201800779/1/A1.
Datum uitspraak: 10 oktober 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Velddriel, gemeente Maasdriel,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 19 december 2017 in zaak nr. 17/2834 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Maasdriel.
Procesverloop
Bij besluit van 5 oktober 2016 heeft het college aan [partij] een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een opstelruimte voor een koelinstallatie en een stookinstallatie (houtkachel) aan de [locatie A] te Velddriel (hierna: het perceel).
Bij besluit van 24 april 2017 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 december 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college en [partij] hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] en [partij] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 juli 2018, waar [appellant], bijgestaan door [gemachtigde] en mr. M.J.M.G. van Gerwen, advocaat te Den Bosch, en het college, vertegenwoordigd door mr. C.A.J.M. de Vroom, zijn verschenen. Tevens is ter zitting [partij], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. W.J.W. van Eijk, advocaat te Den Bosch, gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1. Bij het besluit van 5 oktober 2016 heeft het college aan [partij] een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) verleend voor een opstelruimte voor een koelinstallatie en een stookinstallatie (houtkachel) ten behoeve van de naastgelegen champignonkwekerijen van [partij]. Ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied herziening 2014, Koestraat 24, 28, 30 en 32" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "Agrarisch", met de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - paddenstoelenkwekerij". Daarnaast rust op het perceel de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie" en de aanduiding "Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied". Vast staat dat het bouwplan in strijd is met artikel 8.1.2 van de planregels, dat een verbod bevat op het bouwen van bouwwerken op gronden met laatstgenoemde aanduiding. Om de opstelruimte mogelijk te maken, heeft het college de gevraagde omgevingsvergunning verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, aanhef en onder 1°, van de Wabo, in samenhang met artikel 8.1.3 van de planregels. [appellant] woont op de nabij gelegen percelen [locatie B] en [locatie C] en kan zich niet verenigen met de verlening van de omgevingsvergunning, onder meer omdat het bouwplan volgens hem ook in strijd is met de planregels behorende bij de bestemming "Agrarisch" en omdat volgens hem niet wordt voldaan aan het Bouwbesluit 2012 (hierna: het Bouwbesluit).
2. De relevante artikelen van de planregels zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Ingetrokken grond
3. Ter zitting heeft [appellant] de grond dat artikel 8.1.3 van de planregels in strijd is met artikel 3.3.3.5, eerste lid, van de Omgevingsverordening Gelderland, ingetrokken.
Strijd Bouwbesluit
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat bij de beoordeling of de opstelruimte voldoet aan het Bouwbesluit niet mede naar de houtkachel zelf gekeken hoefde te worden, omdat de omgevingsvergunning daar geen betrekking op heeft. Volgens [appellant] gaat het bij de houtkachel die in de opstelruimte is geplaatst om een verbrandingstoestel met een nominale belasting van meer dan 130 kW. Een ruimte waarin een dergelijk verbrandingstoestel wordt geplaatst, moet voldoen aan strenge brandveiligheidsvoorschriften uit het Bouwbesluit en het college had moeten beoordelen of aan die voorschriften wordt voldaan, aldus [appellant].
4.1. Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo wordt, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van die wet, de omgevingsvergunning geweigerd indien de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft voldoet aan het Bouwbesluit.
De beoordeling op grond van artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo dient blijkens die bepaling in beginsel plaats te vinden op grond van de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden. Het college heeft op grond van de aanvraag om omgevingsvergunning en de daarbij behorende gegevens en bescheiden, waaruit niet volgde dat er een houtkachel met een nominale belasting van meer dan 130 kW werd geplaatst, in redelijkheid geen grond hoeven zien voor het oordeel dat de aangevraagde opstelruimte niet aan het Bouwbesluit voldeed. Als er volgens [appellant] thans een houtkachel in de opstelruimte aanwezig is met een nominale belasting van meer dan 130 kW en daardoor niet aan bepaalde voorschriften van het Bouwbesluit wordt voldaan, kan hij een verzoek om handhaving van die rechtstreeks werkende voorschriften indienen.
Het betoog faalt.
Strijd bestemming "Agrarisch"
5. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de opstelruimte voor de houtkachel een voorziening voor energieopwekking is, die niet past binnen de bestemming "Agrarisch" en de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - paddenstoelenkwekerij". Volgens [appellant] is hierbij van belang dat een houtkachel niet noodzakelijk is voor de verwarming van de champignonkwekerijen van [partij], omdat die verwarming ook kan plaatsvinden met behulp van een stookinstallatie op gas. [appellant] verwijst ter ondersteuning van dit betoog naar de uitspraak van de Afdeling van 25 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1438. [appellant] stelt zich verder op het standpunt dat de opstelruimte niet kan worden aangemerkt als een bedrijfsgebouw als bedoeld in artikel 3.2.1 van de planregels. 5.1. De opstelruimte voor de houtkachel staat direct ten dienste van de teelt in de champignonkwekerijen van [partij], nu de met de houtkachel geproduceerde warmte voor een belangrijk deel wordt gebruikt om een gecontroleerde en betere champignonteelt te bevorderen. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de opstelruimte voor de houtkachel past binnen de bestemming "Agrarisch" en de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - paddenstoelenkwekerij". Dat [partij] er, zoals gesteld, ook voor zou kunnen kiezen om voor de verwarming van de champignonkwekerijen gebruik te maken van een stookinstallatie op gas, maakt niet dat een houtkachel ten behoeve van die verwarming niet in overeenstemming zou zijn met de bestemming "Agrarisch" en de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - paddenstoelenkwekerij". De verwijzing van [appellant] naar de uitspraak van de Afdeling van 25 mei 2016 kan hem niet baten. Het ging in die zaak om een eerdere houtverbrandingsinstallatie mede ten behoeve van het verwarmen van de champignonkwekerijen die was geplaatst op een naastgelegen perceel met de bestemming "Bedrijf" en de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - timmerbedrijf". Dat de Afdeling in de uitspraak van 25 mei 2016 heeft overwogen dat die bestemming en aanduiding die houtverbrandingsinstallatie niet toestonden, zegt niets over de vraag of zo’n installatie is toegestaan binnen de bestemming "Agrarisch" en de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - paddenstoelenkwekerij".
Niet valt verder in te zien dat de opstelruimte geen bedrijfsgebouw als bedoeld in artikel 3.2.1 van de planregels zou zijn. Anders dan [appellant] meent, kan uit de definities van ‘agrarisch bedrijf’ en ‘bouwwerk’ in artikel 1 van de planregels niet worden afgeleid dat alleen gebouwen waarin de agrarische activiteit zelf - in dit geval de champignonteelt - plaatsvindt een bedrijfsgebouw als bedoeld in artikel 3.2.1 kunnen zijn. Het begrip ‘bedrijfsgebouw’ is verder in het bestemmingsplan niet gedefinieerd, zodat de rechtbank voor de betekenis daarvan terecht heeft aangesloten bij het algemeen spraakgebruik. Op grond van het algemeen spraakgebruik is sprake van een bedrijfsgebouw, nu de opstelruimte een gebouw is ten behoeve van het bedrijf van [partij].
Het betoog faalt.
Afwijking artikel 8.1.2
6. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college ten onrechte met toepassing van artikel 8.1.3 van de planregels medewerking heeft verleend aan afwijking van het in artikel 8.1.2 van de planregels opgenomen verbod op het bouwen van bouwwerken op gronden met de aanduiding "Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied". Dat er een positief advies van het waterschap als grondwaterbeheerder lag, ontsloeg het college volgens [appellant] niet van de verplichting om zelf te toetsen of het belang van de bescherming van bodem en (grond)water noopte tot weigering van de omgevingsvergunning of tot het verbinden van nadere voorschriften aan die vergunning. Hij wijst in dit verband op het gebruiksverbod in artikel 8.1.4 van de planregels. [appellant] voert verder aan dat ook andere hinderaspecten dan mogelijke aantasting van bodem en (grond)water voor het college aanleiding hadden moeten zijn om de gevraagde omgevingsvergunning niet te verlenen.
6.1. Nu het waterschap als grondwaterbeheerder positief heeft geadviseerd over het bouwplan, wordt voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 8.1.3 van de planregels. Toepassing van dat artikel betreft een bevoegdheid van het college. Gelet op de aanhef van artikel 2.12, eerste lid, van de Wabo mag het bouwplan niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening. Het college moet bij de toepassing van zijn bevoegdheid een belangenafweging maken, waarbij het beleidsruimte heeft. Hetgeen [appellant] aanvoert, geeft geen aanleiding voor het oordeel dat het college de gevraagde omgevingsvergunning niet in redelijkheid heeft kunnen verlenen. Gelet op het positieve advies van het waterschap, alsmede een positief advies van waterbedrijf Vitens, mocht het college ervan uitgaan dat voor onaanvaardbare aantasting van bodem en (grond)water als gevolg van het bouwplan niet hoeft te worden gevreesd. [partij] zal verder moeten voldoen aan het rechtstreeks werkende artikel 8.1.4 van de planregels en ook aan rechtstreeks werkende regels ter bescherming van bodem en grondwater uit de Omgevingsverordening Gelderland, zodat niet valt in te zien waarom het college in zoverre nadere voorschriften aan de omgevingsvergunning had moeten verbinden. Hetgeen [appellant] aanvoert, geeft geen grond voor het oordeel dat er op voorhand van zou moeten worden uitgegaan dat het voor [partij] onmogelijk is om aan voornoemde regels te voldoen en dat het bouwplan om die reden niet uitvoerbaar zou zijn.
Wat de door [appellant] gestelde andere hinderaspecten betreft, zoals het vrijkomen van schadelijke stoffen en geur door het verbranden van hout in de houtkachel, heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat in zoverre voor onaanvaardbare hinder niet gevreesd hoeft te worden, omdat de houtkachel moet voldoen aan de daarvoor geldende regels uit het Activiteitenbesluit milieubeheer. Hetgeen [appellant] aanvoert, geeft geen grond voor het oordeel dat er op voorhand van zou moeten worden uitgegaan dat het voor [partij] onmogelijk is om aan die regels te voldoen en dat het bouwplan om die reden niet uitvoerbaar zou zijn.
Het betoog faalt.
Slotoverwegingen
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. G.M.H. Hoogvliet en mr. H. Bolt, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.P.J.M. van Grinsven, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Van Grinsven
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 oktober 2018
462-870. BIJLAGE
Bestemmingsplan "Buitengebied herziening 2014, Koestraat 24, 28, 30 en 32"
Artikel 1:
[…]
agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van:
- het telen van gewassen, waaronder mede begrepen de houtteelt, en/of
- het houden van dieren
met dien verstande dat maneges, kennels en dierenasiels niet als agrarische bedrijven worden aangemerkt;
[…]
bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
[…]
Artikel 3.1:
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. agrarisch (bedrijfsmatig) grondgebruik;
[…]
een en ander met de bijbehorende bouwwerken en voorzieningen.
Artikel 3.2.1:
Op en in de gronden als bedoeld in 3.1 mogen uitsluitend de volgende bouwwerken worden gebouwd ten dienste van de bestemming:
a. bedrijfsgebouwen;
[…]
Artikel 3.2.2:
[…]
c. Een paddenstoelenkwekerij is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - paddenstoelenkwekerij'.
Artikel 8.1.1:
De gronden ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' zijn mede bestemd voor de instandhouding en de bescherming van de grondwaterwinning.
Artikel 8.1.2:
Op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone- grondwaterbeschermingsgebied' mogen geen bouwwerken gebouwd, met uitzondering van:
• andere bouwwerken tot een maximale hoogte van 2 m met een uitzondering van mestopslagplaatsen, en
• bebouwing ten behoeve van het waterleidingbedrijf.
Artikel 8.1.3:
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 8.1.2 voor wat betreft het oprichten van bouwwerken overeenkomstig de regels van de ter plaatse geldende bestemmingen; hiertoe dient schriftelijk advies te worden verkregen van de grondwaterbeheerder. In geval van negatief advies van de grondwaterbeheerder, wordt de bedoelde afwijking niet eerder verleend dan nadat van Gedeputeerde Staten de verklaring is ontvangen dat zij tegen het verlenen van de afwijking geen bezwaar hebben.
Artikel 8.1.4:
Het is verboden de gronden en opstallen gelegen binnen de aanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' te gebruiken, te doen gebruiken of te laten gebruiken op zodanige wijze dat daardoor de kwaliteit van de bodem en de kwaliteit van het (grond)water in gevaar kan komen.