2.8Eiseres is gedurende de wachttijd niet (volledig) hersteld. Vanwege het naderen van het einde van de wachttijd heeft eiseres op 5 oktober 2020 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. De daaropvolgende verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige beoordeling van het re-integratieverslag heeft geleid tot het primaire besluit. Daarbij is aanvankelijk een loonsanctie opgelegd, omdat toen werd geconcludeerd dat de werkgever niet had voldaan aan zijn re-integratieverplichtingen.
3. Bij het bestreden besluit is de loonsanctie komen te vervallen. Het UWV heeft zich, anders dan in het primaire besluit, op het standpunt gesteld dat de werkgever van eiseres wel voldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. Dit standpunt is gebaseerd op het rapport van de verzekeringsarts Bezwaar en Beroep (B&B) van 1 april 2021 en van de arbeidsdeskundige B&B van 8 april 2021. De verzekeringsarts B&B concludeert, in afwijking van de primaire verzekeringsarts, dat het feit dat eiseres gedeeltelijk, voor een aantal uren per week, is blijven werken niet schadelijk is geweest voor haar gezondheid en dat dit niet in de weg heeft gestaan aan de re-integratie in spoor 2. De arbeidsdeskundige B&B concludeert dat zowel in spoor 1 als in spoor 2 geen re-integratiekansen zijn gemist.
4. Eiseres is het niet eens met de voorgaande conclusie. Zij voert aan dat haar klachten door de re-integratie zijn verergerd. Hoewel eiseres aan de ene kant vindt dat zij zelf haar grenzen beter had kunnen en moeten bewaken, heeft er aan de andere kant vrijwel geen begeleiding op de werkvloer plaatsgevonden. Vooral na het vertrek van haar eerste leidinggevende in december 2018 heeft men eiseres te veel werkzaamheden laten verrichten. De nieuwe leidinggevende was hier niet alert op en de werkgever zelf was vrijwel nooit in de kapsalon aanwezig. Op de momenten dat de werkgever wel in de kapsalon aanwezig was, heeft eiseres diverse keren gezegd dat het te zwaar voor haar was. Daar werd echter niets mee gedaan. Eiseres is het met de primaire arbeidsdeskundige SMZ eens dat zij werkzaam is gebleven in re-integratie-belemmerende arbeid. Er is geen sprake geweest van werkhervatting met een structureel karakter. In feite is eiseres lange tijd ‘blijven aanmodderen’. Ook de verzuimbegeleiding was niet adequaat. De werkgever had kunnen constateren dat er zo weinig vooruitgang was, dat hij zich had moeten afvragen of het wel zinvol was om met de aangepaste werkzaamheden door te gaan. Door de wijze waarop er is gere-integreerd hebben de klachten langer aangehouden en is bovendien de re-integratie in spoor 2 gefrustreerd dan wel vertraagd. Eiseres heeft ter onderbouwing van haar standpunt verwezen naar de rapporten van de primaire verzekeringsarts en de primaire arbeidsdeskundige.
5. In artikel 25, negende lid, van de Wet WIA is, kort samengevat, bepaald dat het UWV het tijdvak waarover de werkgever het loon van werknemer moet doorbetalen, gedurende ten hoogste 52 weken verlengt indien de werkgever zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht.
6. In artikel 65 van de Wet WIA is bepaald dat het UWV beoordeelt of de werkgever en de verzekerde (werknemer) in redelijkheid hebben kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht.
7. In de Beleidsregels beoordelingskader poortwachter (Besluit van 3 december 2002, Stcrt. 2002, 236, laatstelijk gewijzigd bij Besluit van 17 oktober 2006, Stcrt. 2006, 224; hierna: de Beleidsregels) heeft het UWV een inhoudelijk kader neergelegd voor de beoordeling van de vraag of de werkgever en werknemer in redelijkheid konden komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht.
8. Op grond van de Beleidsregels staat bij de beoordeling van de re-integratie-inspanningen het bereikte resultaat voorop. Als een bevredigend resultaat is bereikt, is voldaan aan de wettelijke eis dat de werkgever en werknemer in redelijkheid konden komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht. Van een bevredigend resultaat is sprake als gekomen is tot een (gedeeltelijke) werkhervatting, die aansluit bij de resterende functionele mogelijkheden van werknemer. Indien een dergelijk resultaat niet haalbaar is, is ook sprake van een bevredigend resultaat wanneer werknemer tegen het einde van de verplichte loondoorbetalingsperiode is ingeschakeld in arbeid met een loonwaarde van ten minste 65% van het loon vóór de ziekte. Indien het UWV het resultaat niet bevredigend acht, zal volgens de Beleidsregels bij de beoordeling de aandacht worden gericht op datgene wat door de werkgever en de werknemer daadwerkelijk is ondernomen. Indien geen bevredigend re-integratieresultaat is bereikt, maar het UWV de inspanningen van de werkgever op basis van het beoordelingskader in de Beleidsregels wel voldoende acht, wordt geen loonsanctie opgelegd. Dat is evenmin het geval als het UWV de re-integratie-inspanningen weliswaar onvoldoende acht, maar tot het oordeel komt dat de werkgever daarvoor een deugdelijke grond heeft. Van werkgever en werknemer worden geen re-integratie-inspanningen verlangd wanneer de werknemer geen mogelijkheden heeft tot het verrichten van arbeid in het eigen bedrijf of bij een andere werkgever.
9. Uit vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 12 augustus 2009,
ECLI:NL:CRVB:BJ5425) volgt dat in een geval als dit, waarin eiseres als werknemer stelt dat haar werkgever tekort is geschoten in zijn re-integratie-inspanningen en dat daarom een loonsanctie moet worden opgelegd, het aan eiseres is om feiten naar voren te brengen – en zo nodig aannemelijk te maken – die voldoende grond opleveren voor het oordeel dat de werkgever niet in redelijkheid heeft kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht en voor het oordeel dat het UWV daarom een loonsanctie had moeten opleggen of handhaven.
De beoordeling door de rechtbank
10. In het geval van eiseres staat vast dat aan het einde van de wachttijd geen bevredigend resultaat is bereikt. Eiseres werkte op dat moment namelijk niet structureel in passend werk. Ook werkte zij niet in (andere) arbeid met een loonwaarde van ten minste 65% van het loon van vóór haar ziekte. Tijdens de wachttijd van 104 weken is geprobeerd eiseres te re-integreren in passende arbeid binnen de kapsalon (spoor 1). Dat is niet gelukt. Vervolgens is geprobeerd eiseres te re-integreren in andere arbeid buiten de kapsalon (spoor 2) en ook dat is niet gelukt.
11. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de werkgever – in het licht van wat eiseres naar voren heeft gebracht – voldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht, zodat het UWV de loonsanctie terecht niet heeft gehandhaafd. De rechtbank moet daarvoor de re-integratieactiviteiten beoordelen zoals die hebben plaatsgevonden tussen 22 augustus 2018 en 19 september 2019 en tussen begin maart 2020 en 9 december 2020 (einde wachttijd). De periode van 19 september 2019 tot begin maart 2020 blijft buiten beschouwing omdat toen geen re-integratie mogelijk was vanwege ziekte/zwangerschapsklachten met aansluitend zwangerschaps- en bevallingsverlof van eiseres.
12. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts B&B afdoende heeft gemotiveerd dat het standpunt van eiseres dat haar gezondheidsklachten door de re-integratie (in spoor 1) zijn verergerd, waardoor de verdere re-integratie is belemmerd, niet wordt ondersteund door de (medische) stukken. De rechtbank legt dat hierna uit.
Wat blijkt uit het dossier over de besluitvorming?
13. Uit het dossier blijkt dat het re-integratieverslag is voorgelegd aan de primaire verzekeringsarts en dat zij eiseres op 30 november 2020 heeft gezien op het spreekuur. In haar rapport van 2 december 2020 vermeldt de verzekeringsarts onder het kopje “Conclusie” het volgende: “In het kader van de re-integratie inspanningen van de werkgever is de belastbaarheid ten tijde van de Eerstejaars evaluatie op basis van de op dat moment bekende medische informatie nog reëel te achten. De beeldvorming over het afgelopen jaar is echter onvoldoende. Er ontbreekt medische informatie over het afgelopen jaar, in het bijzonder m.b.t. de second opinion dat in de zomer jl. is verricht. Zonder deze informatie kan niet goed beoordeeld worden of de belastbaarheid zoals beschreven bij het actueel oordeel adequaat in kaart is gebracht. Uit de door de bedrijfsarts aangeleverde informatie maak ik niet op dat de bedrijfsarts in het afgelopen jaar interventies heeft ingezet gericht op het vlot trekken van de stagnatie van het herstel en de re-integratie. Het lag voor de hand dat er medische informatie was ingewonnen en overleg had plaats gevonden met de behandelende sector om te beoordelen of het verstandig is om het werk te blijven verrichten. Alles wijst er nu op dat het werk dat zij doet niet passend is en als zij hier eerder mee was gestopt, was haar belastbaarheid naar verwachting beter geweest dan nu het geval is. De verzuimbegeleiding is mijns inziens daarin tekort geschoten en onvoldoende. (…).”
14. De primaire verzekeringsarts heeft nog informatie opgevraagd bij de bedrijfsarts. Uit het aanvullend rapport van de verzekeringsarts van 7 december 2020 blijkt dat de verzekeringsarts toen alleen informatie heeft gekregen van W. de With, arts in opleiding tot bedrijfsarts, die heeft bericht dat hij eiseres eenmalig heeft gezien in september 2020 en dat hij zal trachten te overleggen met M.C. Diemel, de oorspronkelijke bedrijfsarts. De primaire verzekeringsarts heeft vervolgens op 7 december 2020 wel een reactie per e-mail ontvangen van bedrijfsarts Diemel, maar dat bericht was niet te openen door de verzekeringsarts. De primaire verzekeringsarts heeft vervolgens de conclusie zoals hiervoor weergegeven gehandhaafd.
15. Op 8 december 2020 heeft de arbeidsdeskundige een rapport opgesteld over de re-integratieactiviteiten en heeft – kort gezegd – geconcludeerd dat deze onvoldoende zijn geweest. De arbeidsdeskundige heeft de volgende tekortkomingen geconstateerd: eiseres is werkzaam gebleven in re-integratie belemmerende, niet passende, eigen arbeid, wat heeft geleid tot stagnatie in het herstel. Daarbij heeft de bedrijfsarts nagelaten interventies in te zetten en is de medische begeleiding in het tweede ziektejaar beneden de maat gebleven; er is niet inzichtelijk gerapporteerd waardoor de medische beeldvorming onvoldoende is. Hierdoor zijn de klachten van eiseres onderhouden. Het tweede-spoor-traject is vanaf maart 2020 wel adequaat geweest. De arbeidsdeskundige heeft daarbij wel de indruk dat dat traject vanaf mei 2020 is gefrustreerd door onder meer de onvoldoende medische begeleiding en dat acht hij verwijtbaar. Door het werken in herstelbelemmerend werk, met daarbij niet-adequate medische verzuimbegeleiding, zijn re-integratiekansen gemist.
16. Bij het besluit van 9 december 2020 is de loonsanctie opgelegd.
17. Uit de stukken blijkt verder dat de primaire verzekeringsarts nadien kennis heeft genomen van de reactie van bedrijfsarts Diemel van 7 december 2020. Deze schrijft dat
voor het zwangerschapsverlof van eiseres nog geen sprake was van stagnatie van herstel, aangezien er nog een behandeling openstond die eiseres op dat moment in verband met zwangerschap niet wilde ondergaan en die daarom is uitgesteld. Wel is op 21 oktober 2019 informatie opgevraagd over diagnose, behandeling en prognose bij A. Terng, plastisch chirurg van het Bernhoven ziekenhuis, maar de bedrijfsarts heeft geen informatie ontvangen. De behandeling van eiseres heeft door de coronapandemie stilgelegen vanaf maart 2020 tot juli 2020, waarna eiseres besloot een second opinion aan te vragen. Het spreekuur bij de bedrijfsarts van 10 juli 2020 ging niet door wegens ziekte. Er is telefonisch contact geweest met eiseres op 11 augustus en 28 augustus 2020. Er bleek een second opinion te zijn verricht, maar eiseres had nog geen keuze gemaakt ten aanzien van de behandeling. Op 24 september 2020 heeft arts De With telefonisch contact gehad met eiseres. Deze adviseerde: “De belastbaarheid lijkt eerder af te nemen dan toe te nemen waardoor een gerichte opbouw in het eigen werk nu niet goed te adviseren is. Het vinden van duurzaam passend werk (spoor 2) blijft prioriteit houden. Het doel is re-integreren in passend werk.” De bedrijfsarts stelt dat, samenvattend, voor de huidige situatie (december 2020) geldt dat het niveau van de klachten hetzelfde blijft. Of de genoemde behandeling daaraan kan bijdragen is in het geval van eiseres niet voorspelbaar. Dat is volgens de bedrijfsarts niet zozeer een stagnatie, maar het gevolg van de vrije medische keus van eiseres en het effect van de al dan niet uitgevoerde behandeling. Voor wat betreft de re-integratie beschrijft de bedrijfsarts dat op 23 juli 2019 al de inzet van een arbeidsdeskundige is geadviseerd en hij beschrijft hoe op basis van het arbeidsdeskundig advies spoor 2 is ingezet. De bedrijfsarts vermeldt verder dat uit de spreekuurcontacten met eiseres van 23 april 2020 en 28 mei 2020 geen signalen kwamen van structurele overbelasting door het huidige werk.
18. Op de vragen van de primaire verzekeringsarts naar herstelbelemmerende factoren en ingezette interventies schrijft de bedrijfsarts dat hij het niet eens is met de visie van de primaire verzekeringsarts dat eiseres in het dagelijks leven met name in haar huidige werkzaamheden haar belasting overschrijdt. Eiseres heeft bij de bedrijfsarts namelijk gemeld dat ook privé haar belastbaarheid overschreden wordt, bij het tillen van haar kind door toenemend gewicht, bij het duwen van de kinderwagen en bij een aantal onderdelen van het huishouden. De bedrijfsarts is het ook niet eens met de conclusie van de verzekeringsarts dat ‘alles er nu op wijst dat het werk dat zij doet niet passend is en als zij hier niet mee was gestopt, haar belastbaarheid naar verwachting nu beter was geweest’. Volgens de bedrijfsarts is er geen bewijs dat de belastbaarheid beter was geweest als eiseres eerder was gestopt met haar werk en heeft eiseres ook op geen enkel moment aangegeven dat haar behandelaar haar dit aangepast werk verboden heeft of zelfs heeft geadviseerd het niet meer te doen. Dan had hij dat geweten en onverwijld navraag gedaan bij de behandelaar.
19. De primaire verzekeringsarts heeft in haar reactie hierop van 9 december 2020 vermeld dat het naar haar mening voor de hand lag om informatie in te winnen bij het expertisecentrum vanwege de stagnatie in het herstel en omdat zij uit het gesprek met eiseres opmaakte dat er uit deze expertise nieuwe relevante info naar voren is gekomen. Zonder dat kan niet goed beoordeeld worden of de belastbaarheid adequaat in kaart is gebracht. De verzekeringsarts stelt sterke aanwijzingen te hebben voor overbelasting op het werk op basis van het verhaal van eiseres en eigen onderzoeksbevindingen.
Zij merkt op dat ook de bedrijfsarts in september 2019 al beschreven heeft dat eiseres sinds juli 2019 50% werkt inclusief pauzes in eigen tijd en regelmatig over haar grens gaat en dat op 19 september 2019 wordt geschreven dat zij tijdens vakantie minder klachten heeft. Overbelasting heeft een nadelige invloed op de belastbaarheid, aldus de primaire verzekeringsarts. Zij blijft daarom bij haar standpunt.
20. In bezwaar is een rapport opgemaakt door de verzekeringsarts B&B op 1 april 2021.
Blijkens dit rapport heeft zij kennisgenomen van de correspondentie tussen de bedrijfsarts en de primaire verzekeringsarts. De verzekeringsarts B&B beschrijft enerzijds dat uit de stukken blijkt dat er ‘tijdens de ziektewet’ steeds minder het idee bestond dat volledige hervatting van het eigen werk mogelijk was. Er is recentelijk geen opbouw in uren geweest, gezien de ernst van de resterende klachten en er is terecht een spoor 2 gestart naar passend werk. Hiervoor was voldoende ruimte naast het gedeeltelijke werk in spoor 1. Anderzijds licht de verzekeringsarts B&B toe dat zij de visie van de primaire verzekeringsarts niet deelt dat dit tot schade van de gezondheid is geweest. De klachten herstellen telkens weer na het werk, er is met name meer pijn. Daarbij is er, zoals de re-integratie arbeidsdeskundige beschrijft in het rapport, tijd nodig voor rouw van het verlies van haar passie, het werk als kapster, en adviseert de bedrijfsarts tijdens de WAZO toch over andere opties na te denken. Een structurele verslechtering, anders dan tijdelijke toename van pijn of iets mindere functie, is niet aannemelijk en ook niet gebleken in het laatste jaar. De klachten persisteren en eventuele verdere opties zijn besproken, maar eiseres is hier nog niet aan toe. Daarbij treden ook bij langere rustperiodes, zoals vakantie, na het opnieuw belasten weer dezelfde klachten op. Ook leidt toegenomen belasting door het verzorgen van haar baby bij eiseres tot meer klachten. Medische informatie van de specialist zal hieraan niets toevoegen, aldus de verzekeringsarts B&B.
21. Gelet op het voorgaande volgt de verzekeringsarts B&B de werkgever in zijn visie dat hij alles heeft gedaan wat is geadviseerd. Ook volgt de verzekeringsarts B&B de bedrijfsarts in het ondernomen re-integratietraject. De verzekeringsarts B&B komt tot de conclusie dat het gedeeltelijk werken in uren niet schadelijk is geweest voor de gezondheid van eiseres en niet in de weg heeft gestaan aan de re-integratie in spoor 2.
22. De rechtbank vindt de door de verzekeringsarts B&B in het rapport van 1 april 2021 gegeven motivering voor de beoordeling van de re-integratie overtuigend en de rechtbank volgt dan ook de onder 21. weergegeven conclusie. Uit de stukken kan niet worden afgeleid dat het voortzetten van het werk in de mate waarin de bedrijfsarts dit aangaf, tot schade is geweest van de gezondheid van eiseres. Gezien de informatie waarover de bedrijfsarts beschikte op het moment van het actueel oordeel is de rechtbank het ook eens met de visie van de verzekeringsarts B&B dat er toen geen relevante informatie ontbrak, aangezien eiseres zelf alle nodige informatie al had verstrekt.
23. De door eiseres overgelegde stukken onderbouwen onvoldoende haar standpunt dat het feit dat zij werkzaam is gebleven in haar (aangepaste) werk bij de kapsalon haar gezondheid heeft geschaad en aan haar re-integratie in de weg heeft gestaan.
Uit de brief van plastisch chirurg B.J. Keulers van 14 maart 2019, met daarin een weergave van een consult van 21 januari 2019, blijkt dat eiseres na haar operatie op geleide van de pijn haar werk kan opbouwen. Zij heeft vervolgens hervat in aangepast werk. Uit de overige stukken die eiseres heeft ingebracht blijkt wel dat sprake is van aanhoudende klachten, maar hierin ziet de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van het oordeel van de verzekeringsarts B&B. Ook voor het overige zijn er in het dossier geen aanknopingspunten dat eiseres, door te werken volgens de met de bedrijfsarts afgesproken uren, tot schade van haar gezondheid is blijven werken. Er blijkt ook niet van een medische contra-indicatie voor het werk. Omdat eiseres pijnklachten bleef houden tijdens haar werk heeft de bedrijfsarts overbelasting (in de vorm van te veel uren werken) op verschillende momenten afgeraden. Ook heeft de bedrijfsarts op 23 juli 2019 geadviseerd om een arbeidsdeskundige in te schakelen ten behoeve van spoor 2. De bedrijfsarts is dus oog blijven houden voor passende re-integratie.
24. De rechtbank leest in de rapporten van de bedrijfsarts dat eiseres het contact met de werkgever na het vertrek van haar leidinggevende in december 2018 minder persoonlijk vond en dat zij vond dat zij te veel werd aangespoord om bijvoorbeeld te voldoen aan ‘tussendoorverzoekjes’, maar ook dat de bedrijfsarts haar heeft gezegd dat zij haar grenzen daarin moest aangeven. Eiseres heeft hierover op de zitting toegelicht dat zij haar werk wel graag deed, maar zich met name na het vertrek van haar leidinggevende regelmatig door de werkgever onder enige druk gezet voelde om meer werk te doen dan zij aan kon. Zij vond het moeilijk daarin haar grenzen aan te geven. De rechtbank kan zich voorstellen dat het voor eiseres, die haar werk erg graag deed en daarin ook gewaardeerd werd, moeilijk was om haar grenzen te bewaken. Maar uit het dossier is niet af te leiden dat sprake is geweest van een situatie waarin zij op aandringen van haar werkgever de grenzen van haar belastbaarheid, zoals die waren vastgelegd in de FML, heeft overschreden, en waardoor de re-integratie is belemmerd.
25. Eiseres heeft bij nagekomen brief van 3 maart 2022 verschillende schriftelijke verslagleggingen van de plastisch chirurg ingediend van 22 augustus 2018, 14 maart 2019, 14 juni 2019, 31 juli 2019 en 30 januari 2020 en een e-mailbericht van 25 januari 2019 van de ergotherapeut van het Hand- en Polscentrum. Deze informatie is geen aanleiding voor een ander oordeel. Er blijkt wel uit dat de klachten van eiseres aanhouden, maar dit was al bekend en hiermee is door de bedrijfsarts en de artsen van het UWV rekening gehouden bij hun beoordeling.
26. De rechtbank ziet, gelet op het bovenstaande verloop, geen reden voor de conclusie dat de werkgever niet in redelijkheid heeft kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht. Dat betekent dat het UWV bij het bestreden besluit het bezwaar van de werkgever van eiseres terecht gegrond heeft verklaard en de loonsanctie niet heeft gehandhaafd.
27. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.