ECLI:NL:CRVB:2021:2932

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 november 2021
Publicatiedatum
24 november 2021
Zaaknummer
19/4425 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van ouderdomspensioen naar norm voor gehuwden of samenwonenden in het kader van gezamenlijke huishouding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant had een aanvraag ingediend voor een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW), welke aanvankelijk was toegekend naar de norm voor alleenstaanden. Na een handhavingsonderzoek door de Sociale verzekeringsbank (Svb) werd het pensioen herzien naar de norm voor gehuwden of samenwonenden, omdat werd vastgesteld dat de appellant en een medebewoner, X, een gezamenlijke huishouding voerden.

De Raad heeft vastgesteld dat de Svb de bewijslast draagt om aan te tonen dat aan de voorwaarden voor herziening is voldaan. De beoordeling of er sprake is van een gezamenlijke huishouding is gebaseerd op objectieve criteria, waarbij de aard van de relatie tussen de betrokkenen niet van belang is. De Raad concludeert dat de appellant en X hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en dat er sprake is van wederzijdse zorg, wat blijkt uit de gedeelde kosten en verantwoordelijkheden in de huishouding.

De beroepsgrond van de appellant dat er enkel sprake zou zijn van een commerciële huurdersrelatie werd verworpen. De Raad oordeelde dat de feiten en omstandigheden wijzen op een ongebruikelijke verbondenheid die de grenzen van een zakelijke relatie overschrijdt. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling van de proceskosten.

Uitspraak

19.4425 AOW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 16 september 2019, 18/6252 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 23 november 2021
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 augustus 2021. Appellant is verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Sturmans.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Op 25 juni 2018 heeft appellant een aanvraag gedaan voor een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW). Bij besluit van 28 juni 2018 heeft de Svb met ingang van 17 november 2018 aan appellant een AOW-pensioen toegekend naar de norm voor een alleenstaande. Op 11 juli 2018 is de Svb een handhavingsonderzoek gestart naar de woon- en leefsituatie van appellant. In dat kader hebben twee toezichthouders van de Svb op 31 juli 2018 een huisbezoek afgelegd op het adres van appellant (uitkeringsadres). Bij dat huisbezoek was X aanwezig, die sinds september 2012 staat ingeschreven op het uitkeringsadres. Tijdens dit huisbezoek hebben appellant en X een verklaring afgelegd. De bevindingen van het onderzoek en een verslag van het huisbezoek hebben de toezichthouders neergelegd in een rapport van 31 juli 2018.
1.2.
De resultaten van het onderzoek zijn voor de Svb aanleiding geweest om bij besluit van 14 augustus 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 31 oktober 2018 (bestreden besluit), het ouderdomspensioen van appellant met ingang van 17 november 2018 te herzien naar de norm voor gehuwden of samenwonenden. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat appellant en X een gezamenlijke huishouding voeren.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het besluit tot herziening van het ongehuwdenpensioen naar een gehuwdenpensioen is een voor appellant belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor herziening is voldaan in beginsel op de Svb. Dit betekent dat de Svb de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen.
4.2.
In dit geding gaat het om de vraag of uit de onderzoeksresultaten volgt dat appellant en X een gezamenlijke huishouding voeren.
4.3.
Op grond van artikel 1, vierde lid, van de AOW, is sprake van een gezamenlijke huishouding indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.
4.4.
De vraag of iemand een gezamenlijke huishouding voert, moet worden beantwoord aan de hand van objectieve criteria. De omstandigheden die tot het voeren van een gezamenlijke huishouding hebben geleid, de motieven van de betrokkenen en de aard van hun onderlinge relatie zijn daarbij niet van belang.
Hoofdverblijf in dezelfde woning
4.5.
De beroepsgrond dat appellant en X ieder hun hoofdverblijf hebben in een eigen zelfstandige woonruimte op het uitkeringsadres slaagt niet. Een woning is een zelfstandige woning, voorzien van een eigen toegang en van een eigen woon- en slaapruimte, was- en kookgelegenheid en toilet. Appellant en X beschikken in het pand aan het uitkeringsadres niet ieder over een eigen keuken en eigen badkamer. In de aanbouw bevinden zich de eetkeuken en de badkamer van appellant, waar ook X gebruik van maakt. Reeds gelet op het delen van deze wezenlijke woonfuncties kan de woonruimte van X niet worden aangemerkt als een zelfstandige woning. Dat X naast het gebruik van de eetkeuken ook de beschikking heeft over een kleine pantry en een wastafel, maakt deze conclusie niet anders. Dat geldt ook voor het feit dat het pand aan het uitkeringsadres, als geheel groter is dan een gemiddelde eengezinswoning en meer dan één zelfstandige ingang heeft. Dit betekent dat sprake is van gezamenlijk hoofdverblijf in de woning van appellant, zodat aan het eerste criterium van een gezamenlijke huishouding is voldaan.
Wederzijdse zorg
4.6.
Het tweede criterium waaraan moet zijn voldaan, is dat van de wederzijdse zorg. Deze zorg kan blijken uit een financiële verstrengeling tussen de betrokkenen die verder gaat dan alleen het delen van de met wonen samenhangende lasten. Als er weinig of geen financiële verstrengeling is, kunnen ook andere feiten en omstandigheden voldoende zijn om aan te nemen dat de betrokkenen in zorg voor elkaar voorzien. Daarbij moeten alle gebleken, niet van subjectieve aard zijnde feiten en omstandigheden worden betrokken.
4.7.
Appellant heeft betwist dat sprake is van wederzijdse zorg als bedoeld in 4.6. Hij heeft aangevoerd dat hun relatie wordt gekenmerkt door zakelijke afspraken, zodat deze als een commerciële huurdersrelatie moet worden beschouwd. Deze grond treft geen doel.
4.8.
De wasmachine is eigendom van X en mag door appellant worden gebruikt. De vorige wasmachine was van appellant. Meestal wordt de was en de weinige strijk voor beiden door X gedaan. Appellant en X bezitten ieder een koelkast en een vriezer, maar zij gebruiken ook de koelkast en vriezer van de ander. De afwasmachine is van appellant, staat in de eetkeuken en wordt door beiden gebruikt. Uit de verklaring van appellant en X tijdens het huisbezoek blijkt dat zij ontbijt en lunch over het algemeen apart nuttigen en dat zij gemiddeld vier maal per week samen in de eetkeuken de avondmaaltijd eten. Het koken gebeurt om beurten. De ruimten die gezamenlijk worden gebruikt, zoals de badkamer en de eetkeuken, worden meestal schoongemaakt door X. De tuin, die bestaat uit drie aparte delen, wordt door beiden onderhouden, waarbij zoals uit de toelichting van appellant ter zitting blijkt, appellant zwaardere werkzaamheden voor zijn rekening neemt.
4.9.
Uit de onder 4.8 genoemde feiten en omstandigheden blijkt dat sprake is van een in een zakelijke relatie ongebruikelijke verbondenheid en een mate van verantwoordelijkheid voor elkaar die de grenzen van een zakelijke relatie te boven gaan. De beroepsgrond dat sprake is van een zuiver commerciële huurdersrelatie, slaagt daarom niet. Voor zover appellant van mening is dat na zijn pensionering de omstandigheden zijn veranderd, valt dat buiten de omvang van dit geding.
4.10.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling van de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. van Paridon, in tegenwoordigheid van R.I.S. van Haaren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 november 2021.
(getekend) M. van Paridon
(getekend) R.I.S. van Haaren
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip gezamenlijke huishouding.