ECLI:NL:RBNHO:2020:9993

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 november 2020
Publicatiedatum
30 november 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 3342
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht opgelegde aanslag rioolheffing voor garageboxen door gemeente

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 16 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, eigenaar van twee garageboxen, en de heffingsambtenaar van Cocensus. De eiser had bezwaar gemaakt tegen een aanslag rioolheffing die voor het jaar 2019 was opgelegd voor de garageboxen, die niet zijn aangesloten op het rioleringsnetwerk en geen afvoerpijp voor hemelwater hebben. De eiser stelde dat de aanslag ten onrechte was opgelegd, omdat het hemelwater door infiltratie op eigen terrein wordt verwerkt. De verweerder, de heffingsambtenaar, betoogde dat er sprake was van een indirecte aansluiting op het gemeentelijk rioolstelsel, omdat het hemelwater via het dak en de wegen van de gemeente werd afgevoerd.

Tijdens de zitting op 5 oktober 2020 in Haarlem, waar de eiser en zijn vertegenwoordiger aanwezig waren, heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat het aan de verweerder is om het belastbare feit aannemelijk te maken. Na beoordeling van de overgelegde bewijsstukken en de verklaringen van beide partijen, concludeerde de rechtbank dat het hemelwater inderdaad door infiltratie op het eigen terrein wordt verwerkt en niet op de gemeentelijke riolering terechtkomt.

De rechtbank heeft daarom het beroep van de eiser gegrond verklaard, de aanslag rioolheffing voor de garageboxen vernietigd en de verweerder veroordeeld in de proceskosten van de eiser. De uitspraak is gedaan in het kader van bestuursrecht en belastingrecht, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Amsterdam.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/3342

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 november 2020 in de zaak tussen

[X] , wonende te [Z] , eiser,

en

de heffingsambtenaar van Cocensus, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2019 een aanslag rioolheffing opgelegd voor onder andere twee garageboxen.
Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 oktober 2020 te Haarlem. Eiser is verschenen, vergezeld van [A] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [B] . Deze zaak is gelijktijdig behandeld met de zaak met nummer HAA 19/3346.

Overwegingen

Feiten
1. Eiser is eigenaar en gebruiker van twee garageboxen, plaatselijk bekend als [C1] en [C2] te [Z] . De garages maken onderdeel uit van een complex van in totaal 17 garages. De garages zijn niet aangesloten op het rioleringsnetwerk. Ook beschikken de garages niet over een afvoerpijp voor hemelwater.
Geschil
2. In geschil is of verweerder eiser voor het jaar 2019 terecht en op goede gronden in de rioolheffing heeft betrokken.
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat de aanslag rioolheffing voor de garageboxen ten onrechte is opgelegd. De garageboxen zijn gelegen onder een duin en door infiltratie wordt al het hemelwater op het eigen perceel verwerkt. Er is geen watertoevoer en dus ook geen vuilwaterafvoer in de garages. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de aanslag rioolheffing voor de garageboxen terecht is opgelegd. Er is sprake van een indirecte aansluiting op het gemeentelijk rioolstelsel. Het hemelwater wordt afgevoerd via het dak en de wegen/kavels van de gemeente waarin waterafvoeren liggen. Er ligt onvoldoende duin op de garageboxen om voor infiltratie te zorgen. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
5. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
6. Artikel 228a, eerste en tweede lid, van de Gemeentewet luidt als volgt:
1. Onder de naam rioolheffing kan een belasting worden geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:
a. de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk afvalwater en
b. de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.
2. Ter zake van de kosten, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, kunnen twee afzonderlijke belastingen worden geheven.
7. Ingevolge artikel 1, eerste lid onder a en onder c, van de Verordening op de heffing en invordering van rioolheffing 2019 van de gemeente Bergen (hierna: de Verordening) wordt onder
perceelverstaan: een roerende of onroerende zaak of een zelfstandig gedeelte daarvan, onder
gemeentelijke riolering: een voorziening of combinatie van voorzieningen voor inzameling, verwerking, zuivering of transport van afvalwater, hemelwater of grondwater, in eigendom, in beheer of in onderhoud bij de gemeente, en onder
water: huishoudelijk afvalwater, bedrijfsafvalwater, hemelwater, grondwater of oppervlaktewater.
8. Ingevolge artikel 2, aanhef en onder b, van de Verordening wordt onder de naam
rioolheffingeen directe belasting geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater en de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of beperken.
9. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Verordening wordt de belasting geheven van de gebruiker van een perceel van waaruit water direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd.
10. Op grond van artikel 6, tweede lid, van de Verordening wordt de rioolheffing voor een perceel dat niet direct of indirect is aangesloten op het waterleidingstelsel, maar enkel een directe of indirecte aansluiting op de gemeentelijke riolering heeft voor de afvoer van hemel- en grondwater geheven naar een vast bedrag per perceel en is het tarief € 76 per perceel.
11. De rechtbank stelt voorop dat het aan verweerder is het belastbare feit aannemelijk te maken. Verweerder heeft daartoe gesteld dat het hemelwater wordt afgevoerd via het dak van de garage en de wegen/kavels van de gemeente waarin waterafvoeren liggen en afgevoerd op de gemeentelijke riolering bedoeld in artikel 1, onderdelen b en e, van de Verordening. Daarmee is volgens de heffingsambtenaar sprake van een belastbaar feit en van belastingplicht bedoeld in artikel 3 van de Verordening.
12. Gelet op de bij het verweerschrift overgelegde foto’s en de daarop ter zitting door verweerder gegeven toelichting, alsmede de toelichting die eiser ter zitting heeft gegeven en de door hem overgelegde foto’s, acht de rechtbank het niet aannemelijk dat het hemelwater terechtkomt op een voorziening als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Verordening. Met eiser is de rechtbank dan ook van oordeel dat het hemelwater door infiltratie op het eigen terrein verwerkt wordt. Er is namelijk sprake van een hoog duin boven de garageboxen. Het duin aan de voorkant van de garageboxen is weliswaar lager maar daar zit een opstaande rand (de zogenoemde daktrim) die ervoor zorgt dat het water niet over de voorkant heenloopt, maar het duin in gaat. Bovendien loopt het dak van de garageboxen schuin naar achteren af. De zijkant van de garageboxen heeft ook een daktrim. Voorts is het achter de garageboxen gelegen stuk duin in eigendom bij de flateigenaren. Voorzover daar al water in terechtkomt, infiltreert dit in dat duin en wordt dit niet afgevoerd op de gemeentelijke riolering.
13. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard en de aanslag rioolheffing voorzover deze ziet op de garageboxen te worden vernietigd.
Proceskosten
14. De rechtbank veroordeelt verweerder met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht de reiskosten van eiser te vergoeden tot een bedrag van € [..] (openbaar vervoer, tweede klasse).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de aan eiser opgelegde aanslag gemeentelijke belastingen 2019 voor zover betrekking hebbend op de rioolheffing van de twee garageboxen en laat de aanslag voor het overige in stand;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € [..] ;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. van As, rechter, in aanwezigheid van mr. M.R. Marinus, griffier, op 16 november 2020. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312,
1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.