2020 heeft ook eiseres bij de minister een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming in de loonkosten op grond van de NOW-1 (voor de periode van maart tot en met mei 2020) en een aanvraag voor een tegemoetkoming in de loonkosten op grond van de NOW-2 (voor de periode van juni tot en met september 2020). Over die aanvragen gaat deze beroepszaak.

3.De standpunten van partijen

3.1.
De minister heeft de aanvraag van eiseres voor een tegemoetkoming op grond van de NOW-1 afgewezen, omdat de aanvraag na de uiterste datum van 5 juni 2020 is ingediend. Ook de aanvraag van eiseres voor een tegemoetkoming op grond van de NOW-2 is te laat ingediend, namelijk na de uiterste datum van 31 augustus 2020. Volgens de minister is er geen mogelijkheid om van de uiterste data af te wijken, omdat in de NOW-1 en de NOW-2 geen hardheidsclausule is opgenomen.
3.2.
Eiseres is het niet eens met de bestreden besluiten. Zij vindt dat haar aanvragen moeten worden toegewezen, omdat dit redelijk en billijk is en zij verzoekt om coulance toe te passen. Eiseres stelt dat de eerder ingediende aanvragen om een tegemoetkoming op grond van de NOW-1 en NOW-2 door [een bakkerij] te snel zijn gedaan en daardoor niet correct zijn geweest. In plaats van naar het omzetverlies per B.V., had gekeken moeten worden naar het omzetverlies van het hele concern. Dat dat niet is gebeurd, heeft tot gevolg gehad dat eiseres ( [eiseres] ) geen aanvraag voor een tegemoetkoming op grond van de NOW-1 en NOW-2 heeft ingediend, omdat de verwachting was dat zij als B.V. niet het vereiste omzetverlies van minimaal 20% zou hebben. Daarnaast is bij de aanvraag van [een bakkerij] enkel uitgegaan van het omzetverlies van deze B.V., terwijl naar het omzetverlies van het hele concern had moeten worden gekeken. Daardoor zal [een bakkerij] bij de eindafrekening van de NOW-1 en NOW-2 fors moeten terugbetalen. Gezien het voorgaande is eiseres van mening dat zij als groep onevenredig zwaar wordt bestraft.
3.3.
De verwijzing van de minister naar het ontbreken van de hardheidsclausule impliceert volgens eiseres dat de minister erkent dat een strikte toepassing van de regelingen in dit geval leidt of kan leiden tot een onredelijke uitkomst. Eiseres is van mening dat de minister in haar geval maatwerk had moeten toe passen en verwijst naar een brief van minister Koolmees van 3 december 2020 ‘Vaststellingsbeschikking NOW 1 en dilemma in de NOW’ aan de Tweede Kamer. Hieruit blijkt volgens eiseres dat de minister de mogelijkheid heeft om binnen de (bedoeling van de) NOW-regeling maatwerk te leveren. Naar de mening van eiseres is sprake van een situatie als bedoeld door Koolmees om maatwerk te leveren. Door een kennelijke administratieve fout loopt eiseres € 48.421,– aan NOW-subsidie mis. Eiseres doet een beroep op het evenredigheidsbeginsel, omdat de gemaakte fout niet opweegt tegen het nadelige gevolg ervan. Het strikt toepassen van regels zonder rekening te houden met de omstandigheden, is in dit geval niet redelijk en billijk. Ook stelt eiseres, onder verwijzing naar de toeslagenaffaire, dat er ruimte en een mogelijkheid moet zijn om een gemaakte fout terug te draaien. Eiseres doet een dringend beroep op de functie van rechtsbescherming die de rechtbank heeft. Tot stelt eiseres dat de minister bij de bestreden besluiten niet alle belangen heeft afgewogen en niet heeft gemotiveerd waarom dat is nagelaten.

4.Beoordeling door de rechtbank

4.1.
De voor de beoordeling van de beroepen belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.2.
Vast staat dat eiseres de aanvragen voor een tegemoetkoming in de loonkosten op grond van de NOW-1 en NOW-2 heeft gedaan met de brief van 27 november 2020. Dat is na de aanvraagtijdvakken genoemd in artikel 8, tweede lid, van de NOW-1 en artikel 10, tweede lid, van de NOW-2 die lopen tot en met respectievelijk 5 juni 2020 en 31 augustus 2020.
4.3.
In de NOW-regelingen [4] is dwingend voorgeschreven dat een te laat ingediende aanvraag om subsidie moet worden afgewezen. Dit blijkt ook uit de nota van toelichting bij artikel 8 van de NOW-1 en artikel 10 van de NOW-2 waarin is vermeld dat een aanvraag die buiten de gestelde periode valt, zal worden afgewezen.
4.4.
De rechtbank onderschrijft het standpunt van de minister dat de regelingen geen mogelijkheid bieden om af te wijken van de in de NOW-1 en NOW-2 bepaalde uiterlijke data van 5 juni 2020 en 31 augustus 2020 om de aanvraag in te dienen. In de genoemde NOW-regelingen is geen hardheidsclausule opgenomen die het mogelijk maakt om in schrijnende gevallen een uitzondering te maken.
4.5.
Op de zitting is besproken of eiseres voldoet aan het buitenwettelijk begunstigende beleid dat de minister voert, op grond waarvan onder bijzondere omstandigheden een te late aanvraag toch in behandeling kan worden genomen. De minister heeft toegelicht dat verschoonbaarheid van een te late aanvraag alleen kan worden aangenomen in een situatie dat een betrokkene wegens een calamiteit dan wel wegens overmacht buiten staat was de aanvraag tijdig in te dienen. De rechtbank onderschrijft het standpunt van de minister dat van zulke bijzondere omstandigheden in het geval van eiseres niet is gebleken. Er is ook geen sprake van een kennelijke vergissing bij de aanvraag (in welk geval volgens de minister een NOW-aanvraag nog kan worden gewijzigd na de indieningsdatum, zo blijkt uit de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 22 september 2021 [5] ). Eiseres heeft toegelicht dat de aanvragen om NOW-1 en NOW-2 door [een bakkerij] door de hectiek en paniek die heerste tijdens het begin van de coronacrisis, te snel zijn gedaan en daardoor niet correct zijn geweest. Na het verstrijken van de aanvraagtermijn kwam eiseres erachter dat de regelingen anders in elkaar zaten dan zij aanvankelijk dacht en dat zij (als [eiseres] ) ook NOW-1 en NOW-2 had moeten aanvragen. Zij heeft vervolgens op 27 november 2020 de aanvragen om NOW-1 en NOW-2 ingediend. Bij eiseres was daarom naar het oordeel van de rechtbank, net als in de genoemde uitspraak van de CRvB van 22 september 2021, veeleer sprake van een situatie van voortschrijdend inzicht en niet van een (kennelijke) vergissing. Daarom hoefde de minister geen aanleiding te zien om op grond van bijzondere omstandigheden een uitzondering te maken voor eiseres en af te wijken van de aanvraagperiode.
4.6.
Het standpunt van eiseres dat de minister rekening had moeten houden met haar omstandigheden en maatwerk had moeten leveren, vat de rechtbank op als een beroep op exceptieve toetsing. De rechtbank verwijst naar wat in de uitspraak van de CRvB van 28 januari 2021 [6] over de exceptieve toetsing en de achtergrond van de NOW-regeling is opgenomen. Uit de toelichting bij de NOW-1 [7] blijkt dat de NOW-regeling een noodmaatregel is waarbij snel een zeer groot aantal werkgevers duidelijkheid moest worden verschaft over de aard en de inhoud van de regeling. Hierdoor heeft de regeling noodgedwongen een generiek en grofmazig karakter en kan niet steeds maatwerk worden geboden. Uitzonderingen en maatwerk zouden een snelle uitvoering veel moeilijker en tijdrovender maken. Daarmee zou de doelstelling om zo veel mogelijk werkgevers tijdig te bedienen, in het gedrang komen. Om die reden is in de NOW-regeling ook geen hardheidsclausule opgenomen. De NOW heeft niet als doel om een alomvattende regeling te bieden om alle bedrijven te redden en de wetgever heeft onderkend dat hierdoor in bepaalde gevallen geen tegemoetkoming wordt toegekend.
4.7.
Onder deze omstandigheden ziet de rechtbank geen ruimte om, met toepassing van de – terughoudende – exceptieve toets af te wijken van de in de NOW-1 en NOW-2 genoemde uiterlijke data om een aanvraag in te dienen. Hoewel eiseres heeft gesteld dat dit zeer nadelig voor haar uitpakt, omdat zij daardoor een groot bedrag aan NOW-tegemoetkomingen zou zijn misgelopen, oordeelt de rechtbank dat toepassing van artikel 8, tweede lid, van de NOW-1 en artikel 10, tweede lid, van de NOW-2 niet in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Gelet op de aard van de NOW-regeling, weegt het belang van eiseres hier niet tegen op. Ook is niet gebleken dat toepassing van deze bepaling in strijd is met enig ander algemeen beginsel van behoorlijk bestuur of met hogere regelgeving. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om in dit geval artikel 8, tweede lid, van de NOW-1 en artikel 10, tweede lid, van de NOW-2 buiten toepassing te laten.

5.Conclusie en gevolgen

Omdat geen van de door eiseres aangevoerde beroepsgronden slaagt, zijn de beroepen ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing van de aanvragen voor een tegemoetkoming in de loonkosten op grond van de NOW-1 en NOW-2 in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

6.Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Lie, rechter, in aanwezigheid van
drs. J.G.J. van Geesink, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 juli 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage: de voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving zoals die gold ten tijde van belang
NOW-1
Artikel 5.
Onverminderd artikel 4:35, eerste en tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt de subsidieverlening geweigerd, indien of voor zover:
(..)
de aanvraag anderszins niet voldoet aan de in deze regeling gestelde eisen.
Artikel 8.
De werkgever dient een subsidieaanvraag in door middel van een door de Minister beschikbaar gesteld formulier.
Een aanvraag voor subsidie kan worden ingediend vanaf 14 april 2020, of een eerder tijdstip, dat bekend gemaakt wordt via www.uwv.nl, tot en met 5 juni 2020.
(..)
NOW-2
Artikel 5.
Onverminderd artikel 4:35, eerste en tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt de subsidieverlening geweigerd, indien of voor zover:
(..)
de aanvraag anderszins niet voldoet aan de in deze regeling gestelde eisen.
Artikel 10.
De werkgever dient een subsidieaanvraag in door middel van een door de Minister beschikbaar gesteld formulier.
Een aanvraag voor subsidie kan worden ingediend vanaf 6 juli 2020 tot en met 31 augustus 2020.
(..)
Awb
Artikel 3:4.
Het bestuursorgaan weegt de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit.
De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.

Voetnoten

1.Tijdelijke noodmaatregel overbrugging werkgelegenheid
2.zaaknummer SHE 21/583
3.zaaknummer SHE 21/584
4.In artikel 5, aanhef en onder d, in combinatie met artikel 8, tweede lid, van de NOW-1 en in artikel 5, aanhef en onder d, in combinatie met artikel 10, tweede lid, van de NOW-2, zie de bijlage bij deze uitspraak.
5.ECLI:NL:CRVB:2021:2392, www.rechtspraak.nl
6.ECLI:NL:CRVB:2021:87, www.rechtspraak.nl
7.Stcrt. 2020, 19874