Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
uitspraak van de meervoudige kamer van 9 juni 2022 in de zaak tussen
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [naam] , te [plaats] .
Procesverloop
Inleiding
Overwegingen
- Op het perceel [adres] exploiteert Tuinbouwbedrijf [naam] een aardbeienkwekerij.
- Op het perceel [adres] exploiteert [naam] een champignonkwekerij.
- Ten behoeve van de realisering van de biomassaverbrandingsinstallatie hebben de drie genoemde vennootschappen de vennootschap [naam] opgericht. De biomassaverbrandingsinstallatie is eigendom van deze vennootschap.
- In een van de tot deze installatie behorende ketels, eigendom van Champignonkwekerij [naam] , wordt warmte geproduceerd voor de eigen champignonkwekerij en voor de champignonkwekerij van [naam] op het perceel [adres] . De andere ketel is eigendom van Tuinbouwbedrijf [naam] Ten behoeve van Tuinbouwbedrijf [naam] en ten laste van Champignonkwekerij [naam] zijn op het perceel van deze laatste vennootschap een recht van opstal en een recht van overpad gevestigd. Blijkens de aanvraag wordt 5% van de opgewekte warmte geleverd aan zes huishoudens en een varkenshouderij in de omgeving van de biomassaverbrandingsinstallatie.
- De percelen [adressen] hebben, in het bestemmingsplan "Partiële herziening Buitengebied 2017" (het bestemmingsplan), de bestemming "Agrarisch met waarden - landschapswaarden" gekregen. In het bestemmingsplan is aan de percelen [adressen] de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - overig niet-grondgebonden agrarisch bedrijf' toegekend en aan het perceel [adres] de functieaanduiding 'glastuinbouw'.
- Voor de installatie, die aanvankelijk is aangevraagd als overbrugging totdat een biomassaverbrandingsinstallatie voor champost in gebruik zou zijn genomen, zijn op 9 december 2014 en 21 november 2016 tijdelijke omgevingsvergunningen verleend, met uiteindelijk een looptijd tot 21 november 2024. De aanvraag voor een omgevingsvergunning strekt tot het omzetten van deze vergunningen in een vergunning voor onbepaalde tijd, omdat de levensduur van de installatie en de terugverdientijd van de investering het gebruik ervan tot in elk geval 2031 noodzakelijk maken.
- Het ontwerpbesluit tot weigering van de gevraagde omgevingsvergunning heeft van 11 juni tot en met 22 juli 2020 ter inzage gelegen. Eisers hebben op 20 juli 2020 hun zienswijze ingediend. Het besluit tot weigering van de omgevingsvergunning is op 24 februari 2021 bekendgemaakt.
daarbijvrijkomende elektriciteit als bijproduct aan het openbare net werd geleverd. In dit geval is geen sprake van de levering aan derden van warmte die als bijproduct ontstaat. De door eisers genoemde Afdelingsuitspraak van 25 mei 2016 lijkt veeleer het standpunt van verweerder te ondersteunen, omdat in dat geval de omvang en de capaciteit van de installatie de vraag aan verwarming van, in dat geval, het timmerbedrijf ver te boven ging. Ook de omstandigheid dat, om aan de verwarmingsvraag te voldoen, een groot deel van het te verbranden houtafval uit andere bronnen moest worden aangevoerd, vond de Afdeling relevant voor het oordeel dat een houtverbrandingsinstallatie niet in overeenstemming was met de bestemming. Ook in de zaak die hier aan de orde is, vond verweerder dit van belang voor de conclusie dat de houtverbranding strijdig is met het bestemmingsplan.
Beslissing
- verklaart het beroep in de zaak met zaaknummer SHE 21/914 gegrond;
- vernietigt het in die zaak bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder eisers het door hen betaalde griffierecht van € 360,00 moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.518,00;
- verklaart het beroep in de zaak met zaaknummer SHE 21/565 ongegrond.