ECLI:NL:RBOBR:2022:2832

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
7 juli 2022
Publicatiedatum
11 juli 2022
Zaaknummer
71/183349-21, 71/105280-22, 71/183430-21, 71/183495-21, 71/183517-21, 71/248205-21, 71/249744-21, 71/106265-22 en 71/085541-22
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeslissing inzake onderzoekswensen met betrekking tot EncroChat en Sky ECC in strafzaken

Op 7 juli 2022 heeft de Rechtbank Oost-Brabant een tussenbeslissing genomen in meerdere strafzaken, waarbij onderzoekswensen zijn ingediend door de verdediging met betrekking tot de crypto-communicatiediensten EncroChat en Sky ECC. Deze beslissing volgde op een regiezitting die op 30 juni 2022 plaatsvond. De rechtbank heeft de ingediende verzoeken van de raadslieden beoordeeld, waarbij de verdediging onder andere vroeg om het horen van getuigen en het verkrijgen van gegevens van de genoemde diensten. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen nieuwe feiten zijn gepresenteerd die de onrechtmatigheid van de interceptie van gegevens bij EncroChat en Sky ECC zouden kunnen aantonen. De rechtbank heeft ook overwogen dat de verzoeken tot het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie niet gerechtvaardigd zijn, en dat er geen aanwijzingen zijn dat het Openbaar Ministerie onjuiste informatie heeft verstrekt over de geheimhoudersaanpak. De rechtbank heeft de meeste verzoeken van de verdediging afgewezen, met uitzondering van enkele die door het Openbaar Ministerie zijn toegewezen. De rechtbank benadrukt dat de beslissingen voorlopig zijn en dat de behandeling van de strafzaken nog in een vroeg stadium verkeert.

Uitspraak

tussenbeslissing

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummers:
71/183349-21 en 71/105280-22 [verdachte 1]
71/183430-21 [verdachte 2]
71/183495-21 [verdachte 3]
71/183517-21 [verdachte 4]
71/248205-21 [verdachte 5]
71/249744-21 en 71/106265-22 [verdachte 6]
71/085541-22 [verdachte 7]
Datum beslissing: 7 juli 2022
Tegenspraak
Tussenbeslissing van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, naar aanleiding van de regiezitting op 30 juni 2022 in de zaken tegen de verdachten:

[verdachte 1] ,

geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 1] 1981,
wonende te [adres 1] ,
thans gedetineerd te P.I. Grave,
raadsman mr. H. Raza,

[verdachte 2] ,

geboren te [geboorteplaats 2] (Spanje) op [geboortedatum 2] 1976,
wonende te [adres 2] ,
thans uit andere hoofde gedetineerd te Justitieel Complex Zaanstad,
raadsman: mr. G.J.S. van Gestel,

[verdachte 3] ,

geboren te [geboorteplaats 3] (Colombia) op [geboortedatum 3] 1979,
wonende te [adres 3] ,
raadsvrouw mr. M.H. Aalmoes,

[verdachte 4] ,

geboren te [geboorteplaats 4] (Colombia) op [geboortedatum 4] 1980,
wonende te [adres 4] ,
thans gedetineerd te P.I. Ter Apel,
raadsman: mr. J.W.S. Boorsma,

[verdachte 5] ,

geboren te [geboorteplaats 5] (Colombia) op [geboortedatum 5] 1974,
wonende te [adres 5] ,
raadsvrouw: mr. S.J. van der Aart

[verdachte 6] ,

geboren te [geboorteplaats 6] (Mexico) op [geboortedatum 6] 1983,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd te P.I. Ter Apel,
raadsman: mr. H.G. Koopman,

[verdachte 7] ,

geboren te [geboorteplaats 7] op [geboortedatum 7] 1987,
wonende [adres 1] ,
raadsman: mr. H. Raza,
De rechtbank merkt op voorhand op dat alle overwegingen en daaraan gekoppelde beslissingen die hierna volgen naar hun aard en inhoud – en gelet op de fase waarin de behandeling van de strafzaken zich bevindt – een voorlopig karakter hebben.

Inleiding

Deze tussenbeslissing is gegeven naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting op 30 juni 2022. Van deze zitting is een afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt. Deze zitting betrof een regiezitting in het onderzoek 26Inn.
Voorafgaand aan de regiezitting hebben de raadslieden mrs. Koopman, Van der Aart, Raza, Aalmoes en Van Gestel namens hun cliënten onderzoekswensen ingediend. Op 24 juni 2022 heeft de rechtbank de reactie van het Openbaar Ministerie op deze onderzoekswensen ontvangen. Mr. Raza heeft hierop op 27 juni 2022 nadere onderzoekswensen ingediend, waarop het Openbaar Ministerie op 29 juni 2022 schriftelijk heeft gereageerd. Op de terechtzitting van 30 juni 2022 heeft mr. Boorsma namens zijn client onderzoekswensen kenbaar gemaakt. Mr. Raza heeft ter terechtzitting verduidelijkt dat de door hem ingediende onderzoekswensen enkel in de zaak van zijn cliënt [verdachte 1] zijn ingediend. Tijdens de regiezitting zijn de onderzoekswensen aangevuld en besproken, en hebben de raadslieden en de officieren van justitie hun standpunten nader toegelicht.

Het kader voor toewijzing van de onderzoekswensen

Daar waar de raadslieden onderzoekswensen hebben ingediend en het Openbaar Ministerie akkoord is met toewijzing van deze verzoeken, heeft de rechtbank gemeend dat toewijzing van deze verzoeken geen nadere motivering meer behoeft. Indien het openbaar ministerie zich tegen toewijzing van ingediende verzoeken heeft verzet en de rechtbank deze hiernavolgend wel toewijst, acht de rechtbank de noodzaak dan wel het verdedigingsbelang voor toewijzing van deze verzoeken voldoende onderbouwd door de verdediging.
De rechtbank zal hiernavolgend eerst de onderzoekswensen die zien op EncroChat en Sky-ECC bespreken. Vervolgens zullen de overige onderzoekswensen per verdachte worden besproken.
1. Verzoeken ten aanzien van EncroChat en Sky ECC
Mr. Raza heeft verzoeken met betrekking tot de crypto-communicatiediensten EncroChat en Sky-ECC ingediend. Mrs. Koopman, Van Gestel en Boorsma hebben aangegeven zich bij deze onderzoekswensen aan te sluiten. Mr. Aalmoes heeft tijdens de regiezitting kenbaar gemaakt haar onderzoekswensen aangaande EncroChat in te trekken.
Verzoeken met betrekking tot rechtmatigheidsverweren
De strekking van het grootste deel van de verzoeken met betrekking tot EncroChat en Sky-ECC luidt, kort samengevat, dat de inzet van de hacktool, het verkrijgen van de data, danwel het onderzoek aangaande de interceptie (mogelijk) onrechtmatig is geweest. Ten einde rechtmatigheidsverweren te kunnen voeren, wenst de verdediging onder meer dat prejudiciële vragen worden gesteld aan het Hof van Justitie, verstrekking van (nadere) stukken en het horen van getuigen.
De rechtbank overweegt dat de afgelopen periode veel te doen is geweest over de inzet van de interceptietools inzake cryptotelefoons. Door veel rechterlijke instanties zijn ondertussen dergelijke verzoeken beoordeeld. De rechtbank verwijst in dit kader (onder veel meer) naar beslissingen van deze rechtbank, te weten een beslissing van 2 februari 2022 (ECLI:NL:RBOBR:2022:312), een beslissing van 4 mei 2021 (ECLI:NL:RBOBR:2021:2234) en een uitspraak van 31 mei 2022 (ECLI:NL:RBOBR:2022:224).
In deze beslissingen is overwogen dat uit hetgeen door de verdediging is aangevoerd niet is gebleken van zodanige onrechtmatigheden in het Franse onderzoek aangaande de interceptie van data bij EncroChat en Sky-ECC, dat er aanleiding zou zijn om het interstatelijk vertrouwensbeginsel buiten toepassing te laten. Ook is overwogen dat de verdediging zich ten gevolge van de zogenoemde Schutznorm niet kan beroepen op eventuele vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek van 26Lemont. Dit laatste aspect dient ook ten aanzien van het voorbereidend onderzoek van 26Argus te worden overwogen.
In hetgeen door mr. Raza in onderhavig onderzoek 26Inn aan verzoeken en documenten is ingediend en ter terechtzitting nader is toegelicht, ziet de rechtbank geen aanleiding om van bovenstaande uitgangspunten af te wijken. Er zijn door de verdediging geen (nieuwe) concrete feiten en omstandigheden aangevoerd die erop kunnen wijzen dat er sprake is geweest van zodanige onrechtmatigheden in de Franse onderzoeken. Anders gesteld: De rechtbank ziet vooralsnog geen begin van aannemelijkheid dat de interceptie van EncroChat- en Sky-ECC data onrechtmatig heeft plaatsgevonden.
De rechtbank merkt hierbij nog op dat zelfs al zou de rol van de Nederlandse autoriteiten bij de totstandkoming van de interceptietools groter zijn geweest dan door het openbaar ministerie is gesteld, dan betreft het nog steeds een onderzoek dat onder de Franse regelgeving heeft plaatsgevonden. Op grond van het voormelde interstatelijk vertrouwensbeginsel liggen de onderzoeken niet ter toetsing aan de Nederlandse rechter voor.
De rechtbank is eveneens van oordeel dat ten aanzien van deze verzoeken geen beroep kan worden gedaan op de Europese richtlijnen 2002/58 en 2016/80 en de rechtbank ziet geen redenen aanwezig om over te gaan tot het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie.
Ook overigens ziet de rechtbank in hetgeen door de verdediging is aangevoerd geen begin van aannemelijkheid dat sprake is geweest van (ernstige) schendingen van de beginselen van een goede procesorde. Derhalve zal de rechtbank alle verzoeken die in dit kader door de verdediging zijn gedaan, afwijzen.
Verzoeken met betrekking tot geheimhoudersinformatie
Mr. Raza heeft aangevoerd dat er sprake zou zijn van schending van geheimhoudersrechten ten aanzien van Sky-ECC- en EncoChat-data. Er zouden onder meer inhoudelijke berichten zijn bekeken van geheimhoudergerechtigden. Daarnaast is aangevoerd dat het openbaar ministerie de rechtbank onjuist heeft voorgelicht in het kader van de geheimhoudersaanpak. Het openbaar ministerie heeft naast haar reacties van 24 juni 2022 en 29 juni 2022 ook een notitie van 5 april 2022 verstrekt waarin een reactie is gegeven op de verweren met betrekking tot de geheimhoudersaanpak.
De rechtbank is van oordeel dat uit de voorhanden zijnde stukken niet naar voren komt dat het openbaar ministerie onjuiste informatie over de geheimhoudersaanpak heeft verstrekt. De rechtbank ziet geen aanwijzingen dat het openbaar ministerie doelbewust onjuiste informatie heeft gegeven. Daarnaast is niet gebleken dat zich in de datasets die betrekking hebben op het onderzoek 26Inn geheimhoudersinformatie bevindt. Noch is gebleken dat geheimhoudersinformatie een rol heeft gespeeld bij de opsporing van strafbare feiten in onderhavig onderzoek dan wel in het onderzoek 26Lemont of 26Argus.
Dit leidt tot de conclusie dat de rechtbank geen noodzaak ziet voor nader onderzoek ten aanzien van de geheimhoudersinformatie. Niet valt in te zien hoe toewijzing van deze verzoeken van belang zijn in het kader van beantwoording van enig te nemen beslissing in het kader van artikel 348 en 350 Sv. in onderhavig onderzoek. De rechtbank wijst daarom alle onderzoekswensen ten aanzien van de geheimhoudersinformatie af.
Verzoeken met betrekking tot verstrekking van of inzage in de datasets.
Meerdere raadslieden hebben zowel met betrekking tot Encrohat als Sky-ECC verzocht om verkrijging van de volledige datasets van hun cliënten als ook van de medeverdachten in onderzoek 26Inn, danwel inzage in de data bij het Nederlands Forensisch Instituut middels Hansken. De officieren van justitie verzetten zich niet tegen verstrekking van de datasets van de eigen client en medeverdachten in onderzoek 26Inn aan de raadslieden, noch tegen inzage in de datasets aangaande onderzoek 26Inn bij het NFI. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie aangegeven dat inzage in de Sky-ECC data bij het NFI door middel van het programma Hansken op dit moment nog niet mogelijk is, maar dat dit binnen korte tijd wordt gerealiseerd. De verdediging kan dan zowel de EncroChat- als de Sky-ECC data inzake onderzoek 26Inn inzien bij het NFI. Gelet op deze toezeggingen van het openbaar ministerie zal de rechtbank op de verzoeken aangaande de datasets geen beslissing meer nemen. Voor zover de verzoeken ten aanzien van de datasets verder reiken dan de toezegging van de officieren van justitie, wijst de rechtbank deze af.
Verzoek tot het horen van NFI deskundige 122
De rechtbank overweegt dat in de rapportage van deze deskundige, dat onderdeel uitmaakt van het dossier van 26Inn, de vragen van de verdediging aangaande de betrouwbaarheid van de berichten en het gebruik van Hansken voldoende worden beantwoord. De rechtbank acht daarom geen belang aanwezig bij toewijzing van dit verzoek en zal het verzoek tot horen van deze getuige, danwel toewijzing van nader onderzoek inzake 26Inn, afwijzen.
[ de beslissingen van de rechtbank die betrekking hebben op de overige onderzoekswensen zijn met het oog op publicatie verwijderd ]
De rechtbank:
-
wijst toena te noemen personen te horen als getuige in de zaak van:
[verdachte 1] , parketnummers 71/183349-21 en 71/105280-22:
[verwijderd:opsomming getuigen]
[verdachte 2] , parketnummer 71/183430-21:
[verwijderd:opsomming getuigen]
[verdachte 3] , parketnummer 71/183495-21:
[verwijderd:opsomming getuigen]
[verdachte 4] , parketnummer 71/183517-21:
[verwijderd:opsomming getuigen]
[verdachte 5] , parketnummer 71/248205-21:
[verwijderd:opsomming getuigen]
[verdachte 6] , parketnummer 71/249744-21 en 71/106265-22:
[verwijderd:opsomming getuigen]

houdthaar beslissingen ten aanzien van de met betrekking tot zaakdossier 9 ingediende onderzoekswensen
aan. Indien en voor zover de rechtbank daartoe aanleiding ziet, zal een nadere regiezitting met betrekking tot dit zaaksdossier worden ingepland.
-
verwijstvoornoemde zaken naar de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, teneinde de hiervoor toegewezen getuigen in de desbetreffende zaken te horen;
-
bepaaltdat mrs. Boorsma en Aalmoes als toehoorder aanwezig mogen zijn bij de verhoren van de niet in de zaak van hun cliënt toegewezen getuigen. De bevoegdheid tot het stellen van vragen aan een getuige waarvan het horen niet is toegewezen in de zaak van de verdachte namens wie de raadsvrouw/-man het verhoor bijwoont, is steeds beperkt tot het geval dat de inhoud van de verklaring van de getuige tijdens het verhoor relevant is voor de uit hoofde van de artikelen 348 en 350 Sv te beantwoorden vragen in de zaak tegen de verdachte voor wie de raadsvrouw/-man het verhoor bijwoont. De rechter-commissaris beoordeelt deze relevantie;
-
wijst afde overige verzoeken voorzover deze niet zijn toegewezen, danwel toegezegd door de officieren van justitie, één en ander zoals hiervoor is overwogen.
Deze (tussen)beslissing is genomen door:
mr. C.A. Mandemakers, voorzitter,
mr. C.M. Zandbergen en mr. M.R.A. de Werd, leden,
in tegenwoordigheid van S.A. Nuyens, griffier,
en is uitgesproken op 7 juli 2022.