ECLI:NL:RBOBR:2022:2734
Rechtbank Oost-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de hoogte van de WOZ-waarde van een woning en het recht op proceskostenvergoeding
In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedaan op 6 juli 2022, wordt het beroep van eiser tegen de vastgestelde WOZ-waarde van zijn woning beoordeeld. Eiser had in de bezwaarfase verzocht om verstrekking van de grondstaffel en KOUDV-factoren, maar deze waren niet verstrekt door de heffingsambtenaar. De rechtbank oordeelt dat de stukken ten onrechte niet zijn verstrekt, aangezien deze als 'op de zaak betrekking hebbende stukken' moeten worden beschouwd volgens artikel 7:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hoewel de rechtbank het gebrek in de bezwaarfase passeert op grond van artikel 6:22 van de Awb, heeft eiser recht op een proceskostenvergoeding.
De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde van de woning vastgesteld op € 1.050.000, met als waardepeildatum 1 januari 2019. Eiser betwistte deze waarde en voerde aan dat de uitspraak op bezwaar onvoldoende gemotiveerd was. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar voldoende heeft onderbouwd dat de waarde niet te hoog is vastgesteld, en dat de vergelijkingsobjecten die zijn gebruikt voor de waardebepaling voldoende vergelijkbaar zijn met de woning van eiser. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning correct is vastgesteld en verklaart het beroep ongegrond.
De rechtbank bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 48,- aan eiser moet vergoeden en veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van € 1.518,- aan proceskosten aan eiser. Deze uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.