ECLI:NL:RBOBR:2022:2002

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
19 mei 2022
Publicatiedatum
19 mei 2022
Zaaknummer
21/2504
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering AOW-pensioen op basis van gezamenlijke huishouding met kleinzoon

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 19 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een AOW-gerechtigde, en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank. Eiseres ontving sinds december 2011 AOW, aanvankelijk naar de norm van een gehuwde, maar na het overlijden van haar partner in januari 2021 werd haar uitkering herzien naar de norm van een alleenstaande. De Sociale Verzekeringsbank heeft echter besloten om de AOW-uitkering van eiseres per april 2021 te herzien naar de norm van een gehuwde, omdat zij samenwoont met haar kleinzoon, die als zorgverlener is ingeschreven en voor wie eiseres financieel zorgt. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van een gezamenlijke huishouding, omdat eiseres vrijwel alle kosten van levensonderhoud voor haar kleinzoon dekt, terwijl hij slechts een geringe bijdrage levert. De rechtbank oordeelt dat de financiële verhoudingen tussen eiseres en haar kleinzoon niet wijzen op een puur zakelijke relatie, maar op een situatie waarin zij elkaar zorgdragen, wat voldoet aan de criteria voor een gezamenlijke huishouding volgens de AOW. De rechtbank verklaart het beroep van eiseres ongegrond en bevestigt de herziening van haar AOW-uitkering.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 21/2504

uitspraak van de meervoudige kamer van 19 mei 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: [naam] ),
en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: mr. A.F.L.B. Metz).

Procesverloop

Bij besluit van 26 juli 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering van eiseres krachtens de Algemene Ouderdomswet (AOW) naar de norm van een alleenstaande met ingang van april 2021 herzien naar een AOW-pensioen naar de norm van een gehuwde en de in de periode april 2021 tot en met juni 2021 te veel ontvangen AOW tot een bedrag van € 1.247,05 teruggevorderd.
Bij besluit van 17 september 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 januari 2022. Voor eiseres is verschenen haar dochter, die tevens de gemachtigde van eiseres is. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, die via een videoverbinding aan de zitting heeft deelgenomen.

Overwegingen

Relevante feiten en omstandigheden
1.1
Eiseres, woonachtig aan de [adres] te [woonplaats] , ontvangt sinds december 2011 een AOW-pensioen. Tot 1 januari 2021 ontving zij AOW naar de norm van een gehuwde en vanaf die datum – in verband met het overlijden van haar partner op 20 januari 2021 – een AOW naar de norm van een alleenstaande.
1.2
Bij brief van 12 februari 2021 heeft de dochter van eiseres verweerder laten weten dat eiseres na het overlijden van haar partner een indicatie op grond van de Wet langdurige zorg (hierna: Wlz) heeft gekregen, te weten Beschermd wonen met intensieve dementiezorg. De familie van eiseres heeft besloten de invulling van de benodigde zorg bij haar thuis deels in natura te laten plaatsvinden en deels via een persoonsgebonden budget (pgb). Eiseres heeft daarom bij het Zorgkantoor van VGZ een aanvraag ingediend voor een pgb. Met het pgb kan eiseres haar kleinzoon [naam] (hierna [naam] ), geboren in 2002, inhuren als zorgverlener en betalen voor de door hem te verlenen 24-uurs zorg. Als deze aanvraag wordt ingewilligd zal [naam] de zorg voor eiseres (deels) op zich nemen en zal [naam] zich inschrijven op het adres van eiseres. Tot slot is in de brief aangegeven welke ‘mantelzorg’ [naam] aan eiseres zal gaan verlenen en dat geen sprake zal zijn van wederzijdse zorg maar uitsluitend eenzijdige zorgverlening van [naam] aan eiseres.
1.3
Op 17 februari 2021 heeft verweerder gebeld met de dochter van eiseres en haar uitgelegd dat zodra verweerder de melding krijgt dat [naam] bij eiseres staat ingeschreven er een onderzoek zal worden ingesteld naar de vraag of sprake is van een gezamenlijke huishouding. Verweerder heeft daarbij te kennen gegeven dat een gezamenlijke huishouding niet alleen bestaat uit wederzijdse zorg. Zorg dragen voor elkaar kan ook gelegen zijn in een financiële bijdrage in de kosten van de huishouding. De dochter van eiseres heeft toen aangegeven dat het haar helder was.
1.4
Per 10 maart 2021 is [naam] ingeschreven op het adres van eiseres, waarna verweerder op 6 april 2021 eiseres een formulier “Onderzoek gezamenlijk huishouden” heeft toegestuurd. Eiseres heeft dit formulier ingevuld en op 20 april 2021 geretourneerd aan verweerder. Op het formulier heeft eiseres onder meer ingevuld dat [naam] (blijvend) bij haar woont, alle dagen van de week, dat [naam] € 350,- aan eiseres betaalt als bijdrage in de kosten van inwoning en het huishouden (huur, gas/water/elektra, internet en boodschappen), dat [naam] bij haar woont als zorgverlener en dat geen sprake is van een gezamenlijke huishouding omdat [naam] uitsluitend zorgt voor eiseres en eiseres op geen enkele manier zorgt voor [naam] .
1.5
Naar aanleiding hiervan heeft verweerder nader onderzoek verricht naar de vraag of sprake is van een gezamenlijke huishouding. Uit de Handhavingsrapportage van 8 juli 2021 met als bijlage “Checklist” blijkt dat verweerder Suwinet, het kadaster en openbare bronnen heeft geraadpleegd. Voorts heeft verweerder op 8 juli 2021 telefonisch contact opgenomen met eiseres en daarbij controlevragen gesteld en de vragen van het formulier “Checklist” doorgenomen. Eiseres, althans haar dochter, heeft daarbij het volgende aangegeven met betrekking de woon- leefsituatie van eiseres:
“Ik ben alle dagen en nachten op het adres [adres] te [woonplaats] . Het klopt dat ik niet alleen sta ingeschreven op het adres. Mijn kleinzoon de heer [naam] , geboren op [geboortedatum] , staat sinds 10 maart 2021 op het adres ingeschreven. Mijn man is in januari 2021 overleden en mijn kleinzoon is vanaf het moment dat het slecht ging met mijn man tijdelijk bij ons komen wonen om te helpen met de zorg. Toen mijn man plotseling kwam te overlijden is besloten dat mijn kleinzoon hier vast kwam wonen. In die tijd hebben wij ook een Wlz-budget aangevraagd en krijgt mijn kleinzoon vanuit mijn PGB uitbetaald. Mijn kleinzoon woont hier alle dagen. Mijn kleinzoon heeft hier een eigen kamer.
De grote huishoudelijke taken worden gedaan door een stichting vanuit het zorgkantoor. De kleine huishoudelijke taken doet mijn kleinzoon. Ik zelf help niet met schoonmaken.
Het koken wordt gedaan door mijn kleinzoon en ik help hem soms met aardappelen schillen etc. Het komt niet voor dat ik zelf kook.
De boodschappen doet mijn kleinzoon en soms ga ik met hem mee. Als mijn kleinzoon te voet gaat dan ga ik mee omdat ik ook in beweging moet blijven.
Mijn kleinzoon is mijn mantelzorger en gaat met mij mee naar afspraken. Ik heb begeleiding nodig om op die afspraken te komen. Mijn kleinzoon zorgt enkel voor mij stel hij wordt ziek dan zal zijn moeder mij komen verzorgen en zorgt mijn kleinzoon voor zichzelf. Gelukkig is hij nog nooit ziek geweest. Verder gaat mijn kleinzoon mee naar dokter afspraken en het kan ook voorkomen dat ik mijn dochter of zoon vraag om mee te gaan.
Ik heb een koopwoning en ik betaal zelf de hypotheek van de woning. Ik betaal zelf alle kosten en lasten van de woning. Mijn kleinzoon betaalt € 200,00 per maand aan mij voor de extra kosten die er gemaakt worden en voor het eten en drinken. Mijn kleinzoon betaalt verder zijn eigen extra boodschappen zoals voor zijn persoonlijke verzorging en rookwaren. Ik en mijn kleinzoon hebben geen gezamenlijke bankrekening, hebben elkaar niet gemachtigd om te beschikken over een bankrekening, geen gezamenlijke lening en wij hebben geen gezamenlijke verzekeringen. Het komt niet voor dat ik rekeningen van hem betaal, hij ontvangt immers een PGB-vergoeding voor mij. Wij hebben beiden zorgtoeslag wij zijn immers geen gezamenlijk huishouden.”.
De besluitvorming
2.1
Bij het primaire besluit heeft verweerder het AOW-pensioen van eiseres voor een alleenstaande met ingang april 2021 herzien naar een AOW-pensioen voor gehuwden en over de periode van april 2021 tot en met juni 2021 een bedrag van € 1.247,05 aan teveel betaalde AOW-uitkering van eiseres teruggevorderd. Hieraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiseres sinds 10 maart 2021 een gezamenlijke huishouding voert met haar kleinzoon, [naam] . In verband hiermee heeft eiseres vanaf april 2021 geen recht meer op een AOW-uitkering voor een alleenstaande maar op een AOW-uitkering voor een gehuwde.
2.2
In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Er is sprake van een gezamenlijke huishouding wanneer de AOW-gerechtigde samenwoont met iemand – niet zijnde een kind of ouder van de AOW-gerechtigde – (het ‘huisvestingscriterium’) en er sprake is van wederzijdse zorg (het wederzijdse zorg-criterium). Eiseres heeft een koopwoning en betaalt de hypotheek, verzekeringen en andere vaste lasten alsmede de dagelijkse boodschappen voor het levensonderhoud van eiseres en [naam] . [naam] verleent zorg aan eiseres en levert een bijdrage in de kosten van levensonderhoud. Er is niet gebleken dat er een huurovereenkomst tussen eiseres en [naam] is afgesloten en dat [naam] een – reële – huurprijs betaalt.
2.3
In reactie op de bezwaren van eiseres heeft verweerder nog uiteengezet dat – anders dan eiseres meent – op de website van de verweerder niet is vermeld dat ongehuwden die een gezamenlijke huishouding voeren met een zorgbehoevende bloedverwant in de tweede graad voor de AOW niet aangemerkt worden als gehuwden, zoals het geval is in de Participatiewet (Pw). Een pensioengerechtigde die een gezamenlijke huishouding voert heeft geen recht op een ongehuwdenpensioen. Dat geldt ook als het een gezamenlijke huishouding betreft ten behoeve van de verzorging van een hulpbehoevende. Dat is alleen anders als beide personen een zelfstandige woning hebben en aan nog een aantal andere voorwaarden voldoen. De Pw is een andere wet dan de AOW en verweerder moet zich baseren op de AOW.
Beroepsgronden
3.1
Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Volgens eiseres voldoen zij en [naam] weliswaar aan het huisvestingscriterium, maar niet aan het wederzijdse zorgcriterium. Eiseres zorgt niet voor [naam] , er is immers geen financiële verstrengeling. [naam] is weliswaar de kleinzoon van eiseres, maar hij wordt voor de zorg die hij zijn oma biedt, betaald vanuit het Wlz-budget. Er is dus sprake van een puur zakelijke regeling waarvan beide partijen profijt hebben. [naam] omdat hij weer een betaalde ‘baan’ heeft en eiseres omdat zij de benodigde 24-uurs zorg en toezicht krijgt.
3.2
[naam] betaalt € 200,- per maand ter vergoeding van de meerkosten voor gas, water, elektra en voeding. Die kosten hoeft eiseres uiteraard niet voor hem te betalen. Dat er een schriftelijke overeenkomst moest worden opgesteld over de gemaakte afspraken is eiseres nooit verteld.
3.3
Eiseres heeft expliciet met verweerder besproken wat de consequenties zouden zijn als [naam] bij eiseres zou gaan wonen en nu blijkt dat de bijdrage in de kosten van het huishouden door verweerder wordt gezien als ‘financiële verstrengeling’. Enerzijds mag eiseres niets betalen voor [naam] want dan zorgt zij voor hem. Maar als hij haar betaalt voor de door hem gemaakte (meer)kosten en het staat niet in een overeenkomst dan is er ineens financiële verstrengeling.
3.4
Eiseres ziet niet in waarom de afwezigheid van een schriftelijke overeenkomst zo in haar nadeel werkt, temeer niet omdat verweerder dit niet heeft verteld, terwijl de kinderen van eiseres verweerder daarover expliciet bevraagd hebben. Nu dit zo essentieel blijkt te zijn, had verweerder – wetende hoe zij de zorg voor eiseres wilden regelen en zij juist een korting op de AOW-uitkering van eiseres wilden voorkomen – (de kinderen van) eiseres hierover moeten informeren. Verweerder is hierin volgens eiseres niet zorgvuldig geweest.
3.5
Er is ook beslist geen sprake van wederzijdse zorg. Als eiseres ‘helpt’ met aardappels schillen of boontjes rengen, is zij [naam] meestal meer tot last. Hij moet haar altijd bijsturen en nakijken of het goed gebeurd is. En eiseres loopt weliswaar wel eens mee naar de winkel als [naam] boodschappen gaat doen maar dat is omdat zij dan in beweging blijft. Volgens eiseres gaat verweerder veel te kort door de bocht met de motivering van het standpunt dat sprake zou zijn van wederzijdse zorg.
3.6
[naam] zorgt voor eiseres, dag in dag uit, terwijl zij niets voor hem doet. Eiseres vindt het ernstig dat haar woorden zijn verdraaid. Zij is vanaf dag één eerlijk geweest over de situatie, over de mogelijkheden, wat haar rechten en plichten zijn. Want dat nu een groot deel van haar AOW is afgenomen, dat wilde zij juist voorkomen. En juist die eerlijkheid en oprechtheid wordt nu tegen eiseres gebruikt.
3.7
Samengevat is eiseres van mening dat geen sprake is van wederzijdse zorg. Zij bepleit gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van het bestreden besluit en dat beslist gaat worden dat er geen gezamenlijke huishouding is zodat haar recht op een alleenstaande AOW-uitkering vanaf april 2021 gecontinueerd wordt met als gevolg dat er geen terugbetalingsverplichting bestaat en het al aan verweerder terugbetaalde – op de AOW-uitkering van eiseres vanaf juli 2021 ingehouden – bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente, alsnog wordt uitbetaald aan eiseres en dat verweerder wordt veroordeeld in de gemaakte proceskosten.
Juridisch kader
4.1
In artikel 1, vierde lid, van de AOW, is gedefinieerd wat onder gezamenlijke huishouding moet worden verstaan.
4.2
Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben (het huisvestingscriterium) en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins (het wederzijdse zorgcriterium).
4.3
De vraag of in een bepaald geval sprake is van een gezamenlijke huishouding dient te worden beantwoord aan de hand van objectieve factoren. Daarbij zijn de omstandigheden die tot het voeren van een gezamenlijke huishouding hebben geleid, de motieven van de betrokkenen en de aard van hun onderlinge relatie niet van belang.1
4.4
Van wederzijdse zorg is sprake als blijkt van een bepaalde mate van financiële verstrengeling tussen de betrokkenen die verder gaat dan het uitsluitend delen van de woonlasten en hiermee samenhangende lasten. Indien van een zodanige verstrengeling niet of slechts in geringe mate sprake is, kunnen ook andere feiten en omstandigheden voldoende zijn om aan te nemen dat de betrokkenen in zorg voor elkaar voorzien. Een afweging van alle ten aanzien van betrokkenen gebleken feiten en omstandigheden, die niet van subjectieve aard zijn, zal bepalend zijn voor het antwoord op de vraag of aan het zorgcriterium in een concreet geval is voldaan. [1]
4.5
Het besluit tot herziening van het ongehuwdenpensioen naar een gehuwdenpensioen is een voor eiseres belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor herziening is voldaan in beginsel op verweerder. Dit betekent dat verweerder de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen. [2]
Beoordeling
5.1
Niet in geschil is dat eiseres en [naam] hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning, namelijk in de woning van eiseres. Dit betekent dat sprake is van gezamenlijk hoofdverblijf in de woning van eiseres, zodat aan het huisvestingscriterium van een gezamenlijke huishouding is voldaan.
5.2
Partijen zijn uitsluitend verdeeld over de vraag of er sprake is van wederzijdse zorg (het wederzijdse zorgcriterium).
5.3
Wederzijdse zorg kan blijken uit een financiële verstrengeling tussen de betrokkenen die verder gaat dan alleen het delen van de met wonen samenhangende lasten. Als er weinig of geen financiële verstrengeling is, kunnen ook andere feiten en omstandigheden voldoende zijn om aan te nemen dat de betrokkenen in zorg voor elkaar voorzien. [3] Voor het aannemen van wederzijdse zorg is niet noodzakelijk dat de door ieder van beiden aan de ander gegeven zorg dezelfde omvang en intensiteit heeft.
5.4
De zorg van [naam] voor eiseres – die hulpbehoevend is en een Wlz-indicatie VV5 heeft en in welk kader [naam] vanuit het pgb betaalde zorg verleent – is evident en ook niet in geschil tussen partijen. In geschil is of eiseres ook – in financiële zin of anderszins – voor [naam] zorgt.
5.5
De rechtbank is tot de conclusie gekomen dat eiseres, hoewel zij niet voor [naam] ‘zorgt’ in de zin dat zij voor hem kookt of wast, wel financieel voor [naam] zorgt. De rechtbank zal dit toelichten.
5.6
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat eiseres alle woonlasten en eerste levensbehoeften betaalt. Zij betaalt immers in haar eentje de hypotheek en de boodschappen. [naam] ontvangt een salaris van ongeveer € 1.100,- per maand uit het pgb van eiseres, betaalt daarvan – uiteindelijk en in afwijking van hetgeen hierover op het formulier “Onderzoek gezamenlijk huishouden” was vermeld – slechts € 200,- aan eiseres als ‘bijdrage in de kosten’ en houdt de rest over om zijn verzorgingsproducten en rookwaren van te bekostigen. [naam] betaalt geen huur voor zijn kamer en betaalt niet zelf voor zijn boodschappen en eerste levensbehoeften.
5.7
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de hiervoor omschreven financiële regeling tussen eiseres en [naam] dat eiseres in meer dan bescheiden mate de financiële zorg voor [naam] draagt. Het bedrag van € 200,- per maand is naar het oordeel van de rechtbank niet aan te merken als een reële vergoeding voor ‘kost en inwoning’ nu het niet eens voldoende is om in de eerste levensbehoeften van iemand van [naam] ’s leeftijd te voorzien [4] ,laat staan dat daarvan nog een deel als huur of bijdrage in de vaste (woon)lasten kan gelden.
5.8
Er is derhalve geen sprake van een situatie van (ver)huur, schriftelijk vastgelegde afspraken over een – reële – huurprijs, aantoonbare huurbetalingen of een reële bijdrage in de kosten van hun beider levensonderhoud. [naam] woont gratis (in) bij eiseres, zodat niet aannemelijk is dat sprake is van een puur commerciële, zakelijke relatie. In dit geval is veeleer sprake van een “in een zakelijke relatie ongebruikelijke verbondenheid en mate van verantwoordelijkheid voor elkaar die de grenzen van een zakelijke relatie te boven gaan”. [5]
5.9
Anders dan eiseres stelt is het dus niet alleen het ontbreken van een schriftelijke overeenkomst of het enkele feit dat [naam] een bijdrage betaalt aan eiseres dat maakt dat er sprake is van wederzijdse zorg. Dat komt evenzeer door de inhoud van de getroffen regeling – de geringe hoogte van die bijdrage – waaruit blijkt dat er sprake is van financiële verstrengeling. Eiseres voorziet immers – bijna volledig – in het onderhoud van [naam] . Dat maakt naar het oordeel van de rechtbank dat verweerder er terecht vanuit is gegaan dat er niet alleen wordt voldaan aan het huisvestingscriterium maar ook aan het wederzijdse zorgcriterium, zodat sprake is van een gezamenlijke huishouding zoals bedoeld in artikel 1, vierde lid, van de AOW.
Conclusie
6.1
Verweerder heeft het AOW-pensioen van eiseres terecht met ingang van april 2021 herzien naar de gehuwdennorm.
6.2
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van ’t Klooster, voorzitter, en mr. A.F.C.J. Mosheuvel
,en mr. R. Grimbergen, leden, in aanwezigheid van H.J. Renders, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 19 mei 2022.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 6 oktober 2020, vindplaats op rechtspraak.nl: ECLI:NL:CRVB:2020:2444.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 16 juli 2019 (ECLI:NL:2019:2366).
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 5 maart 2019 (ECLI:NL:2019:1010).
4.Nibudnorm 2021 voor voeding voor mannen tussen 14 en 50 jaar bedroeg ± € 280,- per maand.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 23 november 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:2932)