In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 29 oktober 2020 uitspraak gedaan over een beroep tegen de aanslag rioolheffing voor het kalenderjaar 2019, opgelegd door de gemeente Harlingen. Eiser, eigenaar van een perceel met een boothuis, had bezwaar gemaakt tegen de aanslag, omdat hij van mening was dat er geen sprake was van een directe aansluiting op de gemeentelijke riolering. De rechtbank oordeelde dat het bezwaarschrift van eiser, hoewel formeel buiten de termijn ingediend, toch ontvankelijk was omdat verweerder op de hoogte was van eisers bezwaren. De rechtbank concludeerde dat de aanslag ten onrechte was opgelegd, omdat niet was voldaan aan het belastbare feit zoals gedefinieerd in de Verordening op de heffing en invordering van de rioolheffing 2019. De rechtbank stelde vast dat er geen gemeentelijke riolering aanwezig was in de zin van de Verordening, en dat de formulering van de Verordening niet voldoende ruimte bood om ook gemeentelijk oppervlaktewater, zoals de Harlingertrekvaart, te omvatten. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de aanslag en droeg de gemeente op het betaalde griffierecht aan eiser te vergoeden.