ECLI:NL:CRVB:2021:2932
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening van ouderdomspensioen naar norm voor gehuwden of samenwonenden in het kader van gezamenlijke huishouding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant had een aanvraag ingediend voor een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW), welke aanvankelijk was toegekend naar de norm voor alleenstaanden. Na een handhavingsonderzoek door de Sociale verzekeringsbank (Svb) werd het pensioen herzien naar de norm voor gehuwden of samenwonenden, omdat werd vastgesteld dat de appellant en een medebewoner, X, een gezamenlijke huishouding voerden.
De Raad heeft vastgesteld dat de Svb de bewijslast draagt om aan te tonen dat aan de voorwaarden voor herziening is voldaan. De beoordeling of er sprake is van een gezamenlijke huishouding is gebaseerd op objectieve criteria, waarbij de aard van de relatie tussen de betrokkenen niet van belang is. De Raad concludeert dat de appellant en X hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en dat er sprake is van wederzijdse zorg, wat blijkt uit de gedeelde kosten en verantwoordelijkheden in de huishouding.
De beroepsgrond van de appellant dat er enkel sprake zou zijn van een commerciële huurdersrelatie werd verworpen. De Raad oordeelde dat de feiten en omstandigheden wijzen op een ongebruikelijke verbondenheid die de grenzen van een zakelijke relatie overschrijdt. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling van de proceskosten.