ECLI:NL:CRVB:2020:2444
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van AOW-pensioen naar de norm voor gehuwden met financiële verstrengeling en wederzijdse zorg
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de besluiten van de Sociale verzekeringsbank (Svb) met betrekking tot de herziening en terugvordering van het AOW-pensioen van appellant. Appellant had in 2011 een AOW-pensioen aangevraagd als ongehuwde, maar na een melding in 2017 dat er een andere persoon op zijn uitkeringsadres stond ingeschreven, heeft de Svb een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellant een gezamenlijke huishouding voerde met deze persoon, wat resulteerde in de herziening van zijn pensioen naar de norm voor gehuwden en een terugvordering van te veel betaald pensioen.
De Raad heeft vastgesteld dat appellant en de andere persoon, X, in de te beoordelen periode hun hoofdverblijf in dezelfde woning hadden en dat er sprake was van wederzijdse zorg, wat blijkt uit financiële verstrengeling. Appellant betwistte de conclusie van de Svb en voerde aan dat er geen sprake was van een gezamenlijke huishouding, maar de Raad oordeelde dat de Svb terecht had gehandeld. De Raad bevestigde de eerdere uitspraken van de rechtbank, die de besluiten van de Svb hadden bekrachtigd.
Appellant voerde ook aan dat er dringende redenen waren om van terugvordering af te zien, gezien zijn hoge leeftijd en slechte gezondheid. De Raad oordeelde echter dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij in een financiële noodsituatie verkeerde en dat de Svb geen dringende redenen had hoeven zien om van terugvordering af te zien. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraken van de rechtbank en de besluiten van de Svb.