4.5.De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar aldus de waarden van [adres] , [adres] , [adres] en [adres] voldoende aannemelijk heeft gemaakt. Voorgaande overwegingen leiden de rechtbank tot de conclusie dat de door de heffingsambtenaar voor de unit op de toestandsdatum per 1 januari 2021 vastgestelde waarden van € 19.000, € 22.000, € 22.000 en € 30.000 en de daarop gebaseerde aanslagen OZB niet te hoog is vastgesteld.
De motivering van de bestreden uitspraak
5. De beroepsgrond van eiser, dat de heffingsambtenaar de bestreden uitspraak onvoldoende heeft gemotiveerd, slaagt niet. Nog afgezien van het feit dat dit door de heffingsambtenaar gemotiveerd is bestreden, hoeft het enkele feit dat een uitspraak op bezwaar onvoldoende zou zijn gemotiveerd, niet te leiden tot vernietiging. Een dergelijke gebrek hoeft immers niet te betekenen dat de WOZ-waarde te hoog is vastgesteld of dat het aanslagbedrag onjuist is en eventuele motiveringsgebreken kunnen in beroep worden hersteld. Voor zover van een motiveringsgebrek in de bestreden uitspraak kan worden gesproken, is dit naar het oordeel van de rechtbank in beroep voldoende hersteld met de door de heffingsambtenaar gegeven toelichtingen in het verweerschrift, het aanvullend verweerschrift en op de zitting. Eiser heeft hierop kunnen reageren en is aldus niet in zijn processuele belangen geschaad.
De proceskosten en het griffierecht
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, veroordeelt de rechtbank de heffingsambtenaar in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.588,– (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,– en een wegingsfactor 1 en vervolgens gedeeld door 3 en vervolgens 1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting met een waarde per punt van € 541,– en een wegingsfactor 1). De beroepen van eiser, de beroepen met zaaknummers SHE 21/2480 en SHE 22/726 alsmede het beroep met zaaknummer SHE 21/2491 moeten namelijk worden aangemerkt als samenhangende zaken, omdat in drie zaken de rechtsbijstand is verleend door dezelfde gemachtigde, de zaken door de rechtbank gelijktijdig zijn behandeld en de werkzaamheden in beroep nagenoeg identiek konden zijn. Op grond van artikel 3, eerste lid, van het Bpb worden deze beroepszaken voor de toekenning van proceskosten als één zaak beschouwd, waaraan met toepassing van het bepaalde in de bijlage bij het Bpb onder C2 de wegingsfactor 1 wordt toegekend. Het berekende bedrag moet daarom worden gedeeld door drie, het aantal samenhangende zaken. Ook moet de heffingsambtenaar het door eiser betaalde griffierecht vergoeden.